Hub. Hubben
De kruistocht van een kathedralenbouwer
Antiquaar Max Schuhmacher (1927-2007)
hub. hubben (1946) was van 1971 tot 2007 redacteur van de Volkskrant. Daarin schreef hij over typografie, bibliofilie en grafische vormgeving. Een deel van zijn journalistieke werk bundelde hij in Boekengek (1995), Het tomeloze talent in grafisch Nederland (2000) en Laatste loodjes (2007).
Sinds 8 juni 2007 lijkt de voorgevel van het pand aan de Gelderschekade 107, met uitzicht op de Nieuwmarkt in Amsterdam, meer dan ooit voorover te hellen. Het condens op de etalageruiten zou de passant kunnen wijten aan de daarachter uitgestalde boeken die hun verdriet uiten om het definitieve vertrek van hun baas. Op genoemde dag stierf, te midden van zijn boeken, de vermaarde antiquaar Max Schuhmacher aan de gevolgen van longkanker. Een week later werd hij vanaf de Gelderschekade met paard en platte kar naar zijn laatste rustplaats gebracht op Zorgvlied. Hij werd 79 jaar.
In diverse kwaliteitskranten verschenen beknopte necrologieën over een man wiens handen honderdduizenden boeken beroerden, maar die over zichzelf eens opmerkte dat hij ‘partieel woordblind’ was. Niettemin werd hij volgens sommigen schatrijk met de handel in zeldzame en bijzondere boeken. Hetgeen klopt, al was die rijkdom van papier.
Houthakkershemd
‘Heus, voor jongeren met fantasie zit overal nog perspectief in. Zelfs in oude dingen. Het bewijs levert Max Schumacher die met z’n 26 jaren een bloeiende handel in antiquarische boeken drijft.’ Citaat uit Het Vrije Volk van 31 oktober 1953 dat bij het interview een foto afdrukte van een bedeesd kijkende jongeman met opgerolde hemdsmouwen, zittend in een rotanstoel met een stapel boeken op zijn schoot. (Voor jongere lezers een klein terzijde: Het Vrije Volk was toentertijd – maar niet lang meer – de grootste krant van Nederland, wat niet verhinderde dat de naam van de geïnterviewde consequent foutief – zonder tweede h – werd weergegeven.) De verslaggever is op bezoek ‘in een plezierig oud huis’ aan de Nieuwe Keizersgracht, ‘vol met duizenden en nog eens duizenden boeken’ waar Schuhmacher een jaar eerder zijn eigen antiquariaat is gestart. Nederlandse en Engelse literatuur zijn de specialisaties, maar er bestaat dan al een door zijn (half)zus en compagnon Wilma opgezet
kaartsysteem dat ook verzamelaars van boeken over, bijvoorbeeld, goochelen, kantklossen en kanariepieten registreert. Max: ‘Laatst werd ik opgebeld door iemand die alle boeken ter wereld wil hebben waarbij Hocus Pocus in de titel voorkomt.’ Aan het slot van het gesprek laat de jeugdige antiquaar zich uit over de betrekkelijkheid van de liefde: ‘Heel wat schrijvers moesten eens weten hoeveel van hun boekjes met ontroerende opdrachten aan beminde vrouwen er op het Waterlooplein voor een dubbeltje te koop liggen…’
Wat de krant niet vermeldde was dat Schuhmacher zijn antiquariaat in 1952 begon in samenwerking met Frits Knuf, een vriend die zich spoedig als zelfstandig antiquaar zou vestigen in de Nieuwe Spiegelstraat. Wilma nam zijn plaats in. In 1957 betrokken zij het pand aan de Gelderschekade.
In tegenstelling tot het merendeel van zijn collega’s gaf Max Schuhmacher niets om uiterlijk vertoon. Aan kleding noch haarsnit werd geld gespendeerd; een bril kon jaren mee. Offeren aan Mercurius en Minerva (Amsterdam, 1995), een van de zeldzame uitgaven die een blik gunnen in de handel en wandel van Nederlandse topantiquariaten, toont uitsluitend gedistingeerde heren in pak met strop- of vlinderdas. Zo niet Max Schuhmacher. Gekleed in een houthakkershemd – altijd over de broek hangend – kijkt hij, met halflang haar en een hand op de heup, zelfverzekerd in de camera. Bij hem geen beglaasde of stofvrije boekenkasten als decor maar de rommelig ogende winkel waar ook buurtgenoten kunnen binnenlopen voor een praatje en een glas wijn.
