Alida Beekhuis en Marsha Keja
Een naïeve componist
Guus Janssen over de muziek van Louis Lehmann
Componist, uitvoerend en improviserend pianist en klavecinist Guus Janssen (1951) kende Louis Lehmann al sinds de jaren tachtig. Hij heeft hem goed gekend en heeft verschillende van zijn composities uitgevoerd. Ze vonden elkaar in hun belangstelling voor de jazz en muziek uit andere culturen. De klassiek geschoolde Janssen bewonderde Lehmann om zijn gekke, brede en naïeve composities en was jaloers op diens vermogen om liedjes te onthouden. Hieronder volgt de weergave van een interview dat Alida Beekhuis Guus Janssen afnam over de muziek van Louis Lehmann. Dit interview, dat een half jaar geleden plaatsvond, werd uitgewerkt door Marsha Keja.
Groot jazzliefhebber
‘Rond het begin van de jaren tachtig trad ik geregeld op met het Guus Janssen Septet in het toenmalige Bimhuis aan de Oude Schans in Amsterdam. Toen had je nog veel meer een trouw publiek dat jou volgde en waarmee je ook in gesprek raakte. Dat was essentieel om je muziek te ontwikkelen. Ik herinner me dat er twee mensen regelmatig in het publiek zaten. De ene was Jacques Waisvisz, de vader van Michel Waisvisz die later naam heeft gemaakt op elektronisch muziekgebied. Hij zat altijd voorin de zaal op de eerste rij met een bandrecordertje, wat hij tot op hoge leeftijd heeft volgehouden. De ander kende ik niet maar hij viel me wel op door zijn aanwezigheid. Dat was Louis, die kennelijk geïnteresseerd was in de muziek die ik maakte en waarschijnlijk in het algemeen in de muziek die rond dat Bimhuis speelde. Later bleek natuurlijk dat hij een groot jazzliefhebber was, die, gezien de leeftijd die hij heeft bereikt, vrijwel de hele jazzgeschiedenis heeft meegemaakt. Vanaf het begin van de jaren dertig tot nu zo’n beetje. Ik raakte in gesprek met die man, die ook zelf muziek bleek te maken en hij vroeg mij op een gegeven moment daar eens naar te kijken. Dat bleek een kleine ‘pocket-opera’ te zijn, Der Mörder, een heel gek conceptueel gevalletje, dat was direct Louis ten voeten uit. Die merkwaardige muziek van hem leerde ik toen kennen, maar ik leerde hem in de tussentijd ook kennen als dichter. En dan krijg je door met wat voor iemand je te maken hebt, dat er een min of meer conceptuele of zelfs dadaïstische kant aan hem zat. Ik vond hem heel intrigerend. De vpro wilde die opera wel opnemen. Dus toen heb ik in Hilversum met Wim Noordhoek daar opnames van gemaakt, met de zangers Tabe Bas en Sophie van Lier. En daarna was het hek van de
[pagina 65]dam; het bleek dat hij ook allemaal pianomuziek had gemaakt en liederen. Met Wim Noordhoek heb ik later al zijn pianomuziek opgenomen en meerdere liederen.’Ga naar eindnoot*
Naïeve componist
‘Wim Noordhoek hield zich in zijn radioprogramma bezig met muziek in de breedte, muziek die moeilijk te categoriseren was. En dat was nu typisch de muziek van Louis: heel gek en veelzijdig. Hij had een hele brede kennis en die kwam terug in zijn pianomuziek. Van lichte componisten als Milhaud en Poulenc en hele vroege klavecimbelmuziek van oude Engelse componisten die hij leerde kennen door The Fitzwilliam Virginal Book. En wat je bij zijn pianomuziek ziet zijn alle jazzinvloeden, blues, ragtime, vooral oudere pianostijlen, stride piano. Maar ook Latijns-Amerikaanse muziek, vooral de tango natuurlijk, en Portugese, de fadomuziek, Griekse muziek, maar ja, zo kan ik nog wel een hele tijd doorgaan. Hij heeft zich door al die muziek laten inspireren. Louis was dus een ongelooflijke kenner als het gaat om muziekstijlen en muziekvormen, maar de technische kennis was een ander verhaal. Als hij toelatingsexamen voor het conservatorium zou hebben gedaan, was hij direct finaal afgewezen. Want dan gaat het over muzikale techniek; hoe schrijf je akkoorden op, hoe maak je verbindingen tussen akkoorden. Er zijn mensen die daarover vallen, die zeggen dan “god, wat staat het daar klungelig in zo’n pianostuk”. Maar ik vergelijk het liever met naïeve schilderkunst. De beroemdste, Henri Rousseau, ‘Le Douanier’, bijvoorbeeld, is een ontzettend groot schilder. Maar als je nou echt gaat kijken naar zijn schildertechniek, dan zijn er heel veel
