[De laatste pagina]
Marco Entrop
Louis Putman (1923-2013)
Onverwacht werd het zijn zwanenzang. Op donderdag 22 augustus zou het eerste deel verschijnen van Zicht op Amsterdam, een bloemlezing uit de gigantische prentbriefkaartenverzameling van Louis Putman. Nederlands oudste antiquaar zorgde zelf voor de grootste verrassing. Eén dag voor de feestelijke presentatie van het boekje overleed hij in zijn slaap, 89 jaar oud.
Sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw verzamelde Aloysius Maria Putman prentbriefkaarten. Letterlijk bracht hij zo zijn geboortestad Amsterdam in kaart. Putman kende de weg, niet alleen in de hoofdstad vanaf de laat-negentiende eeuw, maar even goed in de Nederlandse literatuur uit die periode.
Putman bewandelde nooit de hoofdwegen binnen de literatuur. Liever sloeg hij de zijwegen in, en dan ook nog de kleinste. ‘Een eerste druk van Couperus te pakken krijgen, dat is een mooi ding’, bekende hij eens. ‘Maar iets vinden in een oud krantje uit diezelfde tijd over Couperus, dat is wel heel wat anders.’ Het was Putman te doen om de Zeldzame Onbelangrijke Boeken. Hij verzamelde documentatie en gegevens over literaire figuren uit de krochten van de vaderlandse letterkunde, plaatsen waar neerlandici en andere literatuurvorsers niet eens durfden te komen, bang om er te verdwalen. Hij legde uitgebreide dossiers van de Grote Onbekenden aan, zoals de uitgever Meindert Boogaerdt junior, de onder mysterieuze omstandigheden uit het zicht verdwenen uitgever van Jacob Israël de Haans Pathologieën. Aan Boogaerdt wijdde hij een gehele aflevering van het mede door hem opgerichte tijdschrift Uitgelezen boeken.
Putman was verzamelaar voor verzamelaars. Bij hem kon je terecht voor informatie
[pagina 78]
[pagina 79]
over inmiddels lang vergeten letterkundigen als de Enkhuizer schrijfster Alie Smeding, Gerard van Hulzen of Gerard van den Hoek. Mij heeft hij een keer warm willen maken voor de mij toen volslagen onbekende en jonggestorven schrijver Frits Roosdorp (pseudoniem van F.C.M. Schröder, 1874-1898). Ik ging bij hem langs voor materiaal over de schrijver-fantast J.K. Rensburg. Twee bananendozen Rensburg kreeg ik mee, evenals een volle stofmap Roosdorpiana. Roosdorp, verzekerde Putman mij – als hij zijn literaire stokpaardjes bereed, was aan zijn aanstekelijkheid niet te ontkomen – was een onderschatte schrijver over wie ik een artikel in De Parelduiker moest schrijven. Die belofte moet ik nog nakomen.
Op bezoek bij Putman ging je nooit met lege handen naar huis. Hij leende je in het volste vertrouwen zeldzame boeken en documentatiemateriaal uit. Hij zocht dingen voor je op en uit, waarbij hij niet zelden met iets bijzonders voor de dag kwam, iets waarvan je het bestaan niet eens vermoedde. Voor veel auteurs en redacteuren van De Parelduiker (en zijn voorgangers De Engelbewaarder en Het Oog in ’t Zeil) is Putman van onschatbare betekenis geweest. Zijn kennis was gigantisch, zijn loyaliteit enorm. Alles in dienst van de literatuur.
Harry Mulisch
Begin jaren zestig vond Louis Putman zijn bestemming. Na een werkzaam bestaan als liftboy, kruideniersbediende, boerenknecht, hovenier, boekhouder, magazijnbediende en afdelingschef bij een verzekeringsmaatschappij begon hij hand-enspandiensten te verrichten voor antiquariaat Schuhmacher. Toen dat naar het pand op de Geldersekade verhuisde, kwam Putman er in dienst. Zijn bezigheden bestonden voornamelijk uit het afstruinen van de stad, op zoek naar boeken, van het Waterlooplein tot in de oudpapierloodsen in de Jordaan. Hij schrok er zelfs niet voor terug af en toe het deksel van een vuilnisbak te lichten om te zien of daar iets van zijn gading bij was.
Het zou niet lang duren of Putman begon voor zichzelf. Eerst in een antiquariaat aan de Amsterdamse Prinsengracht 234 en vervolgens op het adres Rusland 29 – mallepietjewinkeltjes waar je je kont niet kon keren en alleen de eigenaar blindelings de weg wist te vinden en in no time het gewenste voor je opdiepte. Of dat nu de eerste Libelle was uit 1934, een vergeeld maar gaaf exemplaar van Volk en Vaderland of een hilarisch artikel over Harry Mulisch, dat Putman je met het nodige gegrinnik overhandigde en bij dat knipsel dan ook weer een verhaal had.
Geheven vuist
Amsterdam was zijn heimat en jachtdomein. Tot op hoge leeftijd verplaatste Putman zich, vervaarlijk slingerend, op zijn roestige fiets door het drukke stadsverkeer. Als je hem tegemoetkwam, was het verstandig hem niet te groeten, want dat kon weleens verkeerd aflopen. Putman was niet alleen reiziger in de literatuur. Vele keren sloot hij zich aan bij het gezelschap dat deelnam aan de Oog in ’t Zeil-stedenreizen die uitgever Bas Lubberhuizen organiseerde. Hij was toen al dik in de zeventig. Onverstoorbaar (want enigszins hardhorend) en altijd gekleed in een deftig zomerkostuum, liet Putman zich het genoegen van deze reizen smaken. Met het nodige gevoel voor understatement ging hij daarbij graag op de foto. Putman, de marxistische vuist
[pagina 80]heffend voor het vroegere woonhuis van Leon Trotski in Istanbul, of aan het cafétafeltje van Fernando Pessoa in Lissabon, naast de in brons gegoten Portugese dichter.
Hoe gesloten hij ook soms kon overkomen, met Putman kon je wel degelijk lachen. Toen hij ten slotte in het verzorgingshuis Flesseman op de Amsterdamse Nieuwmarkt woonde en hem werd gevraagd waar hij nog naar toe zou willen, antwoordde de antiquaar in ruste prompt: Moskou. Fotograaf René Louman legde Putman vast in een Russische outfit, de vuist fier geheven, het Kremlin op de achtergrond. Zijn tekst: ‘Een groet van het Kremlin aan het internationaal Proletariaat.’
Putman kon onverwachts uit de hoek komen, zoals hij – helaas – ook aan de vooravond van de presentatie van Zicht op Amsterdam heeft laten zien. In het aan hem gewijde deeltje van Uitgelezen boeken (1989) wordt hij eervol de ‘edele ruiter in de literaire jachtvelden’ genoemd. Na 21 augustus 2013 zou hij daar niet meer van terugkeren.