[2009/4]
Rob van Altena+
‘Ik, die maandenlang Villon ben gewéést’
Ernst van Altena tussen autobiografie en pseudologia fantastica
Ernst van Altena (1933-1999) was achtereenvolgens kantoorbediende, elektrotechnisch assistent, bestuurslid van twee jazzclubs, reclametekstschrijver, schrijver voor radiocabaret, dichter, tv- en radioprogrammamaker, columnist, romanschrijver, muziekuitgever, bestuurslid van de Vereniging van Letterkundigen belast met leenrechtvergoedingen, grammofoonplatenproducent, vicevoorzitter van het auteursrechtenbureau seba, directeur van het Schrijvershuis (met als nevenfuncties rapporteur-général van het Internationaal Verbond van Schrijvers- en Componistenverenigingen en vertegenwoordiger van Nederland op internationale schrijverscongressen), lid van de landelijke adviesraad van D’66 en eindredacteur van de D’66-verkiezingsnota (onderdeel cultuur- en mediabeleid) en van het partijblad D’66-democraat, gemeenteraadslid van Landsmeer, boekuitgever, samensteller van bloemlezingen, toneelregisseur, bestuurslid van het Fonds voor de Letteren en van de Federatie van Kunstenaarsverenigingen, secretaris-penningmeester van de Stichting Auteursraad en bestuurslid van de sectie geschriften van de Stichting Leenrecht.
Maar bovenal was hij sinds 1956 vertaler van vermaarde Franse zangers en dichters in een tijd dat het Frans nog als de cultuurtaal bij uitstek gold en grondige kennis ervan op zichzelf al bewondering opriep. Journalisten betitelden hem als de ‘ambassadeur van de Franse cultuur in Nederland’1 en de ‘ongekroonde vorst van het Franse chanson in de Lage Landen en een niet te stuiten behoeder van de Franse cultuur’2
Ernst van Altena werd officier in de Franse orde van de academische palmen, ridder in de Franse orde van kunsten en letteren (1984), kreeg de zilveren legpenning van de Académie française en de Literatuurprijs van de Franse Gemeenschap van België (1997) en werd in Nederland bekroond met de Martinus Nijhoff-prijs (1965; voor zijn Villon-vertaling) en de Hiëronymusprijs van het Nederlands Genootschap van Vertalers voor het gehele vertaaloeuvre (1994).
Een afwisselend en rijk leven met internationale waardering, geen wonder dat Ernst van Altena meer dan eens zijn memoires heeft aangekondigd. Maar die zijn er
nooit gekomen. Wel had hij in de loop van de tijd in zo’n vijfentwintig kranteninterviews zijn levensverhaal al verteld.
In die interviews zit echter veel hersenspinsel en doordraverij, niet alleen over beweerde glansrollen maar ook ten koste van familieleden. Maar wat een pr-talent om dit alles een leven lang aan bijna iedereen (op één enkele oplettende journalist na3) wijs te maken! Hieronder zal ik kernpassages uit die interviews – cursief gezet – rangschikken tot een eenvoudige autobiografie. En die telkens aan feiten toetsen.
Sinterklaasgedichten
Ernst komt uit een rood nest, zoals dat heette als je ouders sdap-ers waren en later PvdA-leden.4 Zijn moeder was heel keurig. Ze was als gereformeerd meisje in een weeshuis opgegroeid en vervolgens communiste geworden – twee dogmatieken op elkaar gestapeld.5 ‘Ik schreef al heel jong gedichten. De oudste die ik heb bewaard, dateren van mijn achtste jaar’.6 ‘Mijn vader, m’n moeder, m’n twee broers en ik putten zich uit in meterslange gedichten.’7 Ernst begon al heel jong met schrijven, schreef alle schoolkranten vol en maakte de sinterklaasgedichten voor de hele familie.8
‘In de hongerwinter van 1944 had mijn vader m’n broertje en mij naar Groningen gestuurd. Kwamen we midden in de frontlinie terecht. Zaten we 24 uur opgesloten in een kelder. Ik kan niet kijken naar beelden van vluchtelingen in ex-Joegoslavië want dan zie ik mezelf weer met mijn broertje hand in hand lopend, van Appingedam naar Bedum.’9 ‘We moesten uit een kelder worden bevrijd… Wij zijn zelf op een schoen en een slof dwars door Groningen gevlucht, van het ene dorp naar het andere.’10
‘Ik zat op de driejarige hbs in de Zocherstraat [in Amsterdam]. Ik had naar het Montessori Lyceum gemoeten maar daar hadden mijn ouders geen geld voor en dus ging ik naar de Zocherstraat. Dat was een gemeente-instelling en als je die drie jaar had gedaan kon je toch altijd nog naar de de 5-jarige hbs?’11 ‘Die 3-jarige was een school waar je heenging als je van alle andere scholen was afgetrapt omdat je een eigen mening had.’12
‘Ik was op mijn dertiende al jazzklarinettist. Overigens zaten we thuis nogal krap bij kas en de studies van mijn oudste broer, die op het gymnasium zat, kostten handenvol geld.’13
Ernst van Altena (Amsterdam, 11 december 1933) was de middelste van drie broers. Zijn ouders waren voor de oorlog sdap-kiezers en ook daarna ‘rood’ maar daarom nog geen PvdA-ers en zeker nooit lid van een politieke partij. Ernsts moeder, die hervormd gedoopt en opgegroeid was, had zich al op haar 22ste als lidmaat laten uitschrijven. Gereformeerd of communiste is zij nooit geweest, wel leefde zij sterk vanuit morele beginselen (‘wat gij niet wilt dat u geschiedt…’), wat Ernst slecht verdroeg.
