Hein Aalders
Uitgeven in oorlogstijd
Boekhandelaar A.A. Balkema in het Huis aan de Drie Grachten
hein aalders (1957) is neerlandicus en redacteur van De Parelduiker. Hij publiceerde eerder in dit tijdschrift over J. Slauerhoff.
Simon Vestdijk bestelde er zijn boeken, Willem Frederik Hermans en Adriaan Morriën waren er kind aan huis en ook Adriaan Roland Holst en Martinus Nijhoff wipten er af en toe binnen. Gedurende de Tweede Wereldoorlog was boekhandelaar-uitgever A.A. Balkema in het markante Huis aan de Drie Grachten aan de Oudezijds Voorburgwal 249 in Amsterdam een pleisterplaats voor schrijvers en lezers van het goede boek en een spil in de wereld van het academische boek en van de clandestiene, bibliofiele uitgaven.
Op 24 mei 1943 schafte W.F. Hermans, woonachtig in de Eerste Helmersstraat 208, er Roland Holsts bundel Voorbij de wegen aan, twee weken later kocht hij bij Balkema Jan van Nijlens Gedichten en drie maanden later, op 6 september, werd hij de eigenaar van Aafjes’ Tooverfluit en een bundel van Pareau. In diezelfde tijd kocht Roland Holst, die op de Velserweg 71 woonde, bij Balkema wat nieuwe titels: Tsjip van Elsschot op 19 april, Jan Camperts rijmprent De achttien dooden en Gontsjarovs Oblomov op 12 mei en bundels van Yeats en Sappho op 2 juni. Vestdijk verstuurde zijn bestellingen per post. Op 16 maart 1943 vroeg hij Balkema vanuit Doorn om La maison Tellier van Maupassant en Of mice and men van Steinbeck op te sturen. ‘Wanneer u meer van Nietzsche kunt machtig worden, houd ik mij warm aanbevolen! Ook interesseer ik mij voor Goethe, Kleist en Hoffmann […]. Van Goethe vooral Faust I en II en Wilhelm Meister, van Kleist de novellen (vooral Michael Kohlhaas) en van Hoffmann alles, behalve Die Elixiere des Teufels.’
Hoe weten we dat allemaal zo precies?
Soms geeft het verleden een stukje van zijn geheimen prijs. Bijvoorbeeld bij een restauratie van een oud gebouw. Zo kon het gebeuren dat begin 2006 bij het opknappen van het Huis aan de Drie Grachten de nieuwe bewoners onder de vloer op een deel van het oorlogsarchief van boekhandelaar-uitgever Balkema stuitten. Toen ze een luik dat decennia onder boekenkasten verscholen was, openden, bleek er een onderduikplek onder schuil te gaan. Een laddertje gaf toegang tot een ruimte waarin misschien net vier mensen het een uur staande konden uithouden. Ze
troffen er een matras en wat lappen en dekens aan, en verder een paar bundels correspondentie, rekeningen, kasboeken en agenda’s, alle daterend uit de oorlog.
Geen daad van verzet
De vondst van dit oorlogsarchief is hierom belangrijk, omdat het heel wat vragen rond Balkema’s werkzaamheden als boekhandelaar en uitgever beantwoordt. Zo is het teruggevonden materiaal niet alleen interessant omdat het allerlei aanvullende gegevens levert over een aantal vooraanstaande schrijvers die min of meer geregeld het Huis aan de Drie Grachten bezochten. Het biedt ook nieuwe informatie voor de geschiedenis van de Amsterdamse boekhandel en uitgeverij in de Tweede Wereldoorlog. En ten slotte is het ook een kleine aanwinst voor de geschiedenis van de typografie in Nederland, getuige de opgedoken brieven van Jan van Krimpen, S.H. de Roos en een verzamelaar die Balkema adviseerde bij zijn bibliofiele reeks.
Balkema, die weigerde om zich aan te melden bij de Kultuurkamer, is de uitgever van een vijftigtal clandestiene uitgaven. De twintig boekjes van de Vijf Ponden Pers zijn een begrip in de bibliofiele wereld geworden. Tussen 1942 en 1945 verschenen ze, in een vaste oplage van 50 à 55 exemplaren, ‘pour l’agrément des bibliophiles du 5 lb’: zorgvuldig gekozen teksten uit de wereldliteratuur, poëzie van Baudelaire, Rimbaud, Mallarmé, Jacques Perk en A. Roland Holst, proza van Kafka en Larbaud. Dat alles vormgegeven in de verfijnde typografie van onder anderen Van Krimpen, met groot vakmanschap gedrukt en met smaak in fraaie papieren
omslagen gebonden, vaak met de hand gemarmerd. Exemplaren van de Vijf Ponden Pers doen nog steeds bedragen van enkele honderden euro’s. Een antiquariaat in Den Haag biedt de hele serie te koop aan voor €6500, gemiddeld dus ruim €300 per boekje. De uitgaven van de Vijf Ponden Pers zijn met die van De Bezige Bij, Stols en De Blauwe Schuit de belangrijkste clandestiene uitgaven uit de oorlog.1
Hoe bekend de boekjes ook mogen zijn, er kleven nog veel vragen aan deze uitzonderlijke bibliofiele serie. De verhalen over de totstandkoming zijn onduidelijk, incompleet en spreken elkaar soms tegen. Een van de redenen is het zwijgen van Balkema zelf hierover. Amper twee jaar na de oorlog vertrok hij naar Zuid-Afrika en nog in 1983 liet hij Lisette Lewin desgevraagd ‘bits’ en ‘schamper’ weten niet veel erover te willen vertellen: wat waren die bibliofiele uitgaven meer dan ‘een schamele bydrage tot verzet geweest: elite drukwerk, van elite auteurs voor elite kopers!’ Hij gaf Lewin het advies haar aandacht maar te richten op de ondergrondse pers. ‘Dat was ander werk!’2 Ook Wytze Hellinga, redacteur van de Vijf Ponden Pers, bagatelliseerde het gevaar dat aan de uitgave van Balkema’s boeken kleefde.3
Toch was er moed voor nodig om in de kelder van het Huis aan de Drie Grachten in oorlogstijd de Zehn kleine Meckerlein te zetten en illustreren met aardappelsneden bij gebrek aan hout- of linosneden. Dat illegale uitgaafje in een oplaag van veertig exemplaren was een anonieme tekst, uit een Duits concentratiekamp gesmokkeld, over tien kleine kankeraartjes die een voor een onvoorzichtig hun kritiek
op het nazi-regime uiten en er dus stuk voor stuk aan gaan. Het laatste kankeraartje vergaat het zo:
Hoe was het mogelijk dat in oorlogstijd, waarin er schaarste aan alles was en de belangstelling voor verfijnde, luxueuze uitgaven als miniem verondersteld kon worden, zulke prachtige boekjes verschenen? Een andere meesterdrukker vond het eigenlijk moreel verwerpelijk. De Groninger Hendrik Werkman, die als clandestiene drukker met zijn bijzondere uitgaven van De Blauwe Schuit eveneens een prachtig bibliofiel fonds opbouwde, viel zowat achterover toen hem een paar exemplaren van de Vijf Ponden Pers onder ogen kwamen. ‘Wat is dat allemaal onberispelijk van uitvoering […]. Je slaat je handen van verbazing ineen als je zooiets ziet in deze tijd. In déze tijd waarin je haast geen vel goed papier machtig kunt worden.’ Zijn jaloezie worstelde met z’n geweten, en met z’n kunstenaarshart. ‘Maar is dat niet allemaal een beetje te mooi? Veel te mooi, hoewel de inhoud het verdient, dat moet ik eerlijk zeggen. Wil je wel gelooven dat ik nooit zooiets voor mijn plezier zou maken? Dat is gewoon gesublimeerd vakmans-drukkers-werk zonder een grein artisticiteit of zelfs van persoonlijkheid. Het zou op den duur saai zijn daarvan veel in de boekenkast te hebben. Zooiets gaat lijnrecht in tegen de Blauwe Schuit lijkt het me
soms toe. En soms denk ik: hou je maar gauw stil want je kunt het zoo niet. Ja, eerlijk gezegd: het is te zakelijk, de drukpers spreekt er te veel in mee.’4
Werkman mocht het dan te zakelijk vinden, het stempel dat Jan van Krimpen en anderen erop achterlieten, laat onverlet dat hier iets groots tot stand werd gebracht. En wat het exclusieve van de uitgaven betreft: er was een markt voor. Veel nieuws verscheen er niet en het geld dat de liefhebbers van het mooie boek hierdoor uitspaarden gaven ze graag uit aan ‘iets dat de geur van de vrije cultuur van voor de oorlog met zich meedroeg’, zoals Richter Roegholt het in zijn proefschrift uitdrukte.5
De medewerkers van beide series, de Vijf Ponden Pers en De Blauwe Schuit, keken met argusogen naar elkaars resultaten. Door de oorlog was de geografische afstand tussen Groningen en Amsterdam bijna onoverbrugbaar en het duurde dan ook even voordat in augustus 1943 een van de schepelingen van De Blauwe Schuit, de chemicus Ate Zuithoff, de uitgaven van de Vijf Ponden Pers in de gaten kreeg. Hij meldde zich direct schriftelijk bij Balkema teneinde zich meester te maken van de tot dan toe verschenen en nog beschikbare uitgaven. De afkeuring door Werkman van de Vijf Ponden-uitgaven impliceerde overigens nog geen onwelwillendheid tegenover elkaars uitgaven. Balkema verkocht gedurende de hele oorlog de uitgaven van De Blauwe Schuit en prenten van Werkman zelf, uiteraard wel onder de toonbank.
Er was natuurlijk wel verschil tussen de Groningse en de Amsterdamse clandestiene series. Bij De Blauwe Schuit lag de nadruk op de artistieke kwaliteiten van de kunstenaar-drukker Werkman, in combinatie met de veelal Nederlandse contemporaine poëzie van dichters als Nijhoff, Vestdijk, Hendrik de Vries, Marsman en Heeroma, in uitgaven van slechts een paar pagina’s. De Vijf Ponden Pers kenmerkte zich daarentegen door de hoge kwaliteit van het werk van mensen als Jan van Krimpen, die puttend uit de rijke traditie van de typografie teksten uit de wereldliteratuur uitgaf van een gemiddelde dikte van een kleine twintig pagina’s.
Maar terwijl er al veel is geschreven over De Blauwe Schuit, is de literatuur over de Vijf Ponden Pers uiterst mager. En dat is onterecht want een van de opvallendste en daardoor waardevolste kenmerken is dat in deze ene reeks de typografische ontwikkeling van traditie naar modernisme gestalte krijgt, van de klassieke typografie van Jan van Krimpen en S.H. de Roos naar de avant-gardistische vormexperimenten van Dick Elffers, Jan Bons en Willem Sandberg. De reeks biedt dus in zijn zowel temporele als materiële compactheid een staalkaart van de ontwikkeling die de in het buitenland vermaarde Nederlandse typografie in twintig jaar zou doormaken.
Niettemin breken we ons nu nog het hoofd over de vraag waarom Balkema de spullen die hij tijdens de oorlog veilig had weggestopt niet opdolf na de bevrijding. Had hij ze vergeten? Speelde een nieuwe inval, misschien nu door de Russen waar Lisette Lewin op zinspeelde,6 door zijn hoofd?
Hol van clandestiniteit
August Aimé Balkema, Guus voor vrienden, werd op 6 oktober 1906 geboren in het Overijsselse Avereest. Hij groeide op in Dedemsvaart, waar z’n vader een houtzagerij had en z’n oom de Dedemsvaartse Courant drukte. Op 1 oktober 1936 vestigde hij zich als boekhandelaar aan de Amsterdamse Oudezijds Voorburgwal. Eerst woonde hij nog tegenover maar al gauw trok hij met het nog kleine, jonge gezin en de boekhandel in een deel van het historierijke Huis aan de Drie Grachten, vlakbij de Oudemanhuispoort van de Gemeentelijke Universiteit.
Het patriciërshuis dateerde al uit het begin van de zeventiende eeuw, toen de Oudezijds Voorburgwal nog de Fluwelen Burgwal heette, ten teken dat hier, vóór het bestaan van de Heren- en Keizersgracht, de rijkste Amsterdammers woonden. Het lag aan de oudste grachten van de hoofdstad, de Oudezijds Voor- en Achterburgwal en de Grimburgwal. En het was in 1909 ingrijpend verbouwd en in oude staat hersteld door de architect Jan de Meyer (een leerling van Karel de Bazel), die meer fraaie restauraties van Amsterdamse panden op z’n naam heeft staan.7
Balkema’s kindertal zou daar uitgroeien tot zeven. Met z’n grote gezin was hij daar op het laatst maar klein behuisd. Mensen die Guus Balkema gekend hebben vonden hem een sociaal mens met een ijzeren wil, maar ook verlegen.
