Over dit hoofdstuk/artikel

Frits Smulders

over Herman Gorter

over Jenne Clinge Doorenbos


+
F.F.X. Smulders (1959) is als senior wetenschappelijk medewerker verbonden aan het Constantijn Huygens Instituut voor tekstedities en intellectuele geschiedenis. Hij bereidt samen met P.G. de Bruijn een historisch-kritische editie van de gedichten van Herman Gorter voor.
1
Zie Met al mijn bloed heb ik voor U geleefd; Herman Gorter 1864-1927 ([Amsterdam] 1996).
2
Zie Verzamelde Werken viii (Bussum, Amsterdam 1952), Nagelaten werk (blz. 219-274).
3
Namelijk in zijn grafrede: ‘De taak die Wies zich nu 30 jaar geleden – bij onze verloving – stelde, heeft zij volkomen vervuld.’ Waar Gorter op doelt, wordt duidelijk uit een briefkaart van zijn hand aan Jacobus van Looy: ‘[…] Het is waar, zij had sinds 1886, het jaar van onze verloving, zich tot levenstaak gesteld, mij het zoeken naar de poëzie mogelijk te maken. En daaraan heeft zij zich gehouden tot nu toe met volkomen [nadruk hg] trouw en liefde. – Je vriend – Herman’ (Van Looy-archief, Haarlem). Meer hierover in: Enno Endt, ‘Herman Gorter en Jacobus van Looy; Een besef van verwantschap’; in: Roodkoper 2 (juni 1996), blz. 34-37 (blz. 37).
4
Vgl. De Liagre Böhl, a.w., blz. 350.
5
In particulier bezit.
6
In de zomer van 1914 schrijft zij bijvoorbeeld in haar dagboek (blz. 10): ‘In die dagen heb ik me, voor het eerst[,] ook in de politiek heel dicht by je gevoeld.’ In latere jaren groeide deze affiniteit nog slechts.
7
Medio 1910 schrijft Jenne in haar dagboek (blz. 3): ‘En toen, direct in September, begon het voorlezen van den stroom van kleine versjes […]. Onze kroniek, zooals je de versjes noemde. Vreemd, dat ik ze de eerste maanden zoo heelemaal als “verzen” voelde, zonder ze ooit op onszelf, op onze eigen, op jouw gevoelens voor mij te betrekken.’ In november 1911 bekent Gorter haar zijn liefde, en kort nadien schrijft zij: ‘…, alleen begon ik toen wel de liedjes eenigszins anders te lezen’ (ibid.).
8
Vgl. het dagboek, waarin Jenne in september 1911 noteert: ‘En we spraken veel over toekomstplannen, en over trouwen of niet trouwen, en over Wies en over Ada, en ik kreeg mijn zin, en ik geloof dat het [drie onleesbaar gemaakte woorden] zóó, ondanks alle bezwaren en moeite, toch het gelukkigst is geweest voor ons allebei.’ Veel later, vlak voor haar dood in 1973, heeft zij deze woorden afgezwakt: ‘Onvergeeflijk en onverklaarbaar dat ik bij 20 jaar terugdenken [om precies te zijn: vijftien jaar; zij schrijft immers in 1926] de woorden “trouwen of niet trouwen” gebruikte – dat voor hem en mij toen niet bestond’ (brief van 28 april 1973 van De Liagre Böhl aan Jennes boezemvriendin Herta Mendel, waarin De Liagre Böhl door Jenne aan Herta Mendel gedicteerde opmerkingen over haar dagboek heeft uitgetypt (in particulier bezit)). Jenne verwijst hier impliciet naar De Liagre Böhls Herman Gorter; Zijn politieke aktiviteiten van 1909 tot 1920 in de opkomende kommunistische beweging in nederland [sic] (Nijmegen 1973), blz. 81, noot 8, waarin over huwelijksplannen wordt gesproken. Het is onduidelijk of dit de juiste toedracht is, of dat Jenne in 1973 alsnog trachtte Ada Prins (die pas in 1977 overleed), Gorters goede naam of zijn vrouw Wies postuum te sauveren.
9
Vgl. Jennes dagboek (blz. 6-7): ‘In Februari [1912] ben ik met Dol naar Spanje gegaan, toen is de eerste groote brievenstroom begonnen. Elken dag schreef je, overal waar we kwamen, lag een brief klaar. En dar heb je volgehouden, alle jaren door, elken dag dat we elkaar niet zagen.’ Dat dit geen overdrijving is, blijkt op meerdere plaatsen in de dagboeknotities.
10