Gedichten werden thuis in onze kindertijd zelfs met sinterklaas niet geschreven. In december 1944 werden Ernst en zijn jongste broer Ferdinand wegens de dreigende honger vanuit Amsterdam met een kindertransport geëvacueerd naar Appingedam, dat in april 1945 nog onder geallieerd artillerievuur kwam te liggen waarop de bevolking naar de enkele kilometers verderop gelegen dorpen Wirdum en Loppersum vluchtte.
Toen Ernst van Altena in 1946 van de lagere school afkwam, zag het schoolhoofd, juffrouw Steenberge, bij hem ‘zo grote tegenstrijdigheden’ dat zij geen beeld van zijn mogelijkheden kon krijgen en voorlopig een driejarige hbs adviseerde. Ernst is overigens nooit van enige school ‘afgetrapt’ en voorzover exemplaren van de schoolkrant ’t Zochertje in het Amsterdams Gemeente-archief aanwezig zijn,14 is daarin zelfs geen letter van zijn hand te vinden.
Ernst van Altena’s vader had als zelfstandig elektro-installateur een goed inkomen en het gemeentelijke Vossius Gymnasium waar zijn oudste broer Rob schoolging, was niet speciaal duur.
Begin december 1949 gaf de Haagse Dutch Swing College band een uitvoering in Krasnapolsky waarop onder Amsterdamse schooljeugd een oude stijl jazzrage
losbarstte die tot aan de Beatles zou voortduren. Op de driejarige hbs Zocherstraat besloten drie klasgenoten een instrument te leren bespelen om zelf jazz te gaan beoefenen. Het waren Pim Gras, veel later medestichter van het Nederlands Jazz Archief, Hans Roty, later een uitblinkend jazztrompettist en Ernst van Altena. Maar die laatste moest daar van zijn ouders mee wachten tot na het eindexamen, dat hij toen in de zomer van 1950 (hij had de tweede klas gedubbeld) heeft afgelegd. Pas daarna nam hij (16) voor het eerst van zijn leven een, in bruikleen gekregen, klarinet ter hand en pas tegen eind 1952, praktisch 19 jaar oud, was hij goed genoeg om in Amsterdamse jongerenjazzbandjes mee te kunnen doen.
Jazzklarinettist?