Zijn uitlatingen in het mooi uitgegeven boek, verschenen ter gelegenheid van
het 60-jarig bestaan van de Nederlandsche Vereeniging van Antiquaren – de spellingwijze impliceert al dat de club niet van de straat is – zijn in overeenstemming met zijn verschijning: Schuhmacher neemt geen blad voor de mond en dat levert behalve mooie verhalen ook inzicht in zijn filosofie op.
Max S.: ‘Het is een waanzinnig intensief beroep. Ik denk dat wij meer producten hebben dan de Bijenkorf. Antiquaar zijn, zoals wij dat zijn, is volkomen uit de tijd. De toekomst is dat iedereen hetzelfde boek leest. De markt is ontzettend verengd. (…) Een verantwoorde living is het antiquariaat niet. Je kunt ons beroep het beste vergelijken met dat van een boer. Ik heb een vermogen in huis en werk me rot. En net zoals die boer heb je een matig inkomen en krijg je niet de rente van het kapitaal. Als je de hele hap op een goede manier zou verkopen, zou je van de rente kunnen leven. Maar dat doe ik niet, omdat ik dezelfde gedrevenheid heb als de boer die op het land zit waar zijn grootvader ook al op zat. Het is een taak. Een kunstenaar heeft dat ook. Die vraagt zich ook niet af of zijn schilderij goed verkoopbaar is.’
Deze uitspraak illustreert als geen ander de filosofie van een man, die zelf nog op de middelbare landbouwschool had gezeten, aangaande de handel in oude boeken – een filosofie die nauwelijks nog aanhangers telt. Behalve handelaar was hij vooral ook verzamelaar.
Monnikenwerk
De handelaar kocht in de loop der tijden circa honderd grote en kleinere bibliotheken op. De verzamelaar liet bij zijn overlijden naar ruwe schatting honderdduizend boeken en ontelbare tijdschriften na, ondergebracht in het kolossale pand aan de Gelderschekade en in opslagruimtes op de Oude Waal en de Brouwersgracht – magazijnen die doen denken aan de labyrintische boekerijen zoals beschreven door Umberto Eco en Carlos Ruiz Zafón.
De aankoop van bibliotheken van auteurs als Adriaan Roland Holst, Frans Coenen, Werumeus Buning, Maurits Dekker, Simon Vestdijk, Jan Engelman, A. Marja en Jan van Nijlen legde de basis voor een omvangrijke collectie moderne Nederlandse literatuur, tevens de voornaamste specialisatie van het huis Schuhmacher. Maar bij lange na niet de enige. Engels/Amerikaanse literatuur, Duitse literatuur (vlak voor Max’ dood verkocht), illegaal drukwerk, Russische avant-garde, typografische oeuvres, Zuid-Afrikaanse literatuur, en boeken met een opdracht van de auteur vormen prominente deelcollecties. ‘Van Du Perron hebben wij 72 exemplaren met opdracht’, vertelde Max eens.
Terwijl menig antiquaar zou volstaan met de boeken te prijzen, op de plank te zetten en te wachten op de juiste klant met geld op zak, werd (en wordt) bij Schuhmacher gestreefd naar volledigheid en een uiterst nauwkeurige beschrijving van een deelcollectie alvorens deze op de markt te brengen – ongeduldige kopers moeten eenvoudigweg wachten. De beschrijvingen van Wilma Schuhmacher heb-
ben inmiddels hun weerslag gevonden in circa 240 oeuvrecatalogi die door wetenschappers, bibliothecarissen en verzamelaars als betrouwbare en hoogwaardige bronnen worden beschouwd.
In 1989 verscheen In den zoeten Inval, een van de beroemdste catalogi van de Schuhmachers en een indrukwekkend tableau van de bibliofiele rijkdom van hun Nederlandse collectie. Ter illustratie van de zorgvuldigheid en preciesheid van de samenstellers volgt hier een van de (246) titelbeschrijvingen:
Gilliams, Maurice – Elias, of het Gevecht met de Nachtegalen. Antwerpen, Nederlandsche Boekhandel [ook: Amsterdam, J.M. Meulenhoff] (1936), grof groen linnen met kleine decoratie en belettering in goud. Met stofomslag: wit papier met kleine zwarte decoratie [=band] en groen & zwarte belettering + zwart kader.