Al snel werd duidelijk dat hij niet alleen boeken wilde verkopen, maar ook maken en uitgeven. Eerst kocht hij nog uitgeversrestanten op, vooral kunstboeken,
die hij via zijn boekwinkel en via de post aan de man bracht. In 1939 begon hij zelf titels uit te geven. Tijdens de oorlog weigerde hij zich bij de Kultuurkamer aan te melden; zijn boeken verschenen dus zonder goedkeuring van de bezetter, clandestien, niet illegaal. Illegale uitgaven waren gericht tégen de bezetter en door deze als gevaarlijk ervaren. Op het illegaal uitgeven stond de doodstraf. Balkema ontdook met zijn clandestiene uitgaven dus de controle met legale middelen. Toch gaf ook hij een illegaal werkje uit, het al genoemde Zehn kleine Meckerlein. En helemaal illegaal was natuurlijk het feit dat Balkema joodse onderduikers in zijn woning verborg.
In die grauwe bezettingstijd kreeg z’n boekhandel de functie van literaire sociëteit voor vaste klanten. Behalve de aan het begin genoemden waren dat D.A.M. Binnendijk, Paul van ’t Veer, Bert Voeten, Hans van Straten en buurman A.L. van Gendt (de latere antiquaar). Balkema verkocht op rekening, voor de schrijvers was dat aantrekkelijk. Het was een academische boekhandel, de buitenlandse literatuur was er goed vertegenwoordigd of kon gemakkelijk besteld worden. Vooral de Franse bellettrie, want Balkema had Frans gestudeerd. Verder kwam Herman de la Fontaine Verwey, de bibliothecaris van de Gemeentelijke Universiteit, er veel over de vloer. De Universiteitsbibliotheek kocht veel van de nieuwe boeken bij hem, waaronder ook clandestiene en illegale drukken. Onder de toonbank verkocht hij druksels van Werkman, de typografische experimenten van Sandberg en grafiek
van Escher. Op een keer deed de politie een inval in zijn boekwinkel. Tussen de paperassen op z’n bureau lagen een paar vervalste persoonsbewijzen. Het was te laat om ze te verstoppen. Toen de politie merkte dat hij van een bepaalde titel wel erg veel had gedrukt, zette hij de hele voorraad boven op de stapel paperassen, waardoor de vervalste documenten aan het oog ontrokken waren. Hij kreeg de opdracht het teveel aan boeken de volgende dag in de Euterpestraat af te leveren, maar diezelfde dag vond hij nog zo veel klanten voor die titel dat een gang naar het ss-hoofdkwartier niet meer nodig was.
Hans van Straten herinnerde zich: ‘Balkema was voor de duvel nog niet bang. Zijn Huis aan de Drie Grachten was een hol van clandestiniteit. Meer dan eens heeft hij een inval gehad, maar het liep altijd goed af. Wel heb ik erbij gestaan toen twee langgejaste kerels een stapel boeken in beslag kwamen nemen. Balkema vroeg onverschrokken: “Waar kan ik de rekening naartoe sturen?”’8
Vijf Ponden Pers
In 1942 startte hij de Vijf Ponden Pers. Hij was de eerste Nederlander die in de Tweede Wereldoorlog met een clandestiene of illegale serie begon. Wytze Gs. Hellinga, de latere Amsterdamse hoogleraar Nederlands, maar toen nog leraar op de Openbare Handelsschool, nam het initiatief.9 Hij vond Balkema bereid om het uitgeefwerk op zich te nemen en De la Fontaine Verwey was nauw betrokken bij de keuze van de teksten. Het werd een reeks van literaire, in het begin meest Franse teksten. Hellinga koos en bezorgde zorgvuldig de meest geschikte en correcte edi-
tie. Dan ging bijvoorbeeld Jan van Krimpen aan de slag. Hij ging op zoek naar een geschikte letter, koos het papier dat erbij paste, en liet de tekst volgens zijn aanwijzingen – soms deed hij het zelf – zetten. Over en weer correspondeerde men over wie de uitgave zou kunnen illustreren. Er werden opdrachten gegeven, clichés gemaakt en ten slotte werd de hele handel gedrukt bij een van Balkema’s vaste drukkers, Joh. Enschedé & Zonen in Haarlem, Meijer’s Boek- en Handelsdrukkerij in Wormerveer, Klaas en Mart Woudt in Zaandijk of Frans Duwaer van J.F. Duwaer & Zonen in Amsterdam.
Het principe was: boeken tegen kostprijs. Men betaalde vooraf. Tussen de paperassen van het oorlogsarchief dat zestig jaar na dato het daglicht weer zag, zaten ook verschillende handgeschreven intekenlijsten. Onder de intekenaars bevinden zich jonkheer Six, de dichter en vertaler Max Schuchart, G. van Veen van antiquariaat en kunsthandel Pont Neuf aan de Amstel 262, de pianist en koordirigent Felix de Nobel, de nog jonge student Nederlands Paul van ’t Veer, voorts de heer Roegholt uit de Titiaanstraat (misschien Richter of zijn vader?), hoogleraar Frans aan de gemeenteuniversiteit Johannes Tielrooy, Gerrit Kamphuis, Guus Sötemann (die later, van juni 1945 tot september 1946 in dienst zou zijn bij Balkema), Henri Mayer van boekhandel Martinus Nijhoff in Den Haag, en de heer (Bert?) Schierbeek.
De naam van de reeks was een grap. De bezetter stond namelijk toe om zonder speciale vergunning per uitgave maximaal vijf pond papier te gebruiken. In de praktijk was de oplage overigens meestal groter dan de controlerende instantie dacht. Niet iedereen vond de naam voor de serie een leuke vondst. Een zekere M. Polak wordt vanaf het begin door Balkema bij de Vijf Ponden Pers-uitgaven betrokken en hij geeft z’n mening ongezouten: ‘Kom er toch rond voor uit, dat U mooie boeken wenscht te maken. Zet Uw stempel op het werk: we weten niet of uit
dit begin niet iets belangrijks groeien zal, later, als de tijden gunstiger zijn. En dan zit U aan een grapjassennaam vast.’