‘Ik heb min of meer tegen mijn zin een 3-jarige hbs afgemaakt maar toen was de kous echt af… En mijn vader, een beetje bohémien van nature, had daar hoegenaamd geen bezwaar tegen, hij had al heel vroeg onderkend dat ik een schrijverstalent had.’15 Elders beweerde hij weer dat hij na de driejarige hbs het avondlyceum had doorlopen.16
‘Tien kantoren binnen tien maanden, ik liep steeds maar weg’. Op het installatiebureau van zijn vader had hij niet zo vroeg hoeven te beginnen. Want doorgaans dook hij niet eerder dan om twee uur het bed in, na optredens met zijn eigen Louisiana Kwintet. ‘Mijn vader gunde me mijn muziek.’17 ‘Ik moest naar kantoor… heb het daar niet lang uitgehouden. Met klarinetspelen verdiende ik vijfentwintig gulden op een avond, op kantoor zestig gulden in de maand, nou dan weet je het wel.’18 ‘Op 11 december 1998 zal ik, Deo Volente, vieren… dat ik op de kop af vijftig jaar beroepsmatig met muziek en teksten bezig ben geweest’.19 Vanaf 1948 werkte Van Altena als jazzklarinettist, aldus Guus Luijters.20
Hij speelde onder meer klarinet bij de New Orleans Syncopators.21 Het Rotterdams Dagblad schreef dat klarinettist Ernst van Altena met de New Orleans Stompers successen vierde in Nederland en, natuurlijk, in Frankrijk. Broodbeleg kon worden aangeschaft uit de revenuen van zijn copywriterschap ‘voor Niemeyer onder andere’.22
‘Prévert kende ik via de chansons van Juliette Gréco. Ik heb die teksten van de plaat af opgeschreven en vertaald. Dat was in 1948. Ik was 15 en net van de hbs.’23 ‘mijn eerste vertalingen maakte ik toen ik achttien was’.24
Hij werkte in een antiquariaat, sloot zich aan bij de Cobragroep.25 ‘de Haagse keramiste Lotty van der Gaag voor wie ik in de Amsterdamse galerie Le Canard een tentoonstelling had ingericht’.26
Amateur
In werkelijkheid was Ernst van Altena na zijn eindexamen nog een gewone jongere die zijn weg zocht. Eerst zat hij een jaar op een stuk of twee, drie kantoren, wat hem erg tegenstond, daarna maakte hij (1951) met zijn vader een afspraak: hij zou het avondlyceum gaan volgen, kreeg van pa een eigen klarinet en zou, als dat in drukke perioden nodig was, in diens installatiebedrijfje meewerken. Ernst is zijn kant van de afspraak niet nagekomen: hij heeft dat avondlyceum nooit serieus aangepakt en het, hoewel het hem aan verstand bepaald niet ontbrak, na een half jaar
zelfs helemaal voor gezien gehouden – wat hij nog een tijdlang voor zijn ouders wist te verbergen. Hij werd bestuurslid van de Amsterdamse Jazzsociëteit (ajs) en verliet eind 1952 tot pa’s grote woede diens bedrijfje om assistent te worden bij de filmmaker Louis van Gasteren – die in al die interviews een opvallende afwezige is. In de jazz was hij toen, negentien jaar, zover dat hij in de jongerenband New Orleans Stompers kon meespelen, met heel af en toe een betaald optreden. De vereniging ajs bouwde hij om tot de commercieel opgezette Capitol Jazz Club. Hij had contact met de avant-gardegalerie Le Canard in de Spuistraat, maar of hij daar de tentoonstelling heeft ingericht van een keramiste van wie hij de voornaam verkeerd spelt? Begin 1954 ging hij mee met een groep die zich van Le Canard afsplitste en een eigen artistiek centrum begon in het restaurant Le chat qui pelote op de Zeedijk. Daar speelde hij toen een paar avonden in de week tegen een presentiegeldje met een trio, op sommige weekeinden uitgebreid tot het Louisiana Kwintet, dat overigens maar enkele malen is opgetreden.
‘Het Nederlands Jazz Archief kan bevestigen dat Ernst van Altena in 1952 bestuurslid was van de Amsterdamse Jazz Sociëteit en aansluitend tot in 1954 van de Capitol Jazz Club. In de jaren 1953 en 1954 speelde hij klarinet in amateurbands. Hij was geen beroepsmusicus.’27
Jarenlang in Parijs?