Eerste druk. In de 2de druk, 1943 worden het Voorwoord (p. 7-8) & het Tweede Cahier (p. 173-263) beide zogenaamd door Olivier Bloem geschreven + de Apendices: 4 gedichten (1 later in: De Man voor het Venster, 1943) niet meer opgenomen – deze ook niet in de vlgg. drukken – het overige wordt grondig bewerkt.
Gedrukt door Meijer, Wormerveer in 1510 Exx. [Typografische verzorging, & band & omslag (&=stofomslag) ontwerp van Maurice Gilliams].
Ex. Op vergé-papier (1500 Exx.) met een opdracht van Gilliams aan de uitgever John Meulenhoff en diens vrouw: ‘Van pool tot pool, gelijk de kou der eeuwen / bemint het woord de nacht / om aan de trans der havikken te troonen / boven ’t gedeerde hout. /
Onsterfelijk, door eenderen te vinden / Aan Jacqueline en John Meulenhoff / op een novemberdag in 1947 te Antwerpen / Gilliams’.
Stofomslag wat verbruind.
Om zulke beschrijvingen te kunnen maken moeten meerdere exemplaren van dezelfde titel onder handbereik zijn. En dan begint een eindeloos vergelijken en controleren dat met recht monnikenwerk mag worden genoemd. In een brief die Wilma Schuhmacher kort na de dood van Max aan een boekhistoricus schreef, zet zij nog eens uiteen hoe zij en Max te werk gingen. ‘Catalogi kwamen primair tot stand in samenwerking van Max en mij, en vaak is het moeilijk om te zeggen wie oorspronkelijk het idee had, ik denk dat je dit het beste met een balspel kunt vergelijken. In ieder geval was dit altijd een onderwerp van veel pret, waarbij Max dan boeken ging klaar zetten en ik al beschrijvende – volgens een systeem dat ik van toepassing achtte op het onderwerp – om meer boeken en mogelijk ook andere titels vroeg.’ De taakverdeling was helder: Max zocht en kocht de boeken, Wilma beschreef ze en stelde de verkoopprijs vast, gaandeweg een graadmeter voor de concurrentie. Beiden werden geholpen door een verbluffend geheugen, ook in visueel opzicht, misschien deels te verklaren uit het feit dat hun vader de magisch-realistische schilder Wim Schuhmacher was.
In de minstens zo bekende Couperus-catalogus, verschenen in 1963, werd voor het eerst vastgesteld dat een en dezelfde druk van een boek in verschillende banden kon worden uitgebracht. Andere vooraanstaande antiquariaten beperkten zich tot dusver tot een cultuurhistorische beschrijving van de boeken. In de academische wereld was intensief speurwerk naar technische details evenmin usance, maar Ernst Braches, boekhistoricus en latere bibliothecaris van de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam, was van stond af aan onder de indruk van het bibliografische gehalte.
Kruistocht
Vanaf begin jaren zestig ontwikkelden Max en Wilma een onderzoeksmethode die zij intern als ‘de kruistocht’ betitelden. Boeken werden zowel inhoudelijk als uiterlijk tot in de finesses doorgenomen. Van opeenvolgende drukken werd de tekst, het zetsel, de titelpagina, het colofon, de band, de stofomslag en de bindwijze minutieus vergeleken en beschreven hetgeen leidde tot de ontdekking dat, om een enkel voorbeeld te noemen, de verzamelde werken van Louis Couperus en de verzamelde gedichten van Jacques Perk, zoals bezorgd door Garmt Stuiveling, allerminst volledig waren en in tekstueel opzicht bovendien ernstig verminkt. Beide antiquaren verrichtten pionierswerk want bibliografisch materiaal over de moderne Nederlandse literatuur, verschenen tussen 1870 en 1960, bestond eenvoudig niet toen zij hun ‘kruistocht’ begonnen.
Of, zoals Ernst Braches het aan de groeve van Max Schuhmacher verwoordde:
‘Het wordt een expeditie zoals die door Darwin op de Beagle ondernomen. Zoveel mogelijk specimina worden binnen boord gebracht, zonder vrees voor doubletten, en zonder het verlangen tot afzet van het verworvene. En daardoor kunnen binnen dat grote geheel al spoedig eenheden worden onderscheiden en binnen die eenheden komen onder vele vermeende dubbelen verrassende varianten tevoorschijn, die getuigen van de lotgevallen van gedrukte teksten onder de hand van uitgevers, drukkers en binders. Het wetenschappelijk vermogen van het op deze manier bijeengebrachte komt in de openbaarheid als in 1955 blijkt dat Frank Lulofs promoveert op wat tot dat ogenblik beschouwd werd als de eerste druk van Nijhoffs Het uur U. Voor het eerst wordt duidelijk dat wat een eerste druk lijkt, dat niet behoeft te zijn. We verloren onze argeloosheid ten aanzien van teksten die recentelijk uitgegeven zijn.’
