Gerben Wynia
Een trans-Atlantische vriendschap
Henk Romijn Meijer en Bernard Malamud
Je zou het een lacune kunnen noemen: niet een keer wordt Henk Romijn Meijer door Philip Davis in zijn biografie Bernard Malamud: A Writer’s Life (2007) genoemd. Een lacune die je doet twijfelen aan de waarde van deze biografie want Malamud en Romijn Meijer waren bijna een kwarteeuw bevriend en correspondeerden met elkaar; daarnaast besprak Romijn Meijer veel van zijn boeken en bovendien interviewde hij Malamud twee keer uitvoerig. Het is allemaal aan de aandacht van Davis ontsnapt. Tijd voor een rechtzetting.
Begin jaren zestig woonde Romijn Meijer ongeveer een jaar in New Haven (Connecticut, usa). In een brief aan Koos Zwart (zie pagina 55-57) brengt hij uitvoerig verslag uit van zijn bezigheden. Zo speelt hij mee in een lokale jazzband en volgt colleges aan de Yale University: van Cleanth Brooks, Charles Feidelson, Harry Berger jr. en Pearson. Lezingen volgt hij er van Isaiah Berlin.
Tijdens zijn verblijf in New Haven las Romijn Meijer de roman A New Life (1961) van Bernard Malamud. Hij kende deze schrijver niet. In een brief aan de bevriende Howard Nemerov uitte hij zijn bewondering voor Malamuds boek. Wat Romijn Meijer niet wist, was dat Nemerov toentertijd net als Malamud verbonden was aan het Bennington College (Bennington, Vermont) en dat ze elkaar bovendien goed kenden. Hij zal dan ook verbaasd hebben opgekeken, toen Nemerov hem schreef: ‘Also, on getting your letter, I wandered over to Malamud’s house and quoted the relevant sentences to him; he was, naturally, very pleased. He will still be here next year, and I’m sure would be glad to see you if you get carried around the country in that old car; Bennington being about three hours drive from New Haven.’ (brief van 31 mei 1961)
Over de roman A New Life schrijft hij voor Tirade een waarderend essay, getiteld ‘’s Werelds loon’, dat hij later opneemt in zijn bundel Naakt twaalfuurtje. Hij vergelijkt de roman onder meer met The Groves of Academe van Mary MacCarthy, Pictures from an Institution van Randall Jarrell en The Homecoming Game van Howard Nemerov – romans die een beeld schetsen van het universitaire milieu. Malamud kan deze vergelijking glansrijk doorstaan: ‘Beter dan al deze boeken vind ik voorlopig Bernard Malamuds A New Life.’ (Tirade, jrg. 6, nr. 69/70, 1962)
Zijn contactpersoon bij Tirade is redactielid Joke Kool. Met haar correspondeert
hij in die periode uitvoerig en in een brief van 28 maart 1963, refererend aan ‘’s Werelds loon’, vraagt hij haar of Tirade belangstelling heeft voor een stuk over Malamud: ‘Ik heb eens een stuk over Bernard Malamud geschreven. Binnenkort ontmoet ik hem, en ik zal bij die gelegenheid proberen een paar antwoorden op een paar vragen aan hem te ontfutselen. Interesseert Tirade zich daar nog voor?’
Twee weken eerder had Malamud hem een korte brief geschreven om tot een afspraak te komen: ‘Dear Mr. Meyer: Howard did mention you and I would be glad to see you. I’ll be available on Friday or Saturday afternoons, March 22, 23. If those dates don’t suit you, please let me know and I’ll arrange something else. My telephone number is 442-9695. I look forward to meeting you. Yours sincerely, Bernard Malamud.’ (15 maart 1963)
Stijf interview
Uit de overgeleverde correspondente valt af te leiden dat Romijn Meijer en Malamud elkaar voor het eerst ontmoetten op zaterdagmiddag 4 mei 1963, om twee uur. Het is het begin van een vriendschap die duurt tot Malamuds dood in 1986. Romijn Meijer zal hem zoals gezegd twee keer interviewen: de eerste keer in 1963 voor Litterair Paspoort. Critisch-informatief tijdschrift voor het buitenlandse boek (blijkbaar had Tirade geen interesse) en nog eens in 1980 voor Vrij Nederland. Bij zijn overlijden schrijft hij voor NRC Handelsblad (20 maart 1986) een in memoriam en twee maanden later voor Vrij Nederland ‘Bernard Malamud: een herdenking’.