Adviseur Polak
Deze M. Polak toont zich een kenner met een uitgesproken mening. Over de uitgave L’Après-midi d’un faune van Mallarmé, die door Jan van Krimpen is verzorgd, was hij niet te spreken: ‘Waarom koos – in vredesnaam – Van Kr. voor een tekst van déze importantie zulk een klein formaat en was daardoor gedwongen om de tekst in een krielklein – nauwelijks leesbaar – lettertje te drukken?’ Over Huit sonnets van Edgar Degas, vormgegeven door Dick Elffers, was hij nog minder te spreken: ‘Voor mij een groote teleurstelling en ik denk (en hoop) voor U óók. Degas in een Duco Perkens-pakje, een titelpagina als een niet geslaagde “moderne” advertentie, een opmaak à la Pyke Koch, A.C. Willink. En dan nog die dwaze roode krulletjes en niet te vergeten: het klaverbloempje (ook op het omslag!! als een vogelscheet op een
nieuwe stroohoed). […] Laten we er niet meer over spreken.’ Ook andere uitgaven vallen onder zijn striemende kritiek: ‘papier grof, kleurloos, zonder leven als het gezicht van een afgeleefde bes’, ‘dwaas de zwarte slangelijntjes’, ‘wie, in hemelsnaam, zet geel (kanariegeel) op grijs?’ Gelukkig kunnen de meeste uitgaven zijn goedkeuring wel wegdragen, ‘hoe kan het ook anders, als het met een ideaal gewicht op de wereld komt van 5 pond, terwijl we zoo’n bekwaam verloskundige als v. K. hadden!’ Maar Van Krimpen wordt niet alleen maar bewonderd: ‘Wat kan het Ú schelen, of v. Kr. niet van gotische letters houdt? Als U het verantwoord en fraai vindt, dan doet U het! Ik weet niet of ik het juist zie, maar v. Kr. pousseert zijn eigen letters wat erg, vind ik.’
De brieven van deze Polak zijn een verhaal op zichzelf. Wie was deze typografisch zeer onderlegde, erudiete man, die Balkema bestookte met vellen vol goede raad, voorstellen voor teksten die voor de serie in aanmerking kwamen en tot in de kleinste details tredende evaluaties van de tot dan verschenen uitgaven? Op het briefpapier dat hij eind oktober 1942 nog gebruikt, staat zijn bedrijfsnaam, a.c.v.i.c., Agentuur & Commissiehandel voor Industrieele Chemicaliën, Minervalaan 76, Amsterdam-Z. Tot dan besluit hij zijn brieven nog met ‘Polak’. Maar vanaf de volgende brief, voortaan zonder briefhoofd, ondertekent hij alleen nog met ‘P.’. Ook verschilt vanaf dan het handschrift. Dat zou er op wijzen dat het iemand anders betrof, maar twee gegevens overtuigden me er toch van dat het om een en dezelfde persoon ging, of een echtpaar. Het eerste is dat inhoud en vorm (de pregnante stijl en toon) van de brieven dezelfde zijn. Het tweede is van meer feitelijke aard: de adres- en kasboeken van Balkema geven uitsluitsel. In de eerste met ‘P.’ ondertekende brief, die dateert van 23 mei 1943, schrijft P. een paar door Balkema toegestuurde titels retour te willen zenden. Vergelijking met het kasboek van dat jaar laat zien dat Balkema op 18 mei daaraan voorafgaand precies die boeken heeft verzonden naar ‘Mevr. Pool’, Minervalaan 76 hs.
Dat werpt wel een nieuwe kwestie op. Het adres klopt, maar ‘Mevr. Pool’? Het was toch ‘Polak’? Dat kan duiden op een veiligheidsoverweging van Balkema. Wetende dat de vervolging der joden ook in Nederland z’n hoogtepunt had bereikt, kan hij bedacht hebben de naam Polak in de boekhouding een alias te geven. Maar het gekke is dat in de kas- en adresboeken van het volgende oorlogsjaar (1943) de naam Pool is doorgestreept en verbeterd tot ‘Polak’. Een tweede vraag is of het nu om een meneer of mevrouw Polak gaat. Vandaar mijn suggestie van een echtpaar. Dat zou de verschillende handschriften kunnen verklaren. Maar een argument daartegen is dat er geen verschil in stijl en karakter valt waar te nemen tussen de verschillende brieven.
Verdere naspeuringen naar de identiteit van M. Polak voerden mij naar het museum Meermanno in Den Haag, waar bibliothecaris Rickey Tax uit het archief een aantal brieven van een M. Polak – het moet wel dezelfde zijn – aan J.F. van Royen opdook. Ze dateren uit 1926-1927 en 1930. Polak woont dan in de Tilanusstraat
77II in Amsterdam en hij bestelt verschillende fraaie uitgaven van de Zilverdistel en Kunera Pers: Kloos’ Verzen, Maneschijn van Arthur van Schendel, Oostersch van Leopold, Over boekkunst, Novalis en Les OEuvres de François Villon. Het was dus een echte liefhebber van het mooie boek, die daar veel geld voor over had want de uitgaven van de Kunera Pers waren duur, Maneschijn bijvoorbeeld kostte f 35, een uitgave van Baudelaire f 80.
De teruggevonden brieven beantwoorden dus niet alleen vragen, maar werpen weer nieuwe op. Want hoewel we blij moeten zijn met allerlei gegevens over de totstandkoming, werkwijze en typografie van de serie, werpt de lectuur van deze brieven van Polak ons ineens terug in de gruwelijke tijd van de oorlog en vraag je je af wat er met deze M. Polak verder gebeurd is. Uit een van de laatste brieven, van eind 1943, kan je opmaken dat hij is ondergedoken. Maar heeft dat zijn leven gered?
Het wordt tijd om naar het Gemeentearchief van Amsterdam te gaan. Daar bewaren ze immers de zogenoemde Woonkaarten, waarop de verhuizingen van mensen werden bijgehouden. En inderdaad vind ik op het adres Minervalaan 76 huis zijn naam terug. Het is Meijer Polak, die er op 19 september 1941 is komen wonen. Hij is sinds kort getrouwd met Margarete Pool. Dat raadsel is dus opgelost, het gaat om een echtpaar. En op de vraag of Polak de oorlog heeft overleefd geeft de vertrekdatum een verlossend antwoord: ‘26 juni 1952 naar Parijs’. Toch vraag je je af: wat is er van hen geworden? En zijn ze wel allebei de oorlog doorgekomen?