‘Ik heb jaren in Frankrijk gewoond en gewerkt’28 en ‘ik gelooj dat ik, die maandenlang Villon ben gewéést, heel wat dichter bij zijn poëzie sta dan een taalgeleerde’.29
Van Altena’s gevoel voor het chanson werd aangeblazen in de jaren dat hij als semi-beroepsklarinettist het dagelijks brood verdiende.30 Hij belandde op zeventienjarige leeftijd als jazzklarinettist in Saint-Germain-des-prés.31 In vele interviews komt deze verhuizing naar Parijs ter sprake, al verschilt de leeftijd tussen 17 en 19.32 ‘Toen ik achttien was ben ik naar Frankrijk getrokken met de klarinet bovenop de rugzak… daar heb ik ook meegejammed in de Rue de la Huchette, er Boris Vian, Juliette Gréco en anderen ontmoet.’33 ‘Juliette Gréco bij voorbeeld, die ken ik ook al heel lang’.34
Op 13 juli 1952 stond ik ’s morgens met een vriendin die banjo en gitaar speelde aan de oude Haagweg te liften… Op quatorze juillet kwamen we aan in een snikheet Parijs… Die nacht haalden we met spelen op straat onberekend ruim vijfhonderd toenmalige guldens op… De volgende dag verkasten we naar een hotel in de rue Monsieur le Prince… In de rue de la Huchette waren twee jazzkelders, voor ons het Walhalla. We durfden zelfs niet vragen of we mee mochten spelen. Maar geen nood, net om de hoek in de rue Saint-Jacques was een eenvoudiger jazzcafé… We jamden een paar avonden met dat orkest mee, toen werd de klarinettist ziek en werd ik gevraagd hem te vervangen – tegen betaling! Een buitenkansje dat ons verblijf in Parijs weer zo’n twee weken rekte. Toen op een avond kwam een oude grijze neger binnen met een klarinetetui. Hij vroeg bescheiden of hij mocht meedoen… Toen ik de bandleider na een moeilijk uurtje vroeg met wie we eigenlijk hadden gespeeld, zei hij: ‘Oh, met Albert Nicholas.’ [een bekende Amerikaanse dixielandklarinettist, rva]. Toen ons geld opraakte trokken we richting Provence en Saint-Tropez… we verdienden er ons stokbrood en nog wat meer door in restaurants te spelen: maaltijd van de zaak engeld ophalen bij de gasten.35
Van tijd tot tijd trok hij als een troubadour door Frankrijk en leefde van zijn muziek, een eigen combo of overal meespelend in bandjes.36 ‘Drie jaar heb ik als klarinettist door Frankrijk getrokken met een rondreizend circus.’37
Hij hoorde chansonnier Georges Brassens voor het eerst optreden in Hyères.38 Volgens een andere bron zag hij Brassens woedend weglopen, die door zijn publiek was uitgefloten. ‘Ik was meteen verkocht. Ik ben toen alle bladmuziek van Brassens gaan kopen en vertalen.’39 Ook andere interviews maken gewag van Ernsts liftend door Frankrijk genoten troubadourtijd, waarin hij voor het Franse chanson viel.40 In Parijs leerde hij dan weer via Guy Béart het Franse chanson kennen.41
Volgens een interview in het Brabants Nieuwsblad had Van Altena samengewerkt met vrijwel alle grote chansonniers van weleer: Jacques Brel, Jacques Prévert, Boris Vian en Georges Brassens.42 Soms voegde hij nog wat namen toe: ‘Ik heb alle grote Franse chansonniers gekend: Brel, Trenet, Brassens’.43
Tomaten eten
Ernst van Altena’s gitaarspelende ex-vriendin Mieke Barten herinnert het zich heel anders. Volgens haar heeft hun enige liftreis plaatsgevonden van 12 juli tot 30 september 1954. ‘Dat verhaal in De Groene Amsterdammer, daar klopt niets van. We zijn wel op 14 juli in Parijs aangekomen maar de jeugdherberg was tot vijf uur dicht en toen hebben we daar voor de deur wat gespeeld en mensen gooiden wat geld uit het raam, maar dat was alles. We zijn die avond niet meer de stad in gegaan, zaten nooit in een hotel, wel in jazzclubs maar daar hebben we niet meegespeeld, zeker niet met Albert Nicholas. We waren trouwens ook maar een week of tien dagen in Parijs, daarna doorgelift naar het zuiden, Toulouse, Carcassonne, Arles en Nîmes maar toen raakte het geld op, hadden we alleen nog maar tomaten te eten. In Marseille waren we helemaal blut en pas toen hebben we wat langs terrassen gespeeld en geld opgehaald. Ondertussen had Ernst naar huis geschreven en zijn vader stuurde toen over de post zestig gulden, gevouwen in een stuk krant en daarvan zijn we toen nog doorgelift langs de Rivièra. In La Seyne hebben we nog een week of twee overnacht in de bar van een circus, daar moesten we zelfs nog voor betalen. We kwamen wel langs Hyères maar hebben op die reis niet Brassens zien optreden. Daarna tot aan Fréjus en vandaar naar huis terug. Ernst deed toen nog niets aan vertalen, sprak er ook nooit over dat hij dat zou willen. Hij kon altijd geweldig doordraven maar dat kon ik wel van hem hebben.’44
