De laatste pagina
Marco Daane
Christopher Hitchens (1949-2011)
De naam Christopher Hitchens weerklonk pas de laatste vier jaar regelmatig in Nederlandse media. Zijn schotschriften over Moeder Teresa (1997) en Henry Kissinger (2002) waren eerder wel vertaald, maar vonden veel recensenten te polemisch van inhoud en toon. Pas de vertaling van god is not Great (let op de ontbrekende beginkapitaal) in 2008 betekende zijn doorbraak. Hitchens’ apologie van het atheïsme beleefde hier zes drukken. Daarna werden ook zijn memoires Hitch-22 vertaald (moeizaam, helaas), maar die kregen weer een sceptische ontvangst. In nrc Handelsblad van 4 februari 2011 vond Elsbeth Etty hem ‘een enorme ijdeltuit die alleen maar doet alsof hij, gekweld door twijfel, voortdurend in een Catch-22 situatie zit. In werkelijkheid kent hij geen enkele twijfel.’ Was Nederland te calvinistisch voor Hitchens? In de Angelsaksische landen werd zijn rumoerige levensverhaal onthaald als geestrijk en met bravoure, in een cowboyachtige, soms wat gewild jongensachtige stijl opgeschreven.
Na Hitchens’ overlijden op 15 december 2011 stonden de Nederlandse necrologieën vooral in het teken van god is not Great. Hij was echter veel meer dan de schrijver daarvan. In de vs was hij een belangrijke opiniemaker, even omstreden als bewonderd. Zijn zwanenzang Arguably, een stoeptegel vol essays, bevat de kern van zijn eigenlijke schrijverschap.
Christopher Eric Hitchens (Portsmouth, 13 april 1949) studeerde filosofie, politieke wetenschap en economie in Oxford. Daar omarmde hij zijn passies: politiek, debatteren en schrijven. Hij werd lid van Labour, maar liep uit protest tegen premier Harold Wilsons steun aan de Vietnamoorlog over naar de trotskistische Internationale Socialisten. In een solidariteitskamp van internationalisten in Cuba maakte hij vervolgens kennis met al even verafschuwd communistisch dogmatisme. Toen hij een wandelingetje buiten de poort wilde maken, hielden de op wacht staande Cubanen hem tegen. ‘Waarom? Omdat wij het zeggen. […] Mijn bewakers, zoals ik ze nu zag, wezen gedecideerd naar het pad naar het kamp. Als je eenmaal is gezegd dat je een plek niet mag verlaten, kunnen de bekoringen ervan nog zo veelsoortig zijn, de charme is er onmiddellijk van af.‘
In Oxford sloot hij vriendschap voor het leven met dichter James Fenton en romanschrijver Martin Amis. Zelf begon hij als journalist bij het linkse weekblad New States-
man, waar ook Amis, Fenton en Julian Barnes werkten. Hitchens maakte indruk met zijn talent, werklust en -tempo, als charmeur én als drinker. ‘Hij kwam altijd om kwart voor elf binnen, met in zijn trillende handen een kartonnen bekertje tomatensoep tegen zijn kater,’ herinnerde hoofdredacteur Anthony Howard zich. In 1981 verhuisde hij naar de vs. Zijn conduitestaat vermeldt redacteurschappen bij New York Newsday en Harper’s, columns voor The Spectator en The Nation, vaste medewerking aan Slate, The Atlantic en Vanity Fair, bijdragen aan talloze Britse en Amerikaanse media en diverse (gast)hoogleraarschappen.
Hitchens’ boeken behandelden onderwerpen als Cyprus, de Britse monarchie en Bill Clinton, tegen wie hij regelmatig ageerde. Hij speelde een controversiële rol in het onderzoek naar de affaire van de president met Monica Lewinsky. Onder ede lekte hij een uitspraak van Clintons assistent Sidney Blumenthal, een intieme vriend, naar onderzoekers. Blumenthal beëindigde de vriendschap direct. Hitchens voelde zich ‘verschrikkelijk’, maar stelde dat ‘dit alleen niet zou zijn gebeurd als Sidney me niet had verteld wat hij me wel verteld heeft’. Zo was Hitchens: hard voor iedereen indien nodig. Een tegenvallend boek van boezemvriend Martin Amis over de uitwassen van het stalinisme fileerde hij omstandig, én met esprit: het stuk was getiteld ‘Martin Amis: Lightness at Midnight’, een sarcastische vergelijking met Arthur Koestlers grote roman over hetzelfde onderwerp Darkness at Noon. Voor Amis was zoiets vintage Hitchens. ‘Mijn vriendschap met de Hitch is altijd volkomen wolkenloos geweest,’ schreef hij in 2007 in The Independent. Opmerkelijker wellicht: Blumenthal verzoende zich met Hitchens op diens sterfbed.
