Hans Olink
Berliner Beobachter
Boekverbranding
Op 10 mei 2014 werd – 81 jaar na dato – de boekverbranding aan de Bebelplatz herdacht. De herdenkingsplechtigheid werd georganiseerd door de fractie van Die Linke, de meest linkse partij in de Bondsdag. Lesen gegen das Vergessen heette de manifestatie waar onder anderen fractie- en oppositieleider Gregor Gysi en de 103-jarige schrijfster Elfriede Brüning teksten lazen van schrijvers wier boeken destijds werden verbrand.
In zijn eenvoud is het een mooi plein, de Bebelplatz, de voormalige Opernplatz. Het weidse, naar de oprichter van de Sozialistische Partei Deutschlands genoemde plein wordt oostelijk begrensd door het Opernhaus, westelijk door de Humboldt Universität. Geen straatmeubilair, slechts kinderkopjes, onderbroken door een glazen plaat van één bij één meter. Als je het niet weet loop je er bijna achteloos overheen of langs, maar bij nadere beschouwing zie je ondergronds een verlichte ruimte van 5 × 5 × 5 meter met aan de wanden boekenplanken. Naar verluidt zouden er 20.000 boeken in kunnen staan, net zo veel als er op 10 mei 1933 hier, op dit plein, zijn verbrand. De ondergrondse ruimte is niet toegankelijk, slechts zichtbaar door de glazen plaat, als deze tenminste niet bekrast of besmeurd is. Het monument is ontworpen door de Israëlische kunstenaar Micha Ullman en werd op 20 mei 1995 ingewijd, 62 jaar en tien dagen na de boekverbranding die hier toen plaatsvond, onder de inspirerende leiding van de National Sozialistischen Studentenbund en professoren van de Humboldtuniversiteit. Twee identieke in de grond verzonken koperen platen tonen twee teksten: ‘Das war ein Vorspiel nur, dort/ Wo man Bücher verbrennt,/ Verbrennt man am Ende auch Menschen/ (Heinrich Heine)’. En op de andere plaat: ‘In der Mitte dieses Platzes verbrannten am 10. Mai 1933 nationalsozialistische Studenten die Werke hunderter freier Schriftsteller, Publizisten, Philosophen und Wissenschaftler.’
De organisatoren hadden er geen gras over laten groeien, ze hadden een pyrotechnische firma opdracht gegeven de voorbereiding van het vuur op zich te nemen. Er was zand gestrooid om schade aan het plaveisel te voorkomen. Stapels hout moesten de brandbaarheid van de boeken vergroten. Geen overbodige luxe want om half tien ’s avonds begon het te regenen op die 10de mei.
Duizenden mensen stonden rondom de enorme stapel boeken op de Opernplatz, de kranten hadden er al dagenlang over geschreven. Het was een feest met fakkels, dat
[pagina 50]niet alleen in Berlijn maar ook in andere universiteitssteden plaatsvond. En zelfs propagandaleider Joseph Goebbels kwam nog langs om met zijn venijnige woorden de sfeer te verhogen.
Zes dagen later drukte men de namen van de in totaal 131 auteurs wier werk was verbrand, af in het Börsenblatt. Ze waren op een lijst gezet door de bibliothecaris Wolfgang Herrmann.
‘Er is geen sprake van, dat men nog kan verschijnen in Duitsland,’ schreef Joseph Roth al op 17 maart 1933 aan zijn vriend Stefan Zweig, bijna twee maanden voor de boekverbranding. En op 6 april voegde hij er aan toe: ‘Wat ik u al heb geschreven is waar: onze boeken zijn in het Derde Rijk onmogelijk. Niet eenmaal zal men adverteren voor ons. Ook niet in het Buchhändler-Börsenblatt. De boekhandelaren zullen ons afwijzen. En de sa-stormtroepen zullen de etalages kapotslaan.’
De organisatoren van de boekverbranding baseerden zich op zwarte lijsten die in het voorjaar van 1933 door de Berlijnse bibliothecaris Wolfgang Herrmann nauwkeurig waren samengesteld. In de boekhandels en bibliotheken werden de boeken geboycot. De bewuste zwarte lijst werd doorgespeeld aan de organisatoren van de actie Wider den undeutschen Geist, die die avond ook in verschillende andere Duitse steden begonnen met de verbranding. Op de brandstapel vielen niet alleen de werken van Marx en Engels, de schrijvers Thomas, Heinrich en Klaus Mann en Alfred Döblin, maar ook die van Erich Kästner en Erich Maria Remarque ten prooi aan de meute.