Van krimpen
Hoe de boekjes van de Vijf Ponden Pers tot stand kwamen valt gemakkelijk af te lezen uit de brieven die Van Krimpen vanuit zijn woonplaats Haarlem naar Balkema zond. In november 1942 is hij met verschillende uitgaven tegelijk bezig: ‘Hierbij de proeven van De Pendule.10 Laat Uw gedachten eens gaan over een initiaal – zooals ik al gezegd heb helaas maar een H – en over den tekst van het kolophoon. Le Bateau ivre is thans gedrukt.11 Het moet nog drogen maar zal over een paar dagen afgeleverd kunnen worden. Van het zandgietsel is in het geheel geen letter aanwezig. Ik zou ook maar niet over voortzetting van dit experiment denken: het zou schatten kosten.’
In september 1944 heeft hij de gedichten van Omar Khayyam ter hand genomen, maar hij is nog niet tevreden met het resultaat. De vijfentwintig door J.C. Bloem gekozen gedichten van William Blake heeft hij láten zetten. Maar: ‘Er is door twee oorzaken eenige stagnatie geweest. De eerste is de onbeschrijfelijke viezigheid en onduidelijkheid van Bloems bloemlezingsadministratie. De tweede de evacuaties hier waardoor wat er nog van bedrijf is ongeveer een week heelemaal in de war is geweest. […] Ik heb het formaat van Villon, Omar, &c. aangehouden en de letter is de negen punts Fleischman – No 56, Selections of Types p. 34 – zijnde dat de eenige waarvan ik mij zeker voldoenden voorraad heb.’12
De vriendschapsband tussen Balkema en Van Krimpen is dan al heel hartelijk geworden. Ze tutoyeren elkaar en Van Krimpen informeert bezorgd naar de leef-
omstandigheden in Amsterdam en brengt Balkema op de hoogte van zijn eigen gevecht met de rantsoenen en de kou van de laatste oorlogswinter: ‘Eten gaat hier voorlopig nog wel: wij hebben wel eens vleesch en een enkelen keer visch; en groenten & aardappelen loopt tot nog toe gladjes. Voor verlichting hebben wij, bij zuinig gebruik, nog voor een aantal weken kaarsen (wij hebben altijd veel kaarsen gebruikt) maar met de brandstof is het, in een koud huis, naar. Gelukkig houdt het gas, met kleine pitjes, nog wat aan. Op de kachel kunnen wij in elk geval koken. Maar vroolijk is het allerminst. […] Hoe gaat het met alle bloedjes van kinderen? En met jullie zelf? Alle hartelijks, ook van Toos,13 voor jullie allen. Steeds je J.v.K.’
Dat Balkema en Van Krimpen in de oorlog vrienden waren geworden blijkt ook wel uit het feit dat Van Krimpen voor Balkema bleefwerken en dat Balkema in 1957 speciaal voor Van Krimpens zestigste verjaardag uit Zuid-Afrika overkwam om het feestelijke diner bij te wonen.
Het opgedoken archief zit vol met fraaie correspondentie. Brieven van boekverzorger S.H. de Roos, van wie het gekalligrafeerde handschrift als gebeiteld op het gevergeerde papier staat. Brieven van de illustratoren M. Esscher, Piet Worm, diens vrouw Tineke Worm-Wiegman en Jeanne Bieruma Oosting, auteurs als Bertus Aafjes, A. Roland Holst, H.W.J.M. Keuls, Jan Prins. Er zit een brief van Ida Gerhardt bij,
van februari 1946, waarin ze Balkema vraagt of hij een bibliofiele uitgave van haar Georgica-vertaling wil uitgeven (‘ik wou graag òpschieten’). Hij antwoordt haar twee weken later dat het helaas wel heel lang zal gaan duren, wil het resultaat goed zijn.14 Ook zijn er wat brieven van de weduwe van Menno ter Braak, die met Balkema correspondeert over de uitgave van Ter Braaks Reinaert op reis in augustus 1944.
Maar er zit ook een brief bij die door de oorlogsomstandigheden een dramatische lading krijgt. Hij is geschreven door iemand die wat toneelparodieën ter publicatie opstuurde. Op 24 mei 1943 schreef deze man: ‘Geachte heer Balkema, Zoals zovelen heeft ook mij ’t lot getroffen dat ik mij naar Westerbork moet begeven om via daar naar Duitsland tewerkgesteld te worden. Morgen moet ik vertrekken zodat ik vandaag nog wat orde op zaken stel.’ Hij vraagt Balkema om een ‘uitgave van dit nu dus enigszins “postuum” geworden werk. Ik hoop u na deze “excursie” weer te zien […]. Hopelijk tot na de oorlog.’ Zo’n opgeruimde afsluiting, geschreven onder het donkere gesternte van de jodenvernietiging, grijpt de lezer drieënzestig jaar na dato naar de keel. Dan valt de blik op de afzender, W.Ph. Pos. Dat moet Willy Pos zijn, de latere directeur van de Amsterdamse Toneelschool, die toen al een aantal theaterstukken op zijn naam had staan. Hij moet dus nog diezelfde dag ondergedoken zijn, waardoor hij de oorlog heeft overleefd.
Het zwarte schaap
Achter elke brief gaat wel een verhaal schuil, soms een levensverhaal, een andere keer het verhaal van een vriendschap. Zo trof ik ook een aantal brieven van de Haagse neerlandicus en leraar Fred Batten aan, in het duidelijke ronde handschrift dat zo op dat van zijn grote vriend E. du Perron was gaan lijken. Batten had een jaar na het begin van de Vijf Ponden Pers samen met Balkema en Adriaan Morriën een andere boekenreeks opgezet, Het Zwarte Schaap.