Een keer heeft hij een journalist een meer met de werkelijkheid corresponderende herinnering aan zijn Franse liftavontuur verteld. ‘De enige keer dat ik als vagebond door Frankrijk trok, met een klarinet, werd een grote praktische mislukking.’45
Paerlez-moi d’amour
Toen paratyfus hem op zijn 22ste de tanden los in de mond zette, ging de klarinet aan de kant en keerde hij terug naar Nederland.46 ‘alle tanden los doorschijnend als een fletse kleurendia’ dichtte hij ooit zelf.47
In 1954 maakte hij met de zangeres Jetty Paerl, onder regie van Flip van der Schalie, voor de avro zijn eerste radioprogramma met vertaalde Franse chansons.48 ‘Terug in Nederland heb ik die chansonvertalingen naar de avro gestuurd en, ongelooflijk maar waar, ze werden zonder voorspraak of kruiwagen aanvaard.’49 In 1965 vertelde hij Elseviers Weekblad dat hij in 1954 al een dichtbundel tje geschreven had, ‘maar dat heb ik van de uitgever teruggehaald’.50
Ernst van Altena kennis met de zeer francofiele en besluitvaardige Nelly Fris, die hem geweldig stimuleerde en veel voor zijn verdere loopbaan heeft betekend en met wie hij van 1957 tot 1969 getrouwd was. Nelly, geboren in 1919, was onderwijzeres en telefoniste. Als stamgaste in artiestencafés op en rond het Leidseplein ontmoette ze in de herfst van 1954 de vijftien jaar jongere Ernst. Ze beïnvloedde hem in de richting van het chanson, bracht regelmaat in zijn leven en geloofde in zijn talent, waardoor het zelfvertrouwen van Ernst werd gesterkt. Nelly Fris herinnert zich niets van een bij de drukker teruggehaalde dichtbundel en ook niet van paratyfus als reden om met klarinetspelen te stoppen, het was gewoon zo dat hij nergens meer uitgenodigd werd. Maar de snel wendbare Ernst had zijn talent voor teksten ontdekt en vond een goede baan bij een reclamebureau en via Leo Nelissen ook al eerste contacten met de radio.
Zo kwam het in 1956 tot samenwerking met Jetty Paerl. Zij herinnert zich dat het de radioprogrammamaker Karel Prior was die haar een keer belde en zei: ‘Er komt aldoor een jongen bij me die iets wil doen met Franse liedjes, neem jij hem eens onder je hoede? Kan ik hem doorsturen?’ Zelf had ze Brassens al horen optreden in de Parijse music-hall Bobino en ze had het idee zijn liedjes ook in het Nederlands te gaan zingen en al speciaal een argot-woordenboek gekocht om alles te kunnen begrijpen. ‘Dus vroeg ik toen aan Ernst: “Zou jij dat kunnen vertalen?” Maar of hij toen gezegd heeft “ja, dat zal ik doen” of “dat heb ik al klaarliggen”, dat weet ik niet meer.’51
Jacques Brel-vertaler
‘Omstreeks 1960 verzocht Brel mij te fungeren als zijn vertaler. Hij wilde ook in zijn moedertaal gaan zingen, sprak die wel met mate maar beheerste hem niet in geschrifte. Vanaf dat moment werkte ik nauw met hem samen tot aan zijn te vroege dood.’52
‘Kort daarop kreeg ik een telefoontje van de vriend en manager van Brel, die mij vertelde dat Brel een goede Nederlandse vertaler zocht. Hij wou wel weten hoe oud ik was, want Brel weigerde samen te werken met iemand die veel ouder was dan hij. Ik was toen 26, dat viel dus mee en daaruit zijn een vriendschap en een samenwerking gegroeid die een grote rol in mijn leven hebben gespeeld.’53 ‘De Nederlandse versies kwamen moeizaam maar in grote kameraadschap tot stand.’54
‘In de periode 1959-65 werkte ik bij tijd en wijle nogal intensief met Brel samen. Dat gaf journalisten her en der nogal eens in de pen dat ik een “vriend” van Brel zou zijn. Dat was mijns inziens niet juist gesteld… Meer dan een goede kennis en trouwe medewerker van Brel ben ik nooit geweest.’55 ‘Brel en ik hadden wel iets van Seelenverwandtschaft. Maar van een grote vriendschap tussen ons kan ik niet spreken. Jacques had enorme driftbuien.’56 ‘Waarom toch altijd weer Brel? Als je de teksten van Georges Brassens tegen het licht houdt, zie je de hele Franse literatuur. De liedjes van Brel zijn vaak in elkaar geflanst… Fransen kunnen hem soms maar nauwelijks volgen.’57