Na de fatwa tegen Salman Rushdie in 1989 wegens diens Satanic Verses keerde Hitchens zich tegen de islam. ‘Toen werd de oorlog verklaard,’ vertelde hij aan Knack van 27 februari 2008. Volgens Rushdie, in een herinnering in Vanity Fair, voorzag Hitchens dat er meer zou volgen: ‘Hij citeerde Heine voor me: “Waar men boeken verbrandt, verbrandt men uiteindelijk ook mensen.”‘ Na 11 September 2001 koos Hitchens radicaal de zijde van de Bush administration die Afghanistan en Irak binnenviel. Sommige linkse vrienden keerden zich van hem af.
Hitchens werd sindsdien tot de ‘neoconservatieven’ gerekend. ‘Hij wierp dat ver van zich,’ wist de gereformeerde theoloog Douglas Wilson in Nederlands Dagblad van 17 december 2011. Voor Hitchens was conservatisme niet de kwestie: hij kantte zich tegen totalitarisme en machtsinstituties in het algemeen, waaronder het ‘islamofascisme’. ‘En ik denk nog altijd als een marxist,’ vertelde hij aan Knack. ‘Hij behoorde tot antitotalitaristisch links,’ expliceerde schrijversvriend Ian McEwan op Channel 4 na Hitchens’ overlijden. McEwan, Amis en Rushdie, zelf islamcritici, bleven Hitchens trouw. ‘Ik kreeg vaak de vraag of Christopher me verdedigde omdat hij een intieme vriend was,’ schreef Rushdie. ‘In werkelijk-
heid werd hij een intieme vriend omdat hij me wilde verdedigen.’
9/11 was voor Hitchens een aanval op de westerse seculiere en liberale waarden. Sindsdien trok hij fel van leer tegen religie. God himself was de ultieme totalitaire macht, en diens rijk ‘een soort goddelijk Noord-Korea’. Hij werd een veelgevraagd debater over het onderwerp; en verwierf de reputatie van provocateur. Christelijke tegenstanders als John Carson Lennox, hoogleraar wiskunde en wetenschapsfilosofie in Oxford, en voornoemde Douglas Wilson leerden hem juist kennen als een aimabel mens die debatteren op hoog niveau serieus nam en respectvol met zijn tegenstanders omging. ‘Nooit kwam er van hem een onvriendelijk woord tegen mij, behalve op het podium,’ aldus Wilson.
Niettemin beheerste Hitchens de kunst van het schelden, soms onaangenaam, meestal geestig. In 2000 praatte in een bomvolle boekwinkel in Los Angeles een sympathisant van de extreemrechtse Lyndon La-Rouche door zijn inleiding heen. Hitchens weigerde hem te laten buitenzetten door de politie – dit was toch Amerika? In plaats daarvan hoonde hij de amokmaker op superieure wijze: ‘I wouldn’t piss on him if he was on fire.’ Hij mocht blijven, maar: ‘Als je nog één ding zegt, zet ik je er zelf uit.’ Hetgeen prompt gebeurde.
Hitchens kon zichzelf ook verliezen in drammerigheid en overdrijven (en wist dat heel goed). Bij een bezoek met Martin Amis aan Saul Bellow, die hij voor het eerst ontmoette, kruiste hij fel de degens met de Nobelprijslaureaat over Israël en de Palestijnse zaak. In strijd met de afspraken, aldus de gegeneerde Amis (in Experience); volgens Hitchens echter (in Hitch-22) had Bellow op ‘grove’ wijze zijn medestander Edward Said aangevallen. Bellow zelf vond Hitchens blijkens zijn Letters geen ‘geschikt gezelschap, vooral aan tafel’. Ook deze plooi werd later gladgestreken.