In 1939 had Morriën Batten in Den Haag leren kennen.15 Hij logeerde er bij z’n broer, later bij Batten en zo maakte hij snel kennis met andere Haagse letterkundigen, Ter Braak, Adriaan van der Veen, Louis Lehmann, Rudie van Lier, uitgever Alexander Stols. Toen Morriën eind 1942 in Amsterdam was komen wonen, kwam hij zowat elke middag in de boekhandel van Balkema: ‘Kijken of je nog iets kon kopen. Hij had interessante restanten van boeken die voor de oorlog niet waren gegaan. Carry van Bruggen of Marcellus Emants, dat soort dingen. Daarvan waren voorraden over. […] Achter de winkel had hij een vertrekje. Als vriend ging je daar heen en daar zat je gewoon en hij liep in en uit naar de klanten. Hij verhoogde de prijs waar je bij zat. […] Wim Hermans kwam er ook veel. Het was er reuze gezellig. Er stonden twee meisjes in de winkel: Jetty Tielrooy en Elly Freem. […] Die meisjes studeerden Frans en ze hadden geweigerd de loyaliteitsverklaring te tekenen. Hermans heeft erg achter Elly aan gezeten en ik maakte haar ook het hof, maar Jaffé16 heeft het door zijn toewijding uiteindelijk gewonnen. Ze was erg, hoe heet het? Aantrekkelijk hè? Lang, donker, mooie ogen.’17
Fred Batten had het in z’n hoofd gezet om Le petit ami van Léautaud, destijds een legendarisch boek, ondanks het verbod van de auteur opnieuw uit te geven. Een clandestiene uitgave in een beperkte oplage van honderd exemplaren, alleen voor de liefhebbers in Holland, zou wel niet tegen de wens van de auteur zijn, bedacht Batten met het nodige optimisme. En zo verscheen eind ’43 het eerste deel van Balkema’s nieuwe reeks Het Zwarte Schaap, voor deze gelegenheid onder de Franse naam La Bête Noire, met een uitgeversvignet van Dick Elffers, gedrukt op papier van Mouton (what’s in a name) door Meijer in Wormerveer in een oplage van honderd exemplaren. ‘Zo’n boekje,’ zegt Adriaan Morriën, ‘zou nooit in Nederland zijn gedrukt. Dat was echt voor de happy few. Dat gold ook een beetje voor dat boekje van mij Afscheid van Lyda’.18 Wat de prijs betreft klopt dat ook. Voor de luxe uitgave van Rudie van Liers dichtbundel Praehistorie moest men f 25,- betalen, voor de gewone uitgave toch nog altijd f 12,50.
Er zitten geen brieven van Morriën tussen de teruggevonden spullen. Logisch, want hij kwam bijna elke dag bij Balkema langs. Maar Fred Batten zat in Den Haag en dat was in het laatste oorlogsjaar wel heel ver van Amsterdam verwijderd. De treinen reden niet altijd meer, het postverkeer liep ook steeds meer vertraging en hinder op. Batten maakt zich ongerust, zoals blijkt uit de geïrriteerde epistels die hij naar Balkema zendt. Het gaat over de verschijning van de bundel van zijn Haagse vriend Van Lier, het zesde en, naar zou blijken, laatste deel van Het Zwarte
Schaap. Balkema en Morriën zwijgen als het graf en hij moet nota bene van anderen horen dat het boekje al verschenen is. ‘Als het te gevaarlijk was om te reizen (maar hoe vaak heb ik het gevaar voor onze uitgeverij getrotseerd??), had U toch minstens één exemplaar van het langverwachte boekje naar ons toe kunnen sturen. Waarom hebt U dat niet gedaan?’ wrijft hij Balkema op 26 september 1944 verontwaardigd onder de neus. Pas vier weken later arriveren de twee presentexemplaren. Ook een zending exemplaren van Reinaert op reis, een bundeling van krantenstukken van Ter Braak, die al in augustus in de reeks was verschenen, komt maar niet aan in Den Haag. Op 30 oktober springt Batten zowat uit zijn vel. ‘Geachte Heer Balkema, Ik heb ruim een week gewacht en vandaag wordt het mij te machtig. Ook omdat de oorlog nu wel zeer spoedig, in weerwil van Morriëns strategiese kennis, naar onze provincies verplaatst wordt […]. Tot vandaag toe ontving ik de beloofde zending Reinaerts nog steeds niet. De vrienden worden terecht ongeduldig. Uit Utrecht krijg ik van Van Blommestein19 bericht dat hij niet alleen reeds in het bezit is van Reinaert, maar ook van Praehistorie. Bent U met Morriën nu óók al met de verkoop van Van Liers boekje begonnen, terwijl wij er in Den Haag nog slechts twee exemplaren van hebben gezien? Ik kan deze verkoop van Ter Braak, vóórdat ik mijn aandeel ontvangen mocht, in geen enkel opzicht, vriendelik vinden!’
