De laatste pagina
Willem Ellenbroek
Trinus Riemersma (1938-2011)
Met donderend geraas viel hij halverwege de jaren zestig de Friese literatuur binnen met zijn vernieuwende inzichten en vrijmoedig taalgebruik. De boeken van Trinus Riemersma, de jonge plattelandsschoolmeester met zijn wilde anarchistenbaard, wekten grote beroering. Door zijn toedoen maakte Friesland opeens, en in de eigen taal, kennis met de moderne literatuur. Het was even wennen.
De critici struikelden over elkaar in hun verontwaardiging en morele afwijzing. Op zijn debuutroman Fabryk (1964), over het treurige bestaan van een fabrieksarbeider die de greep verliest op zijn leven, werd verontwaardigd gereageerd vanwege de ontluisterende thematiek. Het boek werd neergezet als grof, ellendig, triest en nihilistisch en van zijn vrijmoedige beschrijvingen van seksuele handelingen was al helemaal niemand gediend. Een jaar eerder was er net zo’n beroering in Friesland ontstaan rond de roman De smearlappen van Anne Wadman. En nu dit!
Het Friesch Dagblad volstond bij de verschijning van Fabryk met een boos eenkolomsbericht onder het kopje ‘De skamte de kop ôfbiten’ (De schaamte de kop afgebeten): ‘De schrijver heeft talent, hij weet sfeer te geven en een levende dialoog te schrijven. Maar hij heeft zijn talent bar en boos misbruikt. Er is in dit boek geen greintje schaamtegevoel te vinden, voor de schrijver zijn er op dit gebied blijkbaar geen grenzen. Voor ons wel, en uit protest tegen zo’n publicatie, protest ook tegen de Fryske Bibleteek, die de verantwoording nam voor het boek, volstaan wij met de vermelding dat dit boek voor een bespreking in ons blad niet in aanmerking komt.’
In de Leeuwarder Courant verscheen een ingezonden brief, waarin eerst de roman van Wadman werd gehekeld: ‘De Smearlappen heb ik gelezen en daarna besloten nooit weer een boek van deze schrijver te kopen.’ En dan komt het: ‘In de Fryske Boekewike kocht ik daarom een ander boek: Fabryk van Trinus Riemersma. Wie schetst mijn verbazing toen ik merkte dat wat hier geschreven wordt nog veel erger is dan De smearlappen.’
Het derde boek van Riemersma – Minskrotten-Rotminsken(1966) – wekte even felle reacties op. Enkele passages werden als godslasterlijk ervaren. Het Friesch Dagblad verbood zijn recensent Tiny Mulder om erover te schrijven, die daarop haar medewerking aan het blad opzegde. De ramen van de woning van Riemersma in Gau werden met mest besmeurd. Het boek kostte hem zijn baan als onderwijzer aan de plaatselijke dorpsschool. Hij had er nog jaren last van
bij sollicitaties, omdat hij die man was achter ‘dat smerige boek’.
Er zou nu geen mens meer over vallen, maar het waren andere tijden. Later zei hij dat hij alleen maar openhartig was geweest, dat hij in zijn boeken zo dicht mogelijk bij het leven wilde staan en geen aanstoot had willen geven. ‘Ik ben geschrokken dat ze het vies vonden.’
Het duurde even voor deze nieuwe literatuur een plaats kreeg en als vanzelfsprekend werd aanvaard. Dit gold niet alleen voor Friesland, ook in Nederland was de vernieuwing niet zonder slag of stoot verlopen: Riemersma werd ook niet voor niets met Gerard Reve vergeleken. Dat gevecht voor erkenning vond zijn bekroning in 1967, toen hij voor dat gewraakte boek Fabryk de Gysbert Japicx-prijs kreeg, de hoogste onderscheiding in de Friese letteren. Maar in een tv-documentaire, die toen over hem werd gemaakt en onlangs weer werd uitgezonden na zijn overlijden op 15 maart, is de kritiek niet verdwenen. In straatinterviews hoor je vooral oudere mensen nog mopperen over ‘die smerige boeken’. Trinus Riemersma werd op 17 mei 1938 geboren in Ferwert, het terpdorp dat zich nu trots op zijn internetsite aanprijst als de geboorteplaats van deze beroemde plaatsgenoot. Zijn vader was landarbeider. Trinus was de jongste van vier kinderen in dit orthodox hervormde gezin. Hij volgde de klassieke weg omhoog van een kind uit een eenvoudig milieu. Na de christelijke lagere school ging hij naar de christelijke kweekschool, werd onderwijzer in Gau en later in Herbaijum en studeerde ’s avonds voor de akten Frysk MO A en B. Daarna studeerde hij Fries aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en werd hij daar in 1979 wetenschappelijk medewerker. In 1984 promoveerde hij op het proefschrift Proza van het platteland. Een onderzoek naar de normen en waarden in het grotere Friese proza 1855-1945. Nadat de subfaculteit Fries van de VU in 1992 werd opgedoekt werd hij docent en later hoofd van de opleiding Frysk van de Noordelijke Hogeschool in Leeuwarden en ging in 1996 met vervroegd pensioen.
Riemersma was een uiterst productief auteur met bijna elk jaar wel een boek. Hij begon er al mee toen hij nog op de christelijke kweekschool in Dokkum zat, waar hij zich aansloot bij de Kristlik Fryske Jongerein, die zich barstens van idealen inzetten voor de ontwikkeling van de Friese taal. Hij beoefende in dat vruchtbare schrijversleven alle mogelijke genres: romans, verhalen, volksverhalen, thrillers, gedichten, toneel, zelfs een filmscenario en tot kort voor zijn overlijden een wekelijkse column in de Leeuwarder Courant.