[pagina 66]schilders te noemen die dat veel beter in de vingers hadden. Maar het gaat me juist om die naïeve kant ervan, het gewoon doen en er niet zoveel behoefte aan hebben om nou zozeer die techniek eens heel goed te gaan ontwikkelen. Je kan het gewoon op jouw manier doen en dat heeft Louis altijd gedaan en dat levert ook precies die muziek op die buitengewoon charmeert door de ongekunsteldheid ervan. Ik vind het juist leuk als je bij een naïeve schilder kan zien dat iets niet helemaal klopt, als er een been heel raar zit of zo. En bij Louis bijvoorbeeld, dan is er een stuk dat moet afgelopen zijn en dan komt er een eind en op de een of andere manier klopt dat niet echt. Hij maakt het dan af en dat zou eigenlijk misschien een beetje anders moeten, maar hij zit dan opeens in een heel andere toonsoort. Het is natuurlijk niet zo bij alle stukken, sommige stukken kloppen wel helemaal. Hij had compositieles kunnen gaan volgen, maar precies wat er leuk aan is, was dan verloren gegaan. Dat heeft mij altijd ontzettend geboeid, te meer omdat ik zelf helemaal aan de andere kant sta; ik heb in dat opzicht een totaal andere opvoeding dan Louis gehad, ik kreeg een waanzinnig gedegen muziekopleiding. Maar terwijl ik op het spoor van de klassieke muziek zat, van Bach, Beethoven, Mozart, Haydn en later Chopin, Brahms – al die componisten zat ik als kleine jongen eigenlijk al te spelen – had ik tegelijk ook al die rare eigenwijsheid om te improviseren. Dat ik dacht “ik kan ook wel componeren” en dat is iets wat bij mij uiteindelijk toch de overhand gekregen heeft. Ik had ook gewoon klassiek pianist kunnen worden, dat talent was er zeker, maar dat leek me helemaal niks. En dan kom ik uit op iets wat vergelijkbaar is met Louis’ mentaliteit: ik had geen zin om een Lipizzaner paard te worden. Als je het conservatorium afmaakt en je gaat verder studeren, dan word je een soort concoursmonster. Dan moet je al die concoursen af en dan moet je het nog net iets beter doen, precies hetzelfde als al die anderen, maar net iets beter, persoonlijker, noem maar op, allemaal dingen die mijn belangstelling helemaal niet hadden. Dus dan snap je dat het klikte toen ik met Louis in contact kwam.’
Technische bagage
‘Tegenwoordig heb je op het conservatorium wel een jazzafdeling en je hebt zelfs conservatoria met een popafdeling, maar ook daar staat vast wat je moet leren om je examen te halen, omdat ze proberen alles in het curriculum te proppen. En dat is per definitie onbegrijpelijk voor mij. Voor zo’n persoonlijke taal als jazzmuziek hoort te zijn, en voor klassieke muziek geldt dat eigenlijk ook. Ik heb wel eens gedacht, later toen ik Louis goed kende, dat zo iemand als hij les had moeten geven op het conservatorium. Want je kreeg wel les in muziekgeschiedenis, maar geen les in etnomusicologie, muziek van andere culturen; Arabische, Afrikaanse, Amerikaans Indiaanse, noem maar op. Louis had gewoon met z’n platenkoffer naar die conservatoriumleerlingen toe moeten kunnen gaan. Ik weet niet of hij het had gekund hoor, het vraagt ook wel weer om een bepaald soort discipline. Aan de ene kant had hij niet die muzikaal technische bagage, maar aan de andere kant had hij wel een
[pagina 67]ongelooflijk goed gevoel voor bijvoorbeeld wat tango is. Sommige mensen weten heel precies wat de tango is, maar dan heb je het over de technische kant en niet uit wat voor soort cultuur die muziek voort komt, wat wil die muziek teweeg brengen, waar is het voor bedoeld, enzovoort. En dat zijn nou typisch de dingen waar zijn belangstelling naar uitging, meer dan naar die technische achtergrond. Vanuit die bagage, de kennis van die achterliggende cultuur maakte hij zijn muziek. Dat voel je daar ook aan; er zit een andere bagage in dan wat je zou aantreffen bij iemand die precies weet hoe het moet en dan keurig een tango maakt, wat eigenlijk helemaal niet zo interessant hoeft te zijn. En wat hij ten aanzien van de verschillende soorten muziek had, had hij ook ten aanzien van de poëzie. Hij kende de meest merkwaardige dwarsstraten van dichters en dat kon hij ook in zijn voordeel aanwenden als hij muziek ging maken.’