Er klinkt veel bitterheid uit de brieven van Batten uit deze periode. Hij heeft duidelijk moeite met het in zijn ogen losse en ondoorzichtige karakter van de wijze waarop Balkema en Morriën de uitgaven in Amsterdam tot stand brengen en distribueren. Balkema schrikt weer van Battens verwijten, hij noemt ze kennelijk ‘hatelijk’. Batten besluit zijn ‘grievenbrief’ van 30 oktober namelijk aldus: ‘Tot zover een brief dien U wel weer zeer “onvriendelik” zult noemen of zelfs “hatelik”. Misschien is de ene onvriendelikheid wel eens de andere waard!’ Ruim een jaar later is de lucht nog niet geklaard tussen de twee. Batten blijft de boekhandelaar verwijten nadragen omtrent niet nagekomen beloftes. Ook neemt hij het Balkema kwalijk dat hij hem niet heeft ingelicht over zijn voorgenomen reis naar Parijs. Hij moet het nu achteraf van Morriën horen. ‘Had ik dit eerder geweten, dan zou ik U gevraagd hebben het voor Léautaud gereserveerde exemplaar van Le petit ami ook uit onze naam aan den auteur te willen overhandigen. Wij zouden er dan wat hondenen kattenbrood bijgevoegd hebben om de ouden Léautaud zacht te stemmen over onze vrijmoedige uitgave in de oorlogsjaren van een herroepen tekst…’
Begin jaren tachtig herinnerde Morriën zich nog wel een gang naar Léautaud met het bewuste uitgaafje van Het Zwarte Schaap én de voor hem gereserveerde royalty’s. ‘Nou, hij was gevleid en ik denk dat hij ook wel tevreden was, dat hij een afrekening kreeg waarop precies stond: zoveel verkocht, zoveel betaald, zoveel royalty. Want hij had ook niet zo’n hoge dunk van uitgevers.’20
Perspectief in Zuid-Afrika
Eind 1946 vertrok Balkema naar Kaapstad. Misschien werd het hem te duur, de
huur van het huis, met zeven kinderen in de binnenstad (in Zuid-Afrika zouden er nog twee bijkomen). Misschien vreesde hij dat de Russen Nederland zouden bezetten en zo’n tijd als de oorlogsjaren wilde hij niet nog een keer. Oudste zoon Guus denkt dat ook een geknakt idealisme meespeelt. Velen hadden gehoopt dat er na de oorlog politieke vernieuwingen zouden plaatsvinden. Al snel zag Balkema dat alles bij het oude bleef. Een paar dagen later laat Guus mij een brief van zijn moeder uit maart 1945 zien. Daaruit blijkt dat ze toen al van plan waren te emigreren. Aan haar vader schrijft ze: ‘We weten niet hoe alles loopen zal, maar voor ons zelf zijn we besloten na den oorlog zoo gauw mogelijk hier weg te gaan, te emigreren naar Zuid-Afrika. We hebben beide ’t idee dat na de oorlog hier een beroerde tijd komen zal, een verarming waar we ons misschien pas na een jaar van bewust worden en die wel heel lang zou kunnen duren. Zonder kinderen zou ’t hier wel gaan, maar die moeten per slot ook een toekomst hebben waar wat perspectief in zit. Dat komt hier niet en wie weet is er weer een oorlog als ze een jaar of 18 zijn en dat zou funest zijn voor hen. Z. Afrika is een land in opkomst. Guus kent heel veel Z. Afr. studenten die hem al voor de oorlog voorstelden daar heen te gaan en hem zeker van dienst zullen zijn.’
Na de bevrijding werd Balkema door de Uitgeversbond naar het buitenland gestuurd om de exportkansen van de Nederlandse bedrijfstak in te schatten. Eerst naar Parijs, maar in 1946 ook naar Zuid-Afrika. Daar moet hij met eigen ogen gezien hebben dat er in dat prachtige land met eenzelfde taalgebied een toekomst lag voor zijn eigen bedrijf. Wrang was het wel dat kort na zijn vestiging de politieke situatie zich daar zo snel in de richting van segregatie en onderdrukking van de kleurlingen ontwikkelde. Maar kon hij toen, in 1946, weten dat twee jaar later de Nationale Partij aan de macht kwam die binnen een paar jaar de apartheid tot in alle uithoeken en gradaties van Zuid-Afrika invoerde? Het werd een gecompliceerd bestaan.
Zijn eerste Zuid-Afrikaanse uitgave was Vijftig gedigte van C. Louis Leipoldt, typografie: Van Krimpen, druk: Joh. Enschedé & Zonen te Haarlem, waarmee hij meteen indruk maakte. Hij had een feilloos gevoel voor boeken die door de grote uitgeverijen waren afgewezen maar die via zijn handen een groot publiek trokken en literaire prijzen wonnen. Auteurs wilden graag uitgegeven worden in de mooi verzorgde uitgaven van uitgewer Balkema, en de Nasionale Boekhandel deed er alles aan een grote leegloop van zijn auteurs naar Balkema te voorkomen. In 1958 verscheen bij hem de eerste antiapartheidsroman, Ons, die Afgod van Jan Rabie. Hij nam zelf het initiatief tot een serie boeken over de natuur en cultuur van de Kaapprovincie, waarmee hij het tot dan toe vrijwel onbetreden pad der geschiedschrijving van het Zuid-Afrikaanse erfgoed insloeg. Een groot deel van die boeken zijn inmiddels standaardwerken op hun gebied geworden. Uit principe hield hij er altijd maar één medewerker op na. Hij deed zoveel mogelijk zelf. Ook financieel bleef hij tot het eind onafhankelijk, zijn boeken verschenen zonder financiële steun van an-
deren. Begin jaren zestig stopte hij met het uitgeven van literatuur. Zijn Zuid-Afrikaanse collega’s zijn het erover eens dat zonder Balkema’s inbreng de Zuid-Afrikaanse boekenwereld ondenkbaar zou zijn. In 1986 keerde hij terug naar Nederland en hij stierf in 1996 in Rotterdam.21
Anders dan in Nederland, waarin alleen Reinjan Mulder in nrc Handelsblad van 27 september 1996 de tijd nam om iets langer bij zijn dood stil te staan, verspreidde het slechte nieuws van Balkema’s verscheiden zich ‘soos die spreekwoordelike veldbrand’ door de Kaap. Adriaan van Dis begreep waarom: ‘Balkema wist de Afrikaners bewust te maken van hun eigen cultuur en hen uit te tillen boven de grote boerenfamilie. Hij bedreef een soort ontwikkelingshulp, maar in een tijd dat hij daarvoor beschimpt werd.’22
Hoe ging het verder met het Huis aan de Drie Grachten? A.L. van Gendt, de latere antiquaar, die toentertijd bij Balkema werkte, werd de nieuwe huurder. Hij droeg de boekhandel korte tijd later over aan Gerke Postma, die zijn loopbaan in het vak bij Balkema begonnen was. Hij vestigde zich als boekhandelaar en antiquaar in het pand en was een waardige opvolger. Zijn boekhandel werd al evenzeer een ontmoetingsplaats van talloze studenten en docenten Nederlands. In 1961 kocht Gerkes vader, de architect Jan Postma, het voor zijn zoon. Bij zijn dood in 1962 liet hij het huis na aan Gerke. Net als Balkema begon Postma boeken uit te geven. Onder het imprint Huis aan de Drie Grachten verschenen tussen 1978 en 1990 een kleine vijftig titels op het gebied van de neerlandistiek. Een van zijn bekendste uitgaven was het tijdschrift Over Multatuli. In 2002 overleed Postma en werd de boekhandel opgeheven. Twee jaar later werd het huis verkocht. De nieuwe bewoners, Guy en Berdien Weijer, lieten het huis grondig renoveren. Bij deze werkzaamheden werd de onderduikplek ontdekt, waarin de oorlogsadministratie van Balkema was verstopt. De vondst kwam ten slotte via Laurens van Krevelen terecht bij de Bibliotheek van de Koninklijke Vereniging van het Boekenvak in de ub, die haar verwierf.