Met de vorming van de Reichsschrifttumskammer op 1 november 1933 werd niet alleen de eerste stap gezet om auteurs, uitgeverijen en boekwinkels te controleren. Ook de liquidatie van ‘undeutsche’ geschriften werd verder geperfectionerd: de Herrmann-lijst werd regelmatig aangevuld. Met de maatregel van 25 april 1935 kreeg de Reichsstrifttumkammer de opdracht een lijst met boeken en geschriften op te stellen die strijdig waren met de nationaalsocialistische cultuur. Uiteindelijk omvatte de Liste des schädlichen und unerwünschten Schrifttums meer dan 4500 titels, vaak het totale werk van een auteur of het totale fonds van een uitgeverij. Om de roof van cultuurgoed inzichtelijk te maken is de lijst nog niet zo lang geleden op internet gezet.
Als je de lijst doorneemt kom je veel onbekende auteurs tegen. Hun boeken zijn veelal in de bloei van hun leven uit de handel genomen, uit de boekhandel, uit de bibliotheek, uit de universiteiten. Ze waren in de ogen van de nazi’s gevaarlijke schrijvers. Hun namen moesten uit de geschiedenis worden gewist, uit de herinnering. Hun boeken moesten verdwijnen. Of ze, als ze de brandstapel hadden ontlopen, wel bekend waren geworden valt moeilijk te zeggen.
Nu kwamen ze in de kampen, werden geëxecuteerd, pleegden zelfmoord, of emi-
[pagina 51]greerden naar veiliger oorden. Hoeveel er zijn overleden tijdens het regime is moeilijk te bepalen. In ieder geval leeft er niemand meer van de vervolgde auteurs, de meesten hadden de ballingschap niet overleefd. De grotendeels gehersenspoelde bevolking had geen interesse meer in degenen die uit ballingschap waren teruggekeerd. Ze verdwenen alsnog uit het collectieve bewustzijn, een enkele uitzondering als Joseph Roth, Stefan Zweig of Tucholsky daargelaten. Wie kent ze nog, schrijvers als Franz Blei, Joseph Breitbach, Christa Anita Brüch, Kasimir Eckschmid, Emil Felden, Rudolf Geist, Josef Hofbauer of Kurt Kläber?
Verslaggever Jürgen Serke sprak voor zijn boek Die verbrannten Dichter (1977) nog overlevenden, een fractie van degenen wier boeken in de jaren dertig waren verbrand. De meesten waren inmiddels overleden. Een enkeling, zoals bijvoorbeeld Irmgard Keun, kreeg een nieuw leven. Haar boeken kwamen weer onder de aandacht. Ze was in 1936 geëmigreerd naar Oostende, waar ze een affaire met de bekende schrijver Joseph Roth had, en nadien naar Nederland. Onlangs zag ik een plaquette ter ere van haar in de Meinekestrasse 6 in Charlottenburg waar ze in 1905 werd geboren. Merkwaardig. Jarenlang was ik er langs gelopen maar het bordje was me nooit opgevallen.
Op de lijst van ‘verbrannten Dichter’ staan ook Nederlandse auteurs, zag ik toen ik de op internet geplaatste lijst aan een nader onderzoek onderwierp.
Het is geen doorsnee van de Nederlandse literatuur die op de lijst is terug te vinden. Het zijn meestal schrijvers die bepaalde onderwerpen problematiseren, zoals de zonde, de seksualiteit, het socialisme, het communisme en het nationaalsocialisme. Ik noem de namen die ik tegenkwam:
Hendrik de Leeuw, Sinful cities of the Western world (over de prostitutie in Parijs, Amsterdam, Berlijn en New York). |
Ferdinand Domela Nieuwenhuis, Sämtliche Schriften. |
Johannes de Heer (Nederlandse evangelist en oprichter van de ncrv), Harmagedon, Gottes Gerichtsstätte für die Völker. |
A.W. Kersbergen, Onderwijs en Nationaal-Socialisme (Uitgeverij Waakzaamheid). |
Arthur Müller Lehning, Die Sozialdemokratie und der Krieg. |
J. Rutgers, Das Sexualleben in seiner biologischen Bedeutung. |
Gerth Schreiner, Die Republik der vierzehn Jahre. |
C. J. van Vliet, Der Geist der Ungeborene. |
Frits Kuiper, Sovjet-Rusland en het Christendom. |
Maar er stonden ook romanciers op de lijst: |
A. den Doolaard, Het hakenkruis over Europa en Oriënt-Express. |
Lou Lichtveld, De sfinx van Spanje. |
Anton de Kom, Wij slaven van Suriname. |
Jef Last, Zuiderzee. |
Theun de Vries, Rembrandt. |
Tijdens een verblijf in Berlijn in 1931 had Den Doolaard Hitler horen spreken en wie het maar horen wilde vertelde hij dat hij in een stadion de ‘gevaarlijkste man’ van Europa had horen spreken, of liever gezegd schreeuwen.