In de handschriften is Jennes aanwezigheid soms nog opvallender dan in de gedrukte tekst. In de gedrukte tekst van de handelsuitgave van de Liedjes aan de Geest der Muziek der Nieuwe Menschheid (1930) is een reeks van drie gedichtjes opgenomen met de respectieve beginregels: ‘Geliefde! een helle dans!’, ‘Geliefde, een groote dans,’ en ‘Geliefde, een diepe dans,’; in de handschriften van deze gedichten staat in plaats van ‘Geliefde’ tot driemaal toe ‘Jenne’.
11
Zo spreekt Jenne in 1910 over de ‘“meedogenlooze kritiek” [blijkbaar haalt zij hier Gorters eigen woorden aan] die je zoo kon verpletteren’ (blz. 3) en in de winter van 1915 schrijft zij in haar dagboek (blz. 10): ‘Over de zware stukken in iii [de derde zang van Pan (1916)] heb ik je vaak pyn gedaan, ik kon ze niet waardeeren, en in myn afkeuring voelde je vaak afkeer, afgryzen over het harde, te weinig schoone en soepele.’
12
In feite is haar ‘editorische’ rol nog verder gegaan, maar dat is niet meer aanwijsbaar; in februari 1927 lezen we in haar dagboek (blz. 76): ‘Ik gewerkt aan Liedjes iii [het derde deel van de Liedjes aan de Geest der Muziek der Nieuwe Menschheid, in 1927 in eigen beheer verschenen]. En plotseling vond ik de oplossing, en ik ging naar je kamer, en liet het je zien, wat ik er uit had gelicht, en welke volgorde het nu was, en je was verrukt en we lazen het heelemaal samen door, en het was goed, en is zoo gebleven.’
13
In: Wisselend getij; Dichterlijke en politieke activiteit in Herman Gorters leven, Amsterdam 1964.
14
Zie Wisselend getij, blz. [8]: ‘Schrijven over de mens Gorter kan ik niet. Daarvoor staat hij mij te na.’
15
De term ‘inedita’ is eigenlijk onjuist: alle lyriek die Gorter na 1905 heeft geschreven (met uitzondering van de lyrische gedeelten in Pan 1912/1916), is tijdens zijn leven ongepubliceerd gebleven en slechts in privédrukken verschenen. Handelsuitgaven verschenen eerst na zijn dood in 1927. Gemakshalve gebruiken we hier echter de term inedita.
16
Bezetenheid is wel het goede woord, ook als men bedenkt dat Gorter Jenne schreef iedere dag waarop hij nier bij haar was. Deze brieven verdienen uitgave, en zullen allicht het beeld van Gorter en Jenne – een van de meest hartstochtelijke verhoudingen in de moderne Nederlandse letterkunde – dat uit zijn gedichten en uit haar dagboek naar voren komt, verfijnen.
17
De bundel Liedjes van Pan aan de Geest der Nieuwe Muziek (1920) werd bijvoorbeeld in rood marokijn met goudopschrift gebonden. Er werden slechts drie exemplaren vervaardigd: één voor Jenne, één voor Ada en één voor Gorter zelf.
18
Vgl. de dagboeknotities, blz. 2. Over de schenking van de handgeschreven gedichten in 1911 (en 1912) wordt in het dagboek niet gerept.
19
De meeste van de hier gepresenteerde gedichten bestaan zowel in kladhandschrift als in nethandschrift. Indien van de gedichten meerdere handschriften bestaan, is de net-versie gekozen. Varianten in deze versies waaruit Gorter geen keus heeft gemaakt (zogenaamde open varianten), worden tussen teksthaken […] aangegeven, tenzij anders is vermeld. Er zijn geen leestekens toegevoegd.
20
Namelijk ‘Over de velden ging rond dauw,’, ‘In de duistre twijgen’ en ‘Ik trad naar buiten,’.
21
Gorters gevoelens voor Jenne hebben, voor zover we dit uit de bronnen kunnen opmaken, nooit enige ontwikkeling gekend (hij is vanaf het ogenblik waarop hij haar ontmoette wel bezeten van haar geweest), terwijl Jenne pas in de loop der jaren een inrense liefde voor hem heeft opgevat. In haar dagboek zou zij later schrijven, terugblikkend op de eersre jaren (i.c. 1910) van hun verhouding: ‘Pas in veel later jaren, toen ik in myn gevoelens voor je totaal veranderd was,…’ (blz. 3).
22
Gorter ondertekende zijn correspondentie dikwijls met ‘Pan’.
23
Vgl. Liedjes aan de Geest der Muziek der Nieuwe Menschheid (ed. 1930), Deel 1, blz. 82.
*
open varianten in de marge buiten beschouwing gelaten
**
strofewit onzeker