In voornoemde brief schrijft Wilma: ‘Ik ontwikkelde een systeem waarbij men door middel van ronde haken kan onderscheiden wat niet op de titelpagina maar wel op een andere plaats in het boek staat en waarbij ik, omdat ik bijvoorbeeld een reeks belangrijk vond, dit op een onorthodoxe plaats zette in de titelbeschrijving. De hele periode na 1880, voor zover we toen in voorraad hadden, diende op deze manier compleet met zetsel- en tekstvergelijking beschreven te worden. Toen ik de P had gehaald – en daartussen al vanaf de A een stukje opnieuw wat “beter” had gedaan -, werd ik ernstig ziek.’ Na haar langdurige ziekte kon zij niet langer met
schrijfmachine of computer overweg. ‘Al mijn beschrijvingen, toen ik dat na jaren weer kon, zijn met de hand gemaakt, en werden door anderen uitgetikt. Niet door Max, maar een catalogus zonder Max is ondenkbaar.’
In 1991 viel Wilma Schuhmacher de Laurens Jansz. Costerprijs ten deel vanwege haar verdiensten voor de boekwetenschap en de bibliografie van de Nederlandse literatuur in het bijzonder. In de laudatio werd Max met nadruk genoemd. (Op de symbolische cheque ter waarde van 5000 gulden die haar bij die gelegenheid werd overhandigd ontbrak in haar achternaam de tweede h.)
Autografen
Wie, zoals de Schuhmachers, boeken onder de microscoop legt, komt vanzelf terecht bij hun grafische en visuele aspecten; het leidde tot nieuwe collecties en catalogi. Zo beschrijft Russian Avant-Garde Books 1912-1932 (2001) een schat van bijna honderd zeldzame uitgaven, ontworpen en/of geïllustreerd door de Cubo-Futuristen, en Constructivisten als El Lissitsky en Alexander Rodchenko. Het bijeenbrengen van deze collectie nam tien jaar in beslag; prijzen varieerden tussen 450 en 22.500 gulden. Een jaar later verscheen XXth Century Art: Avattt Garde & Illustrated Books. Naast werken van kunstenaars als Piet Zwart, Paul Schuitema en Willem Sandberg biedt de catalogus – evenals de ‘Russen’-catalogus samengesteld door medewerkster Truusje Goedings – complete sets aan van een twintigtal tijdschriften, die vrijwel onvindbaar zijn. Nooit eerder, bijvoorbeeld, werden de zeven nummers van Braak aangeboden, een literair maandblad, opgericht in 1950 door Remco Campert en H.R.(Rudy) Kousbroek.
Wie werden de nieuwe eigenaren van deze soms in tientallen jaren bijeengebrachte verzamelingen? De collectie-Boutens werd verworven door de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek; aan de omvangrijke Couperus-collectie in de Koninklijke Bibliotheek leverden de Schuhmachers een substantiële bijdrage; de bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, onderdeel van de Leidse Universiteitsbibliotheek, dankt haar collectie van de Forum-generatie mede aan antiquariaat Schuhmacher. Illegaal Nederlands drukwerk, nu in de British Library, werd aan de Gelderschekade bijeengebracht.