‘Op een gegeven moment heeft Brel tegen mij gezegd: jij hebt in Nederland zoveel propaganda
voor mijn werk gemaakt dat ik dat wil honoreren. Hij heeft er toen voor gezorgd dat ik een algehele autorisatie kreeg op de Nederlandse vertaling van zijn chansons.’58 Van Altena hielp Brel met zijn uitspraak en als dank gaf Brel hem het alleenrecht op Nederlandse vertalingen. Dit betekende niet dat andere Nederlanders geen vertalingen mochten maken, maar wel dat hun royalties automatisch aan Van Altena werden overgemaakt.59 ‘Hoe grillig hij ook bekend staat, Brel is nooit meer teruggekomen op zijn besluit mij te benoemen tot bewaker van zijn chansons. Door die status kreeg ik de algehele autorisatie van Brel-vertalingen.’ Geamuseerd stelt Ernst van Altena vast dat tekstdichters als Ivo de Wijs en Lennaert Nijgh (‘toch geen kleine jongens’) zo de auteursrechten van hun Brel-vertalingen misliepen. ‘Royalties worden nog steeds aan mij overgemaakt. Sorry, mannen.’60
Omstreeks 1959 maakte Ernst van Altena op eigen houtje een vertaling van Jacques Brels chanson ‘Ne me quitte pas’, terwijl in België toen al met veel succes platen uitkwamen van Brels liedjes in vertalingen van Will Ferdy en E. Franssen, soms ook met Brel zelf als zanger. In 1961 zette Brel Ernsts vertaling ‘Laat me niet alleen’ op de plaat, maar zonder dat de vertaler daarbij betrokken werd.61 Brel kende toen dus al Ernsts werk als vertaler maar zocht pas in februari 1963 persoonlijk contact met hem, toen hij toch naar Nederland kwam voor een opname in het avro-televisie-programma Club Domino, in de aanloop van een tournee door Nederland in dat voorjaar, waarin hij ook in het Concertgebouw zou zingen. Het kwam tot een gezellig etentje bij het echtpaar Van Altena thuis met Brel, diens manager Jojo Pasquier en Ernsts huisvrienden Ronnie Potsdammer en Hans Boskamp. Kort daarop gaf Brel opdracht een aantal van zijn nieuwste liedjes te vertalen voor die komende tournee en voor plaatopnamen in Brussel. De voorbereidingen en besprekingen over die vertalingen hebben in de daaropvolgende weken uitsluitend in Brussel en Luik plaatsgevonden.
Een goed jaar later, op 30 mei 1964, is Brel toen alweer voor het laatst in Nederland opgetreden in een voorstelling in Bergen (nh), die door Ernst van Altena werd ingeleid en in zijn geheel live is opgenomen door de vpro-televisie. Dat was ook meteen het einde van hun samenwerking. Wel is Ernst van Altena voor zichzelf doorgegaan met het vertalen van Brels liedjes, uiteindelijk zouden dat er 69 worden.
Liedjes van Brel zijn in Nederland ook vertaald door onder anderen Lennaert Nijgh, Willem Wilmink, Ivo de Wijs en Peer Wittenbols. Er hangt een waas van geheimzinnigheid om het contract waarbij alle royalties voor andermans Brel-vertalingen in Nederland uitsluitend toevallen aan Ernst van Altena (en diens erven). Van zo’n exclusiviteitsclausule schijnt geen enkel ander voorbeeld bekend te zijn, ook heeft niemand (ook geen belanghebbende) er ooit inzage van gehad en bij de Brel-Stichting in Brussel heeft men jarenlang volgehouden dat niemand daar iets van zo’n contract afwist.
Volgens Ernst van Altena’s uitleg in de pers zou dit contract hem door Brel zelf zijn aangeboden maar hij noemt daarvoor drie keer een verschillende reden. Volgens Nelly Fris zou het contract niet zijn gesloten in haar tijd (in 1967 heeft Ernst
haar verlaten). In dat geval is het denkbaar dat Jacques Brel, die in 1974 al aan longkanker leed en voor wie deze kwestie sowieso geen belang had, op de avond waarop hij dat jaar in het Van Gogh Museum het eerste exemplaar van de plaat Een hommage aan Jacques Brel in ontvangst nam, een hem voorgelegde tekst na oppervlakkige inzage heeft getekend en dat hij daar mede gezien zijn aftakelende gezondheid ook begrijpelijkerwijze ‘nooit meer op (is) teruggekomen’.