Hij was in zijn persoon en in zijn literaire werk gedreven door de Friese zaak. Een idealist die bewust voor een groot publiek twee misdaadromans schreef in het belang
van de Friese taal, opdat er meer Fries zou worden gelezen, ook door mensen die geen belangstelling hadden voor literatuur. Hij heeft er nooit over gepiekerd in het Nederlands te schrijven. ‘Ik heb nooit van mijn levensdagen,’ zei hij, ‘voldoende onder Hollanders vertoefd om me de Hollandse volkstaal eigen te maken, ik beheers alleen maar het boekjes-Hollands. Zomaar het Fries inruilen voor het abn is, althans voor mij, geen reële mogelijkheid.’ Toen er ook in Friesland een spellingoorlog uitbrak werd hij medeoprichter van de Koperative Utjowerij, voorstander van het meest verregaande spellingvoorstel. Hij hanteerde jarenlang een eigen fonetische spelling tot hij inzag dat hij dat als eenling niet langer vol kon houden.
Het vernieuwende karakter van zijn literatuur beperkte zich niet tot die eerste boeken. Hij bleef zijn hele leven experimenteren met taal en vorm, met verschillende door elkaar lopende vertelperspectieven en gelaagde verhaallijnen, wat dan ook nog weer eens in de typografie werd uitgedrukt met afwijkende lettertypes en bladspiegels.
Romans las hij niet. ‘Ik vond de theorieën in de literatuurwetenschap,’ zei hij later in een terugblik, ‘interessanter, al die manieren waarop je een verhaal kunt vertellen zijn voor een schrijver belangrijker dan literatuur. Vorm is belangrijk, ik probeer zoveel mogelijk te experimenteren. En dan steek je van de literatuurtheorie meer op dan van romans. Ik wil steeds van vorm veranderen, dat is voor mij de uitdaging van het schrijven. Ik houd ook niet van psychologische romans, die leggen je zo vast. Na een paar acties weet je al dat er voor de hoofdpersonen psychologisch maar een paar mogelijkheden zijn om door te gaan. Dan haak ik af, je kunt het toch zo verder invullen.’
Zo werd hij de grote vernieuwer en idealist, die in zijn literatuur het Fries opnieuw gestalte gaf, dicht tegen de spreektaal aan, ruw, ruig en eigenzinnig. Hij won vijfmaal de Rely Jorritsma-prijs en tweemaal de Gysbert Japicx-prijs. In Friesland wordt zijn werk beschouwd als uit hetzelfde hout gesneden als dat van Hermans, Mulisch en Reve. Maar een doorbraak in Nederland bleef uit. Zijn vertaalde romans kregen welwillende kritieken, maar liepen niet in de boekhandel – het Nederlandse lezerspubliek liet het afweten. Het zou komen, werd
later geopperd, omdat zijn boeken in hun thematiek niet Fries genoeg waren. Met hun onderwerpen als het leven van een fabrieksarbeider, apocalyptische rampen en sciencefictionachtige toekomstbeelden zouden ze niet beantwoorden aan de romantisch-idyllische verwachting die buitenstaanders van Friesland hebben.
Toch werden drie van zijn boeken in het Nederlands vertaald, twee vlak achter elkaar: Fabryk (Fabriek) in 1965 en Minskrotten-Rotminsken (De verwoesting van Leeuwarden) in 1968. Het duurde meer dan dertig jaar voor een derde vertaling volgde, Nei de klap (Na de klap) in 2001. Terwijl hij in die dertig jaar allerminst had stilgezeten, hij schreef meer dan twintig romans. Voor wat in Friesland over het algemeen als zijn magnum opus wordt beschouwd (men vergeleek hem zelfs met Günter Grass), de roman De reade bwarre (De rode kater, 1992), was in Nederland geen belangstelling. Terwijl het boek door velen in Friesland wordt beschouwd als een van de belangrijkste Friese boeken, is er nooit een vertaling van gekomen.
Riemersma weet die miskenning – zo beroemd in het ene taalgebied en zo onbekend in het andere – aan het ontbreken van professionele scouting. ‘In Friesland heb je geen literair agent, je moet het hebben van contacten die sommige mensen hebben bij uitgevers.’ ‘Het zou helpen’, zei hij eens, ‘als Michael Zeeman [toen litetair redacteur van die krant en kenner van Friesland] een groot stuk zou gaan schrijven in de Volkskrant.’ Het uitblijven van erkenning in Holland deerde hem niet, zei hij. Hij speelde een hoofdrol in het Friese literaire leven metzijn boeken, redacteurschappen van literaire bladen, zijn deelname aan die coöperatieve uitgeverij en later met de oprichting van zijn eigen uitgeverij Venus. Dat was hem genoeg.
In een onlangs na zijn overlijden weer uitgezonden tv-interview over zijn leven zegt hij, de wilde baard van toen is wat dunner geworden en grijzer: ‘Als ik hier functioneer, in het Fries, vind ik het al best. Fries ligt me het best, de taal waarin ik ben opgevoed.’ Als de interviewster laat blijken te twijfelen aan de oprechtheid van het antwoord en blijft aandringen of er dan echt geen sprake is van teleurstelling, zegt hij ten slotte, wat knorrig maar met een olijke glimlach en in het Fries: ‘Die domme Hollanders, laten ze maar mooi hun eigen rotzooi lezen.’