Een paar dagen voor zijn dood deed Max Schuhmacher wat hij zich jaren eerder al had voorgenomen: hij verkocht de collectie autografen van hem en Wilma. Aanvankelijk was de Universiteitsbibliotheek Amsterdam eerste kanshebber maar een gentleman’s agreement maakte dat oud-hoofdconservator Ton Croiset van Uchelen de Schuhmachers verwees naar het Letterkundig Museum in Den Haag, sinds de oprichting immers het voornaamste verzamelpunt van autografen. Het museum verwierf brieven, handschriften, getypte verhalen, foto’s en tekeningen van meer dan 350 schrijvers. Onder hen Willem Kloos, Bertus Aafjes, Hans Lodeizen, Lucebert, Margo Minco, Jan Wolkers, Maarten ’t Hart en Jan Siebelink. Dit unieke materiaal, bijeengebracht in een halve eeuw, bevat onder meer 28 voor het grootste deel niet
eerder gepubliceerde brieven van de dichter Jan Hanlo en 11 brieven van W.F. Hermans. De omvangrijke verzameling documenten van Adriaan Roland Holst zal nauwelijks verbazing wekken want de dichter was een favoriet van Max Schuhmacher. Tot de collectie behoorden eveneens het in leer gebonden handschrift van een vroege versie van De nieuwe geboort (1902), een dichtbundel van Henriette Roland Holst, tante van de Bergense dichter, en het typoscript van Panta Rei, een verhaal van Gerrit Kouwenaar dat in 1946 zijn definitieve vorm kreeg in de novelle Uren en sigaretten. Onder de foto’s die meekwamen naar Den Haag kan men Eddy du Perron aantreffen, vermomd als Friedrich Nietzsche en Gerard Reve en Vasalis in gezelschap van koningin Juliana op het Boekenbal.
Over het bedrag waarvoor de collectie autografen van eigenaar verwisselde wil Anton Korteweg, directeur van het Letterkundig Museum, niets kwijt maar hij omschrijft het antiquariaat in het algemeen als ‘een moeizaam wereldje’. En voegt er aan toe: ‘Schuhmacher is een fantastisch antiquariaat als je iets heel specifieks zoekt. Ze hebben nu eenmaal alles. En daar betaal je dus veel geld voor.’
Bij het verschijnen van Helmut Salden – Letterontwerper en boekverzorger (Rotterdam, 2003) maakte een groter publiek kennis met de werkwijze van de Schuhmachers. Natuurlijk beschikte Salden, een van de grote klassieke typografen van de vorige eeuw, over een eigen archief, maar dat vertoonde hiaten die zijn levensgezellin Katja Vranken na zijn dood alleen kon opvullen met behulp van Max en Wilma Schuhmacher. Zij completeerden de oeuvrecatalogus die meer dan duizend items
beslaat. Boeken, ontwerpen en archief van Salden zijn sindsdien onder dak in Museum Meermanno in Den Haag. Twee maanden na de dood van Max kwam de prachtige monografie over Saldens leven en werk, vormgegeven door Harry N. Sierman – nog zo’n meesterlijk typograaf die helaas niet meer onder de levenden is – in de ramsj terecht.
Een golf van publiciteit veroorzaakte in 1983 de Hermans-catalogus, bij wijze van uitzondering samengesteld door Peter Heringa. De verkoop was een groot succes. Bij verschijnen belde W.F. Hermans vanuit Parijs naar Max met het verzoek twintig exemplaren op te sturen. Max: ‘Wat moet u daar nou mee?’ Hermans antwoordde: ‘Nou, al die mensen die om een boekje zeuren stuur ik de catalogus’.
Uitstervend ras
‘Een kathedralenbouwer’, aldus omschreef een collega-antiquaar Max Schuhmacher na zijn overlijden. Hij leefde uitsluitend voor zijn boeken en een gesprek moest bij voorkeur over ‘het vak’ gaan. Na een veiling (waar hij vaak op grote schaal inkocht en menig collega wegspeelde) of boekenbeurs een glas drinken met collega’s? Max, de einzelgänger, nam er zelden de tijd voor. Minder bekend is dat hij behalve boeken ook etnografica en ijzeren voorwerpen verzamelde. Het was ook Max die de uitgestrekte tuin van het buitenhuis in Ierland onderhield en verfraaide.
Bij zijn teraardebestelling voerden, naast Wilma en Truusje Goedings, voornamelijk vrienden uit het boekenvak het woord. Onder hen Louis Putman, ruim over de tachtig en eveneens een befaamd antiquaar in Amsterdamse kringen. Hij werkte bij de Schuhmachers als eerste assistent van 1961 tot 1969 en bleef kind aan huis. Hij wist wat Max zocht, en dook uit verre uithoeken onverwachte en door niemand anders te herkennen curiositeiten op.
