Frank Okker+
Te laat voor bezinning
Willem Walraven tot zijn hoofdredacteur
In juni 1936 vindt er een belangrijke gebeurtenis plaats in het toch al veelbewogen leven van de Nederlands-Indische schrijver Willem Walraven. Aan het eind van die maand legt W. Belonje, directeur én hoofdredacteur van de in Soerabaja uitgegeven De Indische Courant, zijn functie neer. Belonje neemt zijn ingrijpende besluit na een conflict met het Kolling-concern, eigenaar van de krant, dat het goedlopende, progressieve dagblad wil samenvoegen met het minder succesvolle Soerabaiasch Handelsblad, een zeer conservatieve krant die geleid wordt door de beruchte journalist H.C. Zentgraaff.1
Het vertrek van Belonje komt bij Walraven hard aan, omdat de hoofdredacteur van grote betekenis is geweest voor zijn journalistieke loopbaan. In juli 1925 heeft Walraven naar De Indische Courant een lange en uitermate kritische brief gestuurd over de behandeling van de Europese militairen in Nederlands-Indië. Belonje plaatst de brief en toont zich dermate onder de indruk van Walravens schrijfstijl dat hij hem vraagt om geregeld bijdragen aan de krant te leveren. Al spoedig schrijft de nieuwe medewerker een reeks hoofdartikelen die niet alleen door hun stilistische kwaliteiten, maar vooral door hun onverbloemde kritiek op de Indische maatschappij de aandacht trekken.2 In 1933, wanneer Walraven al twee jaar volledig voor De Indische Courant werkt, laat Belonje hem zelfs de gehele boekenrubriek van de krant verzorgen.
De verhouding tussen Walraven en zijn hoofdredacteur is uitstekend. Dat is des te opvallender omdat de schrijver op grond van zijn socialistische levensovertuiging een hartgrondige hekel aan autoriteiten heeft. In de olie- en suikercultures, waar hij werkzaam was voordat hij de overstap naar de journalistiek maakte, kwam hij daardoor vaak met zijn bazen in botsing. Maar Belonje gunt zijn waardevolle medewerker de vrijheid die hij zo nodig heeft om te kunnen schrijven. Walraven hoeft niet in het lawaaiige redactielokaal in het ondraaglijk hete Soerabaja te zitten. Hij kan thuis, in het hogergelegen en dus koelere Blimbing (bij Malang), zijn artikelen schrijven en is slechts op freelance basis aan de krant verbonden. Het spreekt voor
zich dat Walraven de soepele houding van Belonje waardeert: ‘Die vraagt je niks en wenscht je niet eens te zien, dus dat is nu niet bepaald een alledaagsch mensch. Dat is een buitengewoon mensch.’3
Na het vertrek van Belonje wordt diens functie gesplitst. Eerste redacteur E. Jansen neemt het hoofdredacteurschap op zich en administrateur J.M.C. Bloot wordt de nieuwe directeur. Jansen is een zeer gedegen en ervaren journalist. Hij werkte voor ‘grote’ kranten als De Locomotief en Het Bataviaasch Nieuwsblad onder gerenommeerde hoofdredacteuren als A.J. Lievegoed en F.H.K. Zaalberg. Voor zijn komst naar Soerabaja, in 1927, was hij hoofdredacteur van Het Algemeen Handelsblad in Semarang. Maar Jansen geldt beslist niet als een hemelbestormer, een man die op bevlogen wijze commentaar levert op de Nederlands-Indische samenleving. Natuurlijk heeft hij oog voor sociale misstanden, want daar hoef je in de koloniale maatschappij niet ver naar te zoeken. Bovendien werkt hij nu bij De Indische Courant, een krant die voortgekomen is uit de vakbeweging in de suikerindustrie.
Jansen gaat echter in zijn berichtgeving tamelijk voorzichtig te werk. Hij publiceert liever een afgewogen oordeel dan een uiting van oprechte boosheid en probeert botsingen met invloedrijke personen of instanties te vermijden. Het is een groot verschil met de aanpak van Belonje, die met kennelijk genoegen een scherp stuk van Walraven over de Koninklijke Paketvaart Maatschappij van nog wat extra venijn voorzag door in het naschrift te vermelden dat het personeel van de kpm van zijn ‘steil-starre’ president-directeur ‘niets te verwachten’ had. Het voorzichtige beleid van de nieuwe hoofdredacteur hangt ook samen met het verscherpte toezicht van de Nederlands-Indische overheid op de binnenlandse pers. Als gevolg hiervan krijgen tussen 1933 en 1936 veel inheemse kranten, maar ook een aantal Europese bladen waaronder De Indische Courant, een officiële waarschuwing; in enkele gevallen wordt zelfs een (tijdelijk) verschijningsverbod opgelegd.4
Het ligt voor de hand dat Jansen grote moeite heeft met de kritische hoofdartikelen van de krant. Daarin ventileert Walraven vanaf de voorpagina zijn woede over gevoelige onderwerpen als de arbeidsomstandigheden in de suiker, de behandeling van inheemse werknemers en de schaduwkanten van het gemengde huwelijk. Hoewel hij laat merken dat hij de kwaliteit van Walravens werk waardeert, schrapt Jansen nogal eens de meest kritische passages uit diens bijdragen. En wanneer hij vreest dat de artikelen zijn krant in opspraak zullen brengen, weigert hij ze te plaatsen. Het gevolg van die handelwijze is dat Walraven voortaan zijn mening over de koloniale maatschappij tot uitdrukking brengt in zijn boekrecensies. Die worden door Jansen meestal ongemoeid gelaten.