Hitchens was hoe dan ook geen leunstoelessayist. Hij bezocht talloze brandhaarden: Belfast, Roemenië, Oeganda, Iran, Koerdistan, etc. Voor Vanity Fair onderging hij een intensieve gezondheidsbehandeling in een duur wellnesscentrum, fietste hij door Central Park met de voeten van de pedalen (hetgeen daar verboden is) en liet hij zich waterboarden om te testen of die omstreden verhoormethode gelijkstond aan foltering of niet. (Hitchens’ slotsom: absoluut.) Hij vervulde zijn leven en werk als een soort mengeling van Gore Vidal, Hemingway en Orwell.
Laatstgenoemde was zijn ‘held’. Hitchens publiceerde veel over literatuur, maar slechts één keer in boekvorm. Why Orwell Matters (2002; Engelse editie Orwell’s Victory) is wel wat anders dan ‘een bewonderend boekje’, zoals Gerry van der List smaalde in Elsevier van 5 maart 2011. Met de teksten in de hand schetste Hitchens een levendig portret van Orwells schrijverschap en las de critici de les die dat waren afgevallen. Voor velen personifieerde Hitchens zelf de geest van Orwell: antitotalitaristisch, alom aanwezig in de pers, politiek radicaal-pragmatisch en grenzeloos nieuwsgierig. Hij had het echter niet in zich om, zoals zijn voorbeeld, zijn denkbeelden in fictie te gieten.
En verhuizen naar de vs zou nooit in Orwells gedachten zijn opgekomen. Het ‘land of the free’ was Hitchens’ lotsbestemming. In 2007 werd hij zelfs Amerikaans staatsburger. Voor de naturalisatieplechtigheid bij het gedenkteken van de bewonder-
de Thomas Jefferson nodigde hij Ayaan Hirsi Ali uit, ‘de heldin van het vrouwelijke verzet tegen de levende dood die bekendstaat als de sharia’. Het was Hitchens die in 2006 een inzameling begon toen de Nederlandse regering weigerde haar beveiliging nog te bekostigen.
Die korzeligheid jegens Nederland was, afgezien van het succes van God is niet groot, vaak wederzijds. Serieuze belangstelling voor Hitchens’ essays en hun betekenis in de vs (in 2007 won hij de National Magazine Award) was er alleen van Joost Zwagerman in de Volkskrant. Arguably, 788 pagina’s, staat vol prikkelende politieke stukken die vingers op zere plekken leggen. Daarnaast passeren Mark Twain, Nabokov, Flaubert, Evelyn Waugh, W.G. Sebald etc. de revue. Kraakhelder belicht Hitchens de inspiratiebronnen van Orwells Animal Farm; en met zijn voorliefde (net als Orwell) voor P.G. Wodehouses burgerlijk-Engelse verhalen toont hij zich ook als lezer tegendraads en eigenzinnig.
Zo was Hitchens in veel opzichten anders dan hij leek. ‘Ik geloof niet dat het zo’n prettig mens was,’ veronderstelde Pieter Steinz in zijn boekenrubriek voor de tros Nieuwsshow van 17 december 2011. Een misvatting. Hitchens’ appartement was juist een geliefde pleisterplaats en hijzelf een hartstochtelijke tafelgenoot. Legendarisch was zijn vermogen tot lunchen. Vriend en collega Christopher Buckley herinnerde zich in The New Yorker een lunch die ‘begon om één uur ’s middags, en eindigde om half twaalf ’s avonds. Rond negen uur […] zei hij: “Zouden we niet nog wat te eten moeten bestellen?”’
In juni 2010 werd slokdarmkanker bij Hitchens vastgesteld. De laatste maanden verbleef hij grotendeels in een gespecialiseerde kliniek in Houston. Daar hield hij kantoor, aldus Charles McGrath in The New York Times van 16 december 2011: ‘Er lagen boeken en kranten op de vensterbank; zijn laptop stond op de bedtafel; verplegend personeel klopte zachtjes aan alvorens binnen te komen, duidelijk erop bedacht dat hij aan het werk zou zijn.’ Zelfs na zijn dood bleef hij dat: Christopher Hitchens liet zijn lichaam na aan de wetenschap.