Putman haalde herinneringen op aan de wijze waarop de bibliotheek van de dichter Jan Engelman werd verworven: ‘Woonachtig in Utrecht, liet Engelman de boel de boel, vertrok naar Amsterdam en trok in bij Johanna D. in de Johannes Verhulststraat. Nadat het Letterkundig Museum een kijkje had genomen – meer kun je het niet noemen – werd Max verzocht de bibliotheek en aanverwante zaken te regelen. We arriveerden daar op een regenachtige ochtend. De ingang was aan de achterzijde via een ommuurde binnenplaats. We troffen bij het betreden van de binnenplaats een gedeelte van de correspondentie verspreid op de straat aan, gedeeltelijk reeds nat. Zoals gewoonlijk was de werkster al aan de slag geweest en was alles wat op los papier leek al buiten gezet. Het eerste wat ons te doen stond was de brieven te vergaren en het natte gedeelte op de traptreden te spreiden om te laten drogen. (…) Na een poosje bereikten we de zolder. Daar troffen we diverse jaarlagen briefpost aan van geopende en ongeopende post, o.a. dwangbevelen, belastingaanslagen, postgiroafrekeningen, maar ook brieven van Jany Roland Holst en vele anderen; tevens van diverse dames. Jan Engelman had de gewoonte eens per week de binnengekomen post op de zolder te deponeren en dat jarenlang.’
Max Schuhmacher behoorde tot een generatie van antiquaren die, in de meest letterlijke zin, uitsterft. Hij was werkzaam in een zo goed als verzonken wereld. Een wereld die het aflegt tegen de god van Internet en tegen universiteitsbibliotheken die bezuinigen op hun boekenbezit, een wereld waar kapitaalkrachtige en erudiete verzamelaars op de vingers van twee handen te tellen zijn. En Max had weinig op met kordate mannen als Henk Kraima, directeur van de cpnb, die zijn evenement Manuscripta in een Parool-interview aanprees als was het een kermisattractie: ‘Literatuur is niet meer stil in een hoek zitten met een boek.’ Max Schuhmacher was er tien jaar geleden al somber over: ‘Nederlands is een notoir rotonderwerp. Wie nu een antiquariaat wil beginnen, moet in spelletjes gaan handelen, bridgeboeken, kaartboeken, schaken of geschiedenis der techniek, der wetenschap, reizen et cetera’ Volgens Kraima hebben met name kook- en stripboeken nog een grote toekomst voor zich.
In hetzelfde interview meende de cpnb-baas dat ‘hier toch ook bijna nooit meer een boekhandel sluit?’ Hij vergist zich, vermoedelijk met opzet. In de afgelopen vijftien jaar sloten alleen al in Amsterdam minstens veertig boekwinkels en antiquariaten hun deuren. Economen hebben een passende uitdrukking voor het optimisme van Kraima: gezondbidden.
Wanneer we ons beperken tot de bovenlaag van het vaderlandse antiquariaat dan biedt Offeren aan Mercurius en Minerva eveneens houvast. Wat blijkt? De man met de zeis is heer en meester. Ruim de helft van de twaalf in 1995 geïnterviewde antiquaren bevindt zich inmiddels in de boekenhemel. Onder hen: Paul Valkema Blouw, Simon Emmering, de broers Max en Nico Israël, Edgar Franco, directeur van het Utrechtse antiquariaat annex veilinghuis J.L. Beijers, Ans van Pagée, de bescheiden eigenaresse van een gerenommeerd antiquariaat in Den Bosch, en ook Frits Knuf. De kathedralenbouwer heeft zich op 8 juni 2007 bij hen gevoegd. Zus Wilma zet de zaak voort; de langverwachte Elsschot-catalogus verschijnt medio 2008.
Tot slot, nogmaals, Ernst Braches in zijn eloquente grafrede: ‘Wie Max ooit aan het werk heeft gezien, op de kijkdag van een auctie bijvoorbeeld, weet waar ik op doel. Hoe hij zelf stilstond en zijn handen (groot, zoals van al degenen die perfect met papier kunnen omgaan) uitstuurde, hun gang liet gaan. Hoe die handen tastend langs de boeken gingen: eerst de rechter, schijnbaar blindelings. Waar dat nodig was, greep links in en maakte ruimte, zodat rechts, met twee vingerpunten, een pamfletje kon uitlichten, of, met volle hand, een boek naar voren tilde, een overbekend boek, maar dan net wat dunner of dikker dan gewoonlijk, met net dat andere omslag of die gekke band. De ogen van Max keken toe. Zijn concentratie was volkomen. Snel daarna was hij weer verderop. Hij deed alles snel. En waar hij langs geweest was, stond alles weer zoals het hoorde: op orde.’