Op grond van deze ervaringen slaat Walraven zijn nieuwe hoofdredacteur minder hoog aan dan Belonje. In een brief aan zijn zuster in Nederland schrijft hij weliswaar dat Jansen tot zijn vrienden behoort, maar hij noemt hem ook ‘een heel gewoon burgermannetje’.5 Van een geregelde correspondentie tussen hen beiden is geen sprake. Walraven is een gretig brievenschrijver, maar als hij Jansen wat wil meedelen, doet hij dat tijdens een van zijn bezoeken aan de redactie. Hij reist namelijk geregeld naar Soerabaja om bij de krant een voorschot op te nemen. Vanwege zijn grote gezin en, vooral, zijn kwistige levenswijze verkeert hij voortdurend in geldnood.
Op 30 september 1940 echter is er voor Walraven voldoende aanleiding om zijn hoofdredacteur een briefje te schrijven. Jansen viert op 1 oktober zijn 25-jarig jubileum in de journalistiek, een gebeurtenis die op de redactie kennelijk tot het laatste moment geheim gehouden is. In zijn felicitatiebriefje verwijst Walraven naar zijn artikel ‘De Volksraadszetel’, dat Jansen een week eerder tot zijn genoegen op de voorpagina van de krant geplaatst heeft. In dit (hoofd)artikel toont Walraven zijn ongenoegen over een stuk in het Algemeen Maandblad voor den Middenstand in Nederlandsch-Indië waarin met duidelijke afkeuring geschreven werd over de mogelijkheid dat er een socialist gekozen zou worden in de Volksraad, het Indische parlement. Er was namelijk een zetel vrijgekomen doordat een van de leden, mevrouw Razoux-Schulz, in Nederland verbleef en wegens de bezetting niet terug kon keren. Walraven wijst de schrijver van het artikel erop dat het van zeer slechte smaak getuigt om zich op dit moment tegen de socialisten af te zetten. ‘Men zou daarover althans in dezen tijd kunnen zwijgen. Nu de rooden en de Joden in de eerste plaats in Europa vervolgd worden door de vijand, die ons arme vaderland bezette, zou men van elken landgenoot mogen verwachten, dat hij in geen enkel opzicht, – en dan ook in geen enkel! – zich zal scharen aan de zijden van dien vijand, dat hij geen enkel inzicht van dien vijand zal deelen, geen enkele daad, ook niet in schijn en zelfs niet van verre zal toejuichen.’6 Walraven herinnert eraan dat de socialisten tot de voornaamste bestrijders van het nationaal-socialisme behoren. Vandaar dat een ‘gevoelsuiting’ als het stuk in het maandblad bij de lezer onaangename gevoelens oproept. ‘Zij wekt herinneringen aan de dagen, toen men in de straten der
Indische steden lieden in zwarte hemden kon ontmoeten, N.S.B.-insignes boven domme, maar doodernstige gezichten, die toebehoorden aan vaak brave lieden, die niet wisten wat zij deden en in politiek opzicht volslagen analphabeet waren.’ De reactie doet sterk denken aan de recensies waarin Walraven het vanaf 1934 voor de joden in Europa opneemt en waarschuwt tegen de nazipropaganda.
Uit het briefje aan Jansen, dat hier voor het eerst gepubliceerd wordt7, blijkt eens te meer Walravens geïsoleerde positie in de kolonie. Maar hij toont hier, ongetwijfeld onder invloed van de oorlogsomstandigheden, meer dan in andere brieven zijn pessimisme over de plaats van de intellectueel in de wereld. Slechts het schrijven verschaft hem nog enige vreugde.