Dag en nacht vertalen (1985-1995)
‘Het is een van de grote misvattingen van buitenstaanders dat vertalen een makkelijke Haastklus is.’62 ‘Een gemiddelde romanvertaling [kost] drie à vier maanden werk.’63 ‘Boekuitgaven, ik ben vroeg begonnen. Rond mijn twintigste. Ik ben nu 57. Stel je doet er vier per jaar. Dan kom je alleen al op 160 boeken.’64
‘Van Altena werkt ’s middags, ’s avonds en ’s nachts maar nooit ’s ochtends.’65 ‘Overdag werk ik vertaalprojecten af waarvan betaling is gegarandeerd, voornamelijk romans en toneelwerk, en daarna, van elf uur ’s avonds tot drie, vier uur in de ochtend, werk ik aan wat ik als mijn grote literaire projecten beschouw. Aan de Canterbury-verhalen, net als aan de Roman van de roos, heb ik vier jaar gewerkt.’66 ‘Ik werkte tussen elf uur ’s avonds en drie uur ’s nachts. Ook in de weekeinden… Dat betekende dus zo’n 1300 tot 1400 nachten… Ik heb zeg maar zo’n 6000 uur in de Canterbury-verhalen geïnvesteerd.’67
Wat is hier gebeurd? Een vertaler die al jaren een grote naam heeft in zijn vak, die een reputatie heeft opgebouwd, laat het hier afweten op een manier die je niet voor mogelijk houdt.68
‘Ik moest me [voor de verzamelbundel Hand in hand] door een stapel van 4000 gedichten heen-
werken.’69 Hij bewerkte vijftig toneelstukken, bracht 267 boekpublicaties uit en schreef, bewerkte en vertaalde meer dan 100.000 rijmende versregels… met een sterk accent op Middeleeuwen en Renaissance.70
Ernst van Altena’s eerste boekuitgave was Heden weer geboren, een dun bundeltje gedichten van de jonggestorven Marcel van Gestel, dat door diens vrienden Ernst van Altena en Nelly Fris bezorgd is in 1958. Pas vanaf Ernsts Villon-vertaling (1963) kwamen zijn boekuitgaven op gang, hij was toen dus geen twintig maar dertig jaar oud. Gemiddeld vier uitgaven per jaar zoals hij eens beweerde? De catalogus van de Koninklijke Bibliotheek vermeldt anders: in 35 jaar tijds 260 boektitels waarvan in zijn productiefste decennium 1985-1995 alleen al 150. Zelfs als men uit welwillendheid en voor het gemak de ongeveer vijftig dunnere kinderboekjes maar niet meerekent (de Belgische uitgaven en de niet in druk verschenen toneelvertalingen worden in de kb sowieso al niet bijgehouden), blijven er toch nog zo’n honderd titels in goed elf jaar tijd over: gemiddeld negen fikse boekuitgaven per jaar!
Dat is al een ongeloofwaardig aantal maar het wordt nog onwaarschijnlijker wanneer men naar de werkindeling kijkt. Het grootste deel van dit decennium was Ernst van Altena alleen al vier uur per nacht in touw met niet meer dan twee titels – de middeleeuwse dichtwerken Le roman de la rose en The Canterbury tales van elk zo’n 20.000 rijmende regels, overigens vertaalprestaties zonder weerga.
In de avonduren wachtten hem zijn drukke beslommeringen: de besturen en commissies, de amateurtoneelgroep Landsmeer, waarvoor hij tientallen stukken bewerkte en regisseerde (van een ervan leidde hij in 1992 zelfs de première in Brussel), een kleinkunstshow met Nelleke Burg, radioprogramma’s, ook ging hij ’s avonds nog wel eens graag de stad in. Samenvattend kan hij voor die negen boektitels per jaar dus vaak niet eens gewone werkdagen ter beschikking hebben gehad: alleen de middagen en sommige avonden. Dit alles werpt ook een nieuw licht op de terecht afgekraakte vertaling van Milan Kundera’s De kunst van de roman. Had Ernst van Altena discrete hulp, wat dan een keer goed is misgegaan?
De uiterst veelzijdige Ernst van Altena heeft in zijn leven bewonderenswaardige dingen neergezet. Maar er was ook veel pseudologia fantastica, die daar eigenlijk niet bij zou moeten passen. Dat vond zijn onderwijzeres al, toen hij nog maar 12 jaar was en zij vanwege al te grote tegenstrijdigheden ook al geen peil op hem kon trekken.
- +
- rob van altena (1931), oudere broer van Ernst van Altena, was onder meer leraar Frans en vertaler.
- 1
- de Volkskrant, 19 juni 1999.