In zijn in memoriam haalde Romijn Meijer herinneringen op aan dat eerste vraaggesprek: ‘Het verliep stijf en het werd dan ook een stijf interview.’ Dit schreef hij bij het verschijnen ervan blijkbaar ook in een brief aan Adriaan Morriën (die toen samen met Jan van Geelen en Jan Vermeulen de redactie voerde van Litterair Paspoort) want deze spreekt hem bemoedigend toe: ‘Ja, het interview was een beetje dood. Ik weet uit ervaring hoe vervelend dat kan zijn voor de ondervrager. Ik heb eens Julien Green ondervraagd, die op mijn vragen heel korte antwoorden gaf en eenvoudig niet los kon komen. Hij had ons beiden in een klein kamertje van zijn fraaie huis opgesloten en ik vroeg mij ook voortdurend af of ik nu misschien met een kleine notitie in zijn dagboek zou komen.’ (brief van 12 november 1963)
Ondanks het stroef verlopen vraaggesprek is Morriën enthousiast over het werk van Malamud (‘Ik heb van de Bezige Bij een paar boeken van Malamud moeten lezen, maar vooral in zijn romans zit te veel stof die alleen voor een Amerikaans publiek interessant kan zijn, lijkt mij.’) en hij vraagt Romijn Meijer dan ook om meer kopij voor Litterair Paspoort: ‘Ik wil graag een bespreking (voor L.P.) van Malamuds verhalen, maar misschien kun je die met andere dingen uitbreiden.’ Morriën wordt op zijn wenken bediend: onder de titel ‘Het redden waard’ schrijft Romijn Meijer een lovende recensie van de verhalenbundel Idiots First (1963), waarin hij tevens wijst op verschillen en overeenkomsten met eerder verschenen werk van Malamud: ‘Idiots First is een gevarieerde bundel die de indruk maakt halverwege een nieuwe periode in Malamuds ontwikkeling te staan. Aan de ene kant zijn er weer de verhalen waarin Malamud put uit het Ghetto verleden, dat nu verder verwijderd is dan in The Magic Barrel zodat er niet meer in absolute armoede geleefd wordt; dan is er het nieuwe materiaal dat aan een actueler wereld is ontleend, en het hoge peil van deze verhalen staat er borg voor dat Malamud zich handhaaft als een van de belangrijkste schrijvers van Amerika.’ (Litterair Paspoort, jrg. 19, nr. 173, februari 1964)
Als het echtpaar Malamud in november 1971 in Amsterdam verblijft, maken ze meteen een afspraak: ‘My wife and I will be in Amsterdam on Sunday Nov. 14, P.M., at the Trianon, for at least one night. We hope to be in Holland for about a week. I would like very much to see you. Can you telephone me on Sunday night if this reaches you by then, or on Monday?’ (brief van 12 november 1971) In zijn in memoriam – abusievelijk schrijft hij daar dat het bezoek plaatsvond in 1972 – haalt Romijn Meijer mooie herinneringen op aan hun ontmoeting. De echtparen maken een rondrit en bezoeken onder meer Marken en Hoorn; ’s avonds gaan ze gezamenlijk eten in restaurant Indonesia in de Amsterdamse Vijzelstraat.
De vriendschapsbanden worden hechter: de Malamuds wonen in die tijd in Londen en als Romijn Meijer en zijn vrouw het jaar daarop die stad bezoeken, worden ze uitgenodigd om te komen eten in hun appartement in Pimlico, een wijk in het centrum.
‘I enjoyed its bustle and liveliness’
Zo nu en dan is Malamud gelukkig in de gelegenheid werk van Romijn Meijer te lezen en dan blijkt dat de literaire waardering wederzijds is. Als in Delta. A Review of Arts, Life and Thought in the Netherlands een vertaling verschijnt van het verhaal ‘Onder schoolkinderen’ (vertaald door zijn vrouw Molly), stuurt Romijn Meijer hem een exemplaar toe. Malamud bedankt hem en prijst het verhaal: ‘I’ve read “Among School Children” and enjoyed its bustle and liveliness. What I think you do best are the teen-age girls, down to a T, and the somewhat slightly underground man “Hank Meijer” whose rage seems to be more than a frustrated teacher’s. (“who thought me a nobody”). You convey this emotion well. The action keeps going, the dialogue is effective. I’m not sure the ending is as strongly built as it might be, but the story makes its point before it slightly lets down.’ (brief van 24 november 1971)
In 1972 verschijnt de vertaling van Malamuds roman The Tenants. Romijn Meijer bespreekt deze onder de titel ‘Misverstane huurders’. Als hij deze kritiek later opneemt in zijn gelijknamige bundel essays en kritieken, maakt zijn vrouw een vertaling van de recensie die hij samen met de bundel opstuurt naar Malamud. Deze herkent in hem de ideale lezer en is hem bijzonder dankbaar:
‘I am grateful to you and Molly for the book, the dedication – Ann shares the pleasure – and for Molly’s translation of your essay on The Tenants. Having read and enyoyed it, I wish I were able to read the other literary essays. Clearly you are een van de belangrijkste schrijvers van kritiek die de Nederlandse literatuur momenteel rijk is. Right on!