Historische ader
‘Louis wou gewoon dóen en had niet de behoefte om een hele opleiding te volgen en gedisciplineerd te studeren. En dat is wel het verschil met mij: ik wil niet puur de dingen doen die ik al kan, ik wil die piketpaaltjes verderop krijgen. En dat betekent dat je een waanzinnige discipline nodig hebt om te blijven studeren. Maar voor Louis zat het anders. In de breedte van zijn hele manier van kijken naar de we-
[pagina 68]reld, zijn manier van denken, zijn manier van gedragen, “hoe verhoud je je tot de wereld en hoe verhoud je je tot andere mensen”, was muziek een van de manieren om daar vorm aan te geven. En dat vind ik ook het sympathieke van zijn muziek.
Het verhaal was voor hem belangrijk. Hij heeft bijvoorbeeld een soort klavecimbelachtig, merengue-achtig liedje, Clavecin haïtien, gemaakt. Ik had het al opgenomen bij Wim Noordhoek en later hoorde ik zijn verhaal erover. Hij had zich voorgesteld dat toen de slaven op Haïti zich bevrijd hadden van de Fransen, ze in het koloniale paleis hun muziek gingen spelen op de instrumenten die de Fransen daar hadden achtergelaten, clavecimbels bijvoorbeeld. En zo zou dan de muziek van die bevrijde slaven geklonken hebben. Voor zo’n verhaal moet je om te beginnen niet alleen de muzikale interesse hebben, maar je weet dan kennelijk ook hoe het er daar op Haïti aan toeging met die slaven die zichzelf bevrijd hebben, dus je hebt ook een historische ader. Hij was natuurlijk ook archeoloog, en dat geeft er allemaal kleur aan, dat merk je ook als je zijn muziek uitvoert en je vertelt er op die manier iets bij dat waanzinnig veel kleur geeft aan het geheel.
En hij danste. Het grappige is dat dat niet vanzelfsprekend is; er zijn niet heel veel musici die dansen, tenzij je het hebt over muziek die helemaal vanuit die dans gedacht is. Zoals Afrikaanse muziek, daar wordt vanzelfsprekend bij gedanst, maar dat is ook logisch, dat hoort bij die cultuur. Louis heeft veel danscursussen gevolgd, onder andere modern ballet bij Pauline de Groot. Daar is hij in de jaren zestig mee begonnen en dat is hij blijven doen tot zijn 88ste. Hij zei wel eens dat dat heel belangrijk voor hem was geweest; dat hij zich daarmee kon uiten. Ja, als je schrijft, dicht, studeert, zoals bijvoorbeeld scheepsarcheologie, maar ook als je componeert, dat soort cerebrale zaken, dan is het misschien wel logisch dat je daarnaast die behoefte hebt aan beweging.’
Liedjes
‘Bij de voorbereiding voor dit gesprek nam ik een stapel bladmuziek uit Louis’ boekenkast door en ik vond het mooi om, zo over de dood heen, te zien hoe parallel onze muzieksmaak liep. Heel veel dingen had ik zelf ook, zoals dat Fitzwilliam Virginal Book en de jazzmuziek natuurlijk, maar ook al die buiten-Europese muziek. Maar wat ik dan niet heb, omdat ik een uitgesproken pianist ben, is zijn belangstelling voor tekst, voor poëzie, gewoon voor liedjes. Hij kende ook een enorme hoeveelheid liedjes uit zijn hoofd. Het was om gekmakend jaloers van te worden, ik weet niet hoe het werkt, maar hij had volgens mij een soort archiefkast in zijn hoofd en dan ging er een laatje open en dan ging er iets in en dan verdween dat ook niet meer, dat kon hij dan vijftig jaar later nog oproepen.’
Over het gehele werk
auteurs
over L.Th. Lehmann
Over dit hoofdstuk/artikel
auteurs
over Guus Janssen
beeld van L.Th. Lehmann
- eindnoot*
- 29 composities van Lehmann, zoals deze in 1986 in het vpro-programma De muziek van Louis Lehmann ten gehore zijn gebracht, zijn uitgebracht op de cd/dvd De rijpe sterren. Een ode aan Louis Lehmann, m.m.v. Guus Janssen, Sophie van Lier, Libby Houston en Tabe Bas (www.blowpipe.org).