Hij signaleerde het nationaalsocialisme al vroeg als een geducht gevaar. En bleef dat doen tot het verslagen was. Toen Nederland in de meidagen van 1940 werd bezet, woonde Den Doolaard al in België om gemakke-
[pagina 52]lijker te kunnen ontkomen bij een inval van de nazi’s in Nederland. Hij wist dat hij op de Fahndungsliste van de Gestapo stond. Dat hij gelijk had bleek al gauw: zijn moeder in Den Haag werd in die eerste oorlogsdagen al door de Geheime Staatspolizei bezocht met de vraag waar haar zoon uithing.
Van Het hakenkruis over Europa (1938) is het klip en klaar dat deze op de lijst staat. Het zijn de gebundelde reportages die Den Doolaard voor Het Volk schreef. Een serie over de dreiging van het nationaalsocialisme in de landen rondom Duitsland: België, Frankrijk, Tsjechië, Zwitserland en Oostenrijk. Zijn stukken werden door de Völkische Beobachter in een haatstuk als ‘smadelijke berichtgeving’ getypeerd.
Maar dat Oriënt Express op de lijst staat is merkwaardig. Het nationaalsocialisme wordt in de roman niet gedefameerd. Waarschijnlijker is het dat het boek met terugwerkende kracht op de lijst is gezet nadat hij een verdacht schrijver was geworden in de ogen van de Gestapo.
Lou Lichtveld was in dienst van Joris Ivens en kreeg als opdracht de geluidsfilmtechniek te onderzoeken in Berlijn. In 1932 schreef hij over dit onderwerp het boekje De geluidsfilm. In de eerste jaren van de Spaanse Burgeroorlog die in 1936 uitbrak deed hij in De sfinx van Spanje verslag van de strijd. Hij koos daarbij partij voor de Republikeinen. Een antinazistandpunt. Geen toeval dat het boek op de lijst terechtkwam, maar de Surinaamse Lichtveld zou daarop vanwege zijn huidskleur al zijn geplaatst.
Dat gold ook voor de Surinamer Anton de Kom, die in zijn boek Wij slaven van Suriname (1934) de koloniale onderdrukking van de oorspronkelijk uit Afrika afkomstige Surinaamse bevolking beschreef. Zijn donkere huidskleur was op zich al voldoende om de zwarte lijst te halen.
Jef Last, ook een fervent Berlijnganger, werkte mee aan het Bruinboek van de Hitler-terreur en den Rijksdagbrand. De nazi’s reageerden met een Roodboek. Last was hiermee uitermate verdacht. Of Zuiderzee, dat op de lijst
[pagina 53]staat, daartoe nog een bijdrage leverde is niet waarschijnlijk. De roman was een toonbeeld van nieuwe zakelijkheid. Hij schetste portretten van de bevolking rond het IJsselmeer. Maar waarom zijn boek De Spaanse tragedie, waarin hij expliciet kiest voor de Republikeinse zijde, niet op de lijst staat is me een raadsel.
En ten slotte komen we Theun de Vries op de lijst tegen. Zijn boek over Rembrandt van Rhijn staat vermoedelijk op de lijst omdat De Vries zich manifesteerde als communist. Zo antinazi was het boek niet.
Met de grondigheid van het onderzoek, als het om Nederlandse literatuur gaat, is het niet goed gesteld. Het is niet moeilijk de lijst met tientallen boeken aan te vullen, ook met tientallen kunstenaars van in de ogen van de nazi’s verdacht allooi. De lijst maakt een tamelijk toevallige indruk.
In zekere zin heeft de 103-jarige Elfriede Brüning geluk gehad. De machtsovername van Hitler verhinderde dat haar sociaalkritische roman Handwerk hat goldenen Boden kon worden uitgegeven. Het verscheen pas in 1970 onder de titel Kleine Leute. Ze paste zich na de machtsovername door Hitler aan en schreef risicoloze amusementsliteratuur en publiceerde in 1934 de succesvolle roman Und ausserdem ist es Sommer. Ze overleefde. Daardoor was ze in staat bij de herdenking op 10 mei j.l. aanwezig te zijn en te lezen tegen het vergeten.
Over het gehele werk
auteurs
over L.Th. Lehmann
Over dit hoofdstuk/artikel
auteurs
landen
over Duitsland