Seriously, I thank God that the “Misunderstood Tenants” has at last fallen into the hands of someone who can read. It is a wonderfully satisfying appreciation of my book. Your sensitivity to, and comprehension of, my “ending” inventions make me happy that I took chances.’ (brief van 24 oktober 1978)
Lovend is Malamud ook over Romijn Meijers Franse dorpsverhalen: ‘Fortunately, being in bed a week gave me the time to do one thing I should have done long ago: read Henk’s stories “Bon Voyage, Napoleon”, beautifully translated by Molly. The reading could not have come at a better time, nor the pleasure. At first I waited for something to happen, then saw it happening in every sentence. What beautiful observation, what gentleness of spirit (except for the last sentence of the last story); how kind and giving your fictional narrators are, how innately gently generous. Wherever they go they give and even the stringiest Frenchmen – this is the miracle of the stories – are moved to respond in kind. My favorite story – the one that moved me most, was “The First Photo in the Album”.’ (brief van 15 december 1978)
Ook het verhaal ‘East Coker’ (de titel van dit door John Rudge in het Engels vertaalde verhaal verwijst naar een gedicht van T.S. Eliot) kan rekenen op Malamuds lof: ‘I like the story: it moves like a novel. It is in essence a portrait of a sad marriage, the cold symbolizing the little they give each other and to their friends: sadness; and Eliot sermonizing wasteland sadness; and Vivienne underlining poor broken
Helen.’ Maar hij heeft ook kritiek: ‘I do feel the need of drawing the strings tighter – the narrative, and though I understand the frame, I’m not sure of the ending. Eliot could have made his point – or you for him – without the comparatively long train adventure; that seems to diminish the feeling that one ought to go away with. Thank you for letting me see it.’ (brief van 8 mei 1980)
Dubin’s Lives en Oprechter trouw
In Literair Paspoort (jrg. 30, nr. 280, september/oktober 1979) publiceert Romijn Meijer onder de titel ‘Poëzie van de depressie’ een even uitvoerige als lovende bespreking van Malamuds roman Dubin’s Lives. Hoofdpersoon William Dubin is getrouwd met Kitty en heeft een verhouding met de vijfendertig jaar jongere Fanny. Hij is biograaf en werkt aan een biografie van D.H. Lawrence. ‘Misschien steekt er een element van zelfkwelling in het schrijven over Lawrence, het feit dat Dubin zich […] door Lawrence heeft laten kiezen en zo wordt gedwongen zich met hem te vereenzelvigen.’ Toen ik deze interpretatie van Romijn Meijer las, moest ik meteen denken aan zijn roman Oprechter trouw waarin hij het verhaal vertelt van Barend Fijnvandraat, getrouwd met Hetty, die een verhouding heeft met de veel jongere Luzinde. Barend werkt aan een vertaling van Lady Chatterley’s Lover van D.H. Lawrence, een roman die hij voortdurend gebruikt voor zelfreflectie en om zijn huwelijk
en liefdesaffaires aan te spiegelen. Een boek bovendien, waarin de alwetende verteller zich aan het eind ontpopt als Barends zoon Benjamin: de roman blijkt dus een biografie te zijn en de biograaf is de zoon van de hoofdpersoon. ‘Een biograaf moet zijn zekerheden aandurven.’ – dit laat Romijn Meijer Benjamin schrijven. Beide romans maken het de auteur dus mogelijk hun hoofdpersonen te laten filosoferen over het ambacht van de biograaf.