Blimbing, 30 september 1940
Waarde Heer Jansen,
Laat op den avond zie ik de krant en met één oogopslag overvalt mij de jubileumstemming. Het is helaas te laat voor bezinning, voor overdenking en beschouwing, voor feestrijmen zelfs, waaraan ik mij anders wellicht was te buiten gegaan. Nochtans van harte slamat en nog vele jaren. Het vak is mooi, evenals in den grond het leven mooi zou behooren te zijn. Maar het wordt bedorven door velerlei dingen. Op mijn 53ste jaar voel ik mij ginds noch hier thuis: niet in het socialistische ‘paradijs’, niet in de kapitalistische ‘hel’. Het geestelijk individu vindt geen plaats in deze wereld, maar het is een vreugde, en het geeft in deze wereld iemand het gevoel een kwajongensstreek te hebben uitgehaald, als je een argeloos geschreven stukje als ‘De Volksraadszetel’ als hoofdartikel ziet verschijnen. Misschien is dat nog het eenige ‘mooie’ in het vak. Veel gelukgewenscht met dezen dag. W. Walraven
Tussen Walraven en Jansen mag dan een aanzienlijk verschil in temperament bestaan, beiden zijn eensgezind in hun scherpe afwijzing van het nationaal-socialisme. Dat brengt de anders zo behoedzaam opererende hoofdredacteur, waarschijnlijk tot zijn eigen verbazing, in aanraking met justitie. Wanneer Jansen kort na de bezetting van Nederland in zijn krant de assistent-resident van Djember, Remmert, aanvalt omdat deze pas na ingrijpen van hogerhand bereid blijkt om de nsb‘ ers in zijn afdeling op te pakken, klaagt deze hem aan wegens ondermijning van het gezag. In december 1940 wordt Jansen door de Raad van Justitie in Soerabaja veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf. Nadat dit vonnis in april van het volgend jaar door het Hooggerechtshof bekrachtigd is, wordt er een handtekeningenactie georganiseerd. Ruim tienduizend Europeanen ondertekenen het gratieverzoek aan gouverneur-generaal jhr. mr. A.W.L. Tjarda van Starkenborgh Stachouwer, die uiteindelijk het vonnis omzet in een voorwaardelijke straf.8
Ook Walraven moet in deze periode voor de rechter verschijnen. Wegens enkele achteloos gemaakte opmerkingen over de kwaliteit van de verdedigingswerken op Java en het gebrek aan strijdlustigheid bij de Indo-europeanen wordt hij onder meer beschuldigd van sympathie voor de vijand. Tijdens het proces in mei 1941 treedt Jansen als getuige à decharge op. Voor de rechtbank noemt hij Walraven een ‘overtuigd anti-nsb‘ er’, die onmogelijk van sympathie voor de vijand verdacht kan worden. Openhartig verklaart Jansen dat de beklaagde ‘politiek en sociaal veel verder wilde gaan’ dan hij en daarom niet meer de gelegenheid kreeg ‘om in de krant van deze inzichten te doen blijken’.9 Toch wordt Walraven tot een maand gevangenisstraf veroordeeld, die hij van 8 oktober tot 7 november 1941 uitzit, voornamelijk in de gevangenis Soekamiskin bij Bandoeng.
In tegenstelling tot Walraven, die in februari 1943 in het kamp Kesilir (Oost-Java) de dood vindt, overleeft Jansen de Japanse bezetting. Zijn gezondheid is echter sterk achteruitgegaan door enkele ernstige ziekten, opgelopen in de kampen. In augustus 1946 keert hij met zijn vrouw en zoon naar Nederland terug, maar hij slaagt er door zijn gevorderde leeftijd niet meer in een baan in de journalistiek te vinden. In 1955 overlijdt hij, zesenzestig jaar oud.10
De Parelduiker op internet
De Parelduiker is nu ook te vinden op internet. Op de website van Uitgeverij Bas Lubberhuizen (www.lubberhuizen.nl) staat een compleet overzicht van de artikelen die in de afgelopen vijf jaargangen van De Parelduiker zijn verschenen. De index is toegankelijk via een alfabetisch register op onderwerp en op auteur. Op de website staan tevens alle uitgaven van de uitgeverij, inclusief speciale aanbiedingen, die bovendien rechtstreeks te bestellen zijn.
- +
- Frank Okker (1951) publiceerde vorig jaar Dirksland tussen de doerians. Een biografie van Willem Walraven.
- 1
- De gedwongen fusie gaat uiteindelijk niet door. Beide kranten blijven zelfstandig voortbestaan.
- 2
- Meer hierover in mijn boek Dirksland tussen de doerians. Een biografie van Willem Walraven (Amsterdam 2000).
- 3
- W. Walraven, Brieven. Aan familie en vrienden 1919-1941. 2e druk (Amsterdam 1992), p. 208-209.
- 4
- Zie noot 2, p. 153 en 167-171.
- 5
- Zie noot 3, p. 399.
- 6
- ‘De Volksraadszetel’, in: De Indische Courant, 23 september 1940.
- 7
- De tekst, die op de achterkant van een briefkaart getypt is, dank ik aan de heer D.J. Jansen, de zoon van Walravens voormalige hoofdredacteur.
- 8
- L de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Deel 11a. (‘s-Gravenhage 1984), p. 525. Zie ook noot 3, p. 657-658.
- 9
- ‘Uiting geven aan gevoelens van minachting’, in: De Indische Courant, 19 mei 1941.
- 10
- Informatie afkomstig van de heer D.J. Jansen, telefoongesprek d.d. 31 augustus 2000.