Onopgehelderd blijft de vraag rond de geheime bewaarplaats van de administratie en het feit dat zich ook nog enkele brieven uit 1946 tussen de paperassen bevinden. Het kan heel goed dat Balkema, zoals zovelen, nog enige tijd voorzichtigheid heeft betracht. Zoon Guus houdt het erop dat zijn vader de hele handel pas daar, voor zijn definitieve vertrek naar Zuid-Afrika, eind 1946, heeft verstopt. Het zou ook veel te onhandig zijn geweest als hij tijdens de oorlog zo moeilijk bij de administratie kon. Hij moet gedacht hebben dat als de Duitsers die plek niet konden vinden, het blijkbaar een goede bergplaats was. En hij wist nog niet of hij wel of niet zou terugkeren. Met zijn vertrek naar Zuid-Afrika liet hij dus, wat hij vermoedelijk als een grap zag waarvan alleen hij wist, een geheim achter dat zestig jaar verborgen bleef en pas nu onder onze ogen is gekomen.
Met dank aan Wilma Schuhmacher, Guus Balkema, Nico Kool en Guy en Berdien Weijer.
- 1
- Lisette Lewin die in Het clandestiene boek 1940-1945 (Amsterdam 1983) een hoofdstuk aan de Vijf Ponden Pers wijdde (p. 187-198), schrijft dat De Bezige Bij met 64 clandestiene titels en Stols met 60 de belangrijkste clandestiene uitgevers tijdens de oorlog waren, gevolgd door Balkema (met 50) en De Blauwe Schuit (40). Recent hebben Sjoerd van Faassen en Salma Chen dat aantal van Stols ontkracht in Inktpatronen (Amsterdam 2006, p. 251-292, met name 267-270). Stols’ naoorlogse opschepperij over zijn grote aandeel in het clandestiene drukwerk (hij had het zelf over ± zeventig titels) stellen zij naar beneden bij tot dertig stuks, omdat hij zich aan de 24 Franse uitgaven ‘in het algemeen geen buil kon vallen’. Dat is nog maar de vraag. Balkema heeft onder meer met zijn Franse en Engelse uitgaven in de Vijf Ponden Pers zijn anti-Duitse reputatie opgebouwd. Met die maat gemeten slinkt ook Balkema’s clandestiene lijst aanzienlijk.
- 2
- Het clandestiene boek, p. 190.
- 3
- Idem, p. 192.
- 4
- Brieven van H.N. Werkman 1940-1945, bezorgd door J. Martinet (Amsterdam/Antwerpen 1995) Derde druk (eerste druk 1968), p. 150.
- 5
- Dr. Richter Roegholt, De geschiedenis van De Bezige Bij 1942-1972 (Amsterdam 1972), p. 44-45.
- 6
- Lewin in Het clandestiene boek, p. 197-198.
- 7
- Voor de geschiedenis van dit huis zie onder meer A.W. Boele van Hensbroek, Het Huis aan de Drie Grachten te Amsterdam (Amsterdam 1910).
- 8
- Wim Hazeu, Achterberg (Amsterdam 1988), p. 395. Hazeu citeert naar Hans van Straten, in Achterbergkroniek 7, november 1985.
- 9
- Over wie de geestelijk vader van de Vijf Ponden Pers genoemd kan worden, bestaat nog altijd geen eensluidendheid. Zoals gebruikelijk in dit soort zaken ontbreekt bewijsmateriaal om het gelijk van deze of gene te kunnen aantonen. Hellinga kwam in 1969 in het geweer tegen het feit dat Dirk de Jong in zijn standaardwerk Het vrije boek in onvrije tijd. Bibliografie van illegale en clandestiene bellettrie (Leiden 1958), Balkema als eigenaar van de Vijf Ponden Pers had betiteld. In een lange brief eist hij het recht op de Vijf Ponden Pers te hebben bedacht en betreurt hij het dat Balkema, nadat hij aan het eind van de oorlog op de Veluwe moest onderduiken, de serie in z’n eentje voortzette (Het clandestiene boek, p. 192).
- 10
- Deze tekst van Jac. van Looy zou pas in juni 1943 als zesde deel van de Vijf Ponden Pers verschijnen.
- 11
- Deze tekst van Rimbaud verscheen inderdaad in november 1942 als eerste uitgave van de Vijf Ponden Pers.
- 12
- De genoemde boekjes waar Van Krimpen aan werkt, de Rubáiyát van Omar Khayyam (uitgegeven in twaalf exemplaren, na de oorlog herdrukt), Les OEuvres de Françoys Villon en Blakes Selected poems, waren geen uitgaven van de Vijf Ponden Pers. De twee laatste verschenen pas na de oorlog.
- 13
- Catharina J. Senn, Van Krimpens derde vrouw. Zijn tweede vrouw, Catharina E.H. ten Houte de Lange (‘Tootje’), was in 1937 gestorven. Daarvoor was Van Krimpen met Nini Brunt (moeder van Huib van Krimpen) getrouwd, van wie hij scheidde. Hierdoor was Greshoff oorspronkelijk zijn zwager door diens huwelijk met Aty Brunt.
- 14
- De vertaling van Vergilius’ Georgica, die Gerhardt in de hongerwinter maakte, werd pas in 1949, door De Bezige Bij, uitgegeven.
- 15
- Zie voor het begin van de vriendschap tussen Adriaan Morriën en Fred Batten het artikel van Rob Molin in De Parelduiker 7 (2002) no. 3, p. 2-23.
- 16
- De latere hoogleraar kunstgeschiedenis Hans (L.C.) Jaffé (1915-1984), die als hoofdconservator van het Stedelijk Museum lange tijd nauw met Sandberg zou samenwerken.
- 17
- Het clandestiene boek, p. 203.
- 18
- Idem, p. 205.
- 19
- Charles van Blommestein, een der oprichters van De Bezige Bij.
- 20
- Het clandestiene boek, p. 204.
- 21
- De informatie in deze alinea ontleende ik aan het artikel van Koos Human over A.A. Balkema, verschenen in de bundel They shaped our century. The most influential South Africans of the twentieth century (Cape Town / Pretoria / Johannesburg 1999), p. 442-445.
- 22
- Aangehaald door Reinjan Mulder in nrc Handelsblad van 27 september 1996.