De roman moet Romijn Meijer zeer geïntrigeerd hebben want behalve deze recensie heeft hij naar aanleiding van Dubin’s Lives voor Vrij Nederland (boekenbijlage 18 oktober 1980) ook nog een uitvoerig vraaggesprek met Malamud. De toon is van meet af aan vriendschappelijk: ‘Een jaar of tien geleden waren Bernard Malamud en zijn vrouw van Italiaanse komaf in Nederland. Op een gure novemberdag wandelden we in een verlaten Marken waar de Grote Verleidster ons nariep dat we in haar toeristenwinkel moesten komen. “Yes,you sir,” riep ze naar Malamud. “You Jewish gentleman. I work for Israel.” En Malamud herhaalde het een paar maal voor zich heen: “I work for Israel. My God!” met dezelfde verbazing waarmee hij in Hoorn het raam van een huisje in een achterstraat had binnengegluurd: “My God! Wonen daar werkelijk mensen?”’
Volgens Romijn Meijer is deze roman ‘misschien het beste dat hij tot nu toe geschreven heeft’ en in het licht van het bovenstaande is het interessant dat hij Mala-
mud op een gegeven moment de volgende vraag stelt: ‘Was je niet bang om aan een boek te beginnen waarvan het verhaal al zo vaak eerder verteld is, de verhouding van de oudere met een jonge vrouw?’ Een vraag die Malamud bevestigend beantwoordt maar, voegt hij eraan toe, hij wist zeker dat het hem zou lukken. ‘Het is als op een lange reis gaan. Hoe vaker je je bestemming bereikt hoe meer vertrouwen je krijgt dat je deze keer ook wel weer zult aankomen. Ik neem graag een bekend thema en vertel het met mijn eigen inzichten, in mijn eigen taal, met mijn eigen verbeelding en vindingrijkheid. En zonder al te veel nadruk op de vergelijking te willen leggen, zo deed Shakespeare het ook.’ Ongeveer twintig jaar later zal Romijn Meijer op een soortgelijke lange reis gaan en op zijn manier het verhaal vertellen dat al zo vaak eerder verteld is. En waar Malamud eindigt, pakt hij de draad weer op: Dubin’s Lives eindigt met een scène waarin Dubin na een bezoek aan Fanny, met wie hij zoals gezegd overspel pleegt, wegrent ‘up the moonlit road, holding his half-stiffened phallus in his hand, for his wife with love’ en Oprechter trouw opent met een scène waarin Hetty bij thuiskomst haar man Barend ‘wijdbeens in zijn fauteuil’ ziet zitten, masturberend, ‘en dat bleke gerimpelde losse vel strak als een trommelvlies in zijn hand op haar gericht!’
Een begenadigd wezen
De laatste brief van Malamud die ik in de nalatenschap van Romijn Meijer aantrof, is gedateerd 19 januari 1982. Hij schrijft Henk en Molly over het sterfbed van zijn schoonmoeder en zijn hartklachten. Maar er is gelukkig ook goed nieuws: dochter Janna is zwanger en hij heeft net een roman voltooid – het zal zijn laatste blijken te zijn: ‘[…] I recently completed God’s Grace, an apocalyptic visionairy tale of a time after a nuclear war in which Calvin Cohn, left over from the slaughter of mankind, teaches morality and other matters to a few chimps, undiscovered by God. Publication is set for next fall, probably September.’
Als de roman twee jaar later in vertaling verschijnt, recenseert Romijn Meijer hem voor NRC Handelsblad. Voor zover ik kon nagaan is deze recensie echter nooit gepubliceerd maar het typoscript bleef gelukkig bewaard. Zoals het een echte vriend en warm pleitbezorger betaamt, steekt hij nog eenmaal de loftrompet: ‘Het mooie van De gratie Gods is, dat het net als de Bijbel op iedere willekeurige bladzijde is open te slaan, om een vermakelijk, sterkend, of door merg en been gaand beeld op te doen. Wie zich wil bezinnen op wat het leven in het ergste geval waard is, leze Malamud, die er het laatste woord over zegt: de mens is een begenadigd wezen, ondanks alles. Niet omdat hij goed is, maar omdat hij wil leven. Malamuds taal is ongehoord mooi. De beelden en gebeurtenissen zijn, hoe fantastisch ook, zo aards en tastbaar, zo huiselijk eigenlijk, dat de lezer zich heel intiem betrokken voelt bij Cohn en zijn leven. Het kernachtige, vonkende en beeldende van Malamud is in de voorbeeldige, zeer smakelijke vertaling van Dorinde van Oort tot een even mooi en olijk Nederlands herschapen. Een boek om gratis huis aan huis te verspreiden.’
Ze ontmoeten elkaar nog een allerlaatste keer in de kerstvakantie van 1983-’84. ‘We aten het kerstmaal toen bij de Malamuds in hun ruime flat aan de westkant van Manhattan en Bern was vrolijk, ondanks de problemen die het schrijven moeilijk voor hem maakten.’ Op 18 maart 1986 overlijdt Malamud aan een hartinfarct. Het bericht bereikt Henk en Molly via de radio. De volgende dag bellen ze zijn vrouw Ann en met een samenvatting van het gesprek besluit hij zijn in memoriam: ‘We zeggen dat hij door zijn voorbeeld, zijn wijsheid, zijn begrip veel voor ons heeft betekend en zal blijven betekenen en ze zegt dat verschillende vrienden haar al hetzelfde hebben gezegd. Bernard Malamud was wat zich onder mensen zo zelden voordoet: een goed mens.’
Een paar maanden na zijn dood wordt in New York een herdenkingsbijeenkomst georganiseerd. Romijn Meijer is daarbij aanwezig. Voor Vrij Nederland (31 mei 1986) schrijft hij erover. De oorspronkelijke inleiding, waarin een echo doorklinkt van de zojuist geciteerde slotzinnen van het in memoriam, schrapte de redactie van de krant. Misschien als zijnde te persoonlijk, te hagiografisch? Hoe het ook zij, ik citeer hem hier graag: ‘“Ik had gezegd dat ik graag wilde komen,” zei ik. “Maar van zo ver!” “Bern heeft veel voor ons betekend.” “Een heleboel mensen hebben dat al over hem gezegd,” zei Malamuds vrouw Ann. We stonden in de hal van het ymha-gebouw, de herdenkingsdienst was al weer voorbij. Het was misschien het meest opvallende geweest aan de dienst: de getuigenis van mensen voor wie hij veel had betekend, kinderen, vrienden, bewonderende auteurs. Veel betekend niet alleen door zijn werk, maar juist ook heel sterk door zijn persoon, zijn voorbeeld van discipline, zijn wijsheid, zijn tolerantie waarin niets werd verdoe-
zeld, het gewetensvolle persoonlijke naleven van de regels van goed en kwaad waaraan hij in zijn werk telkens weer dramatisch vorm gaf, zijn vermogen tot inleven.’
Daarna gaat Romijn Meijer als volgt verder: ‘Het was stampvol in de “literaire” Y in 92nd Street bij Lexington Avenue, waar vrijwel iedere schrijver van enige naam wel eens heeft voorgelezen en waar Malamud vaak ongepubliceerd werk op zijn publiek had uitgeprobeerd. Hij was in alle stilte begraven en hier werd hij herdacht door zijn kinderen, vrienden, auteurs die hem bewonderden.’ Romijn Meijer laat ze alle zeven even aan het woord: dochter Janna, zoon Paul, schrijfster Cynthia Ozick, zijn uitgevers Roger Straus en Robert Giroux, Nina Pelikan Straus, schoondochter van de uitgever, en schrijver en cellist Daniel Stern. Tot slot zingt iemand een kaddisj voor Malamud. Een prachtig stuk waarin Romijn Meijer zijn overleden vriend een beetje tot leven weet te brengen door al die mensen daar op die dag even aan het woord te laten. ‘Later op de middag wandel ik naar het flatgebouw aan de westkant van New York. In de tuin staan de roze magnolia’s in volle bloei.’
Twee maanden eerder publiceerde Romijn Meijer ‘Bernard Malamud 1914-1986’, een in memoriam dat ik hierboven citeerde. Samen met het herdenkingsstuk vormt dit eerbetoon aan een groot schrijver, dit liefdevolle portret van een vriendschap een tweeluik dat volkomen recht doet aan de kwaliteiten van Malamud en dat tot het beste behoort in dit door Romijn Meijer vaker beoefende genre; een genre dat niet alleen een scherp observatievermogen vereist maar ook vraagt om een grote en oprechte belangstelling voor en verbazing over wat mensen doen, wie ze zijn, wat ze zeggen en hoe ze het zeggen.
In de laatste recensie die hij wijdt aan Malamuds werk bespreekt hij Alle verhalen (Vrij Nederland, 13 juni 1998). De titel van die bespreking verwijst naar zijn bundel Vanuit mijn raam gezien maar om de literaire affiniteit tussen beiden te benadrukken, zou hij zonder bezwaar afgedrukt kunnen worden boven een recensie van de verzamelde verhalen van Romijn Meijer: ‘De poëzie zit in de waarneming’.