- 2
- Ben Haveman, Neuriënd naar het einde. Portretten op leven en dood (Amsterdam 2007), p. 259.
- 3
- D.J. van de Pol, zie noot 45.
- 4
- Rotterdams Nieuwsblad, 27 november 1981.
- 5
- de Volkskrant, 7 juni 1991.
- 6
- De Poëziekrant, nr. 5, 1995.
- 7
- Het Binnenhof, 2 december 1989.
- 8
- Provinciale Zeeuwse Courant, 17 november 1973.
- 9
- de Volkskrant van 11 december 1998.
- 10
- Nestor, maart 1995.
- 11
- Het Parool, 11 december 1998.
- 12
- Het Vaderland, 4 oktober 1958.
- 13
- De Poëziekrant, nr. 5, 1995.
- 14
- Archiefnr. 1057, inv. nr. 132.
- 15
- De Poëziekrant, nr. 5, 1995.
- 16
- de Volkskrant, 7 juni 1991; Haarlems Dagblad, 27 maart 1982.
- 17
- Ben Haveman, Neuriënd naar het einde, p. 261.
- 18
- Het Parool, 11 december 1998.
- 19
- Uitnodiging aan vrienden en bekenden voor zijn 65ste verjaardag.
- 20
- Guus Luijters in het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2000-2001.
- 21
- Haarlems Dagblad, 24 juni 1985.
- 22
- Rotterdams Dagblad, 12 december 1998.
- 23
- Het Parool, 11 december 1998.
- 24
- Voorwoord door Ernst van Altena in zijn verzameluitgave Van Apollinaire tot Wedekind, dertig jaar poëzie vertalen (Bussum 1981).
- 25
- De Standaard, 17 mei 1965.
- 26
- De Groene Amsterdammer, 28 juni 1995.
- 27
- Schriftelijke mededeling van het Nederlands Jazz Archief, 10 januari 2005.
- 28
- Studio, 11 oktober 1970.
- 29
- Elseviers Weekblad, 10 juli 1965.
- 30
- Algemeen Dagblad, 27 januari 1965.
- 31
- De Standaard, 6 maart 1984.
- 32
- Noordhollands Dagblad, 11 december 1998; Gelders Dagblad en Haagsche Courant, 19 juni 1999; de Volkskrant, 7 juni 1991; Ben Haveman, Neuriënd tot het einde, p. 261.
- 33
- De Poëziekrant, nr. 5, 1995.
- 34
- Van taal tot taal, december 1994.
- 35
- De Groene Amsterdammer, 28 juni 1995.
- 36
- Nestor, maart 1995; De Telegraaf, 11 april 1964; Leeuwarder Courant, 1 mei 1976.
- 37
- Mondeling tegen J.C. van Schaik, na een bijeenkomst van dragers van een Franse onderscheiding.
- 38
- De Poëziekrant, nr. 5, 1995.
- 39
- Ben Haveman, Neuriënd tot het einde, p. 262.
- 40
- O.a. in De Standaard, 17 mei 1965.
- 41
- Nestor, juni 1995.
- 42
- 2 oktober 1982.
- 43
- De Gelderlander, 12 december 1998. ‘Ik heb ze allemaal gekend: Brassens, Gréco, Prévert’, in: Haagsche Courant, 19 juni 1999.
- 44
- Mondelinge mededeling Mieke Barten, 25 mei 2005.
- 45
- Laatste zin van een interview door D.J. van de Pol in Vrij Nederland van 29 maart 1969. Achteraf heeft Ernst de journalist nog gebeld met het verzoek die zin te schrappen, maar deze weigerde dat.
- 46
- Algemeen Dagblad, 27 januari 1965; De Gelderlander, 12 december 1998.
- 47
- Ernst van Altena, Als je erdoor bent is het water heerlijk, een cyclus gedichten (Amsterdam 1970).
- 48
- Haagsche Courant, 9 januari 1999.
- 49
- De Poëziekrant, nr 5, 1995.
- 50
- Elseviers Weekblad, 10 juli 1965.
- 51
- Mondelinge mededelingen Jetty Paerl, 2 november 2002.
- 52
- Ernst van Altena, Van Apollinaire tot Wedekind, p. 158.
- 53
- De Poëziekrant, nr. 5, 1995.
- 54
- Ernst van Altena in Jacques Brel, Mijn vlakke land/Le plat pays (Amsterdam 2005), p. 11.
- 55
- Idem, p. 10.
- 56
- Ben Haveman, Neuriënd naar het einde, p. 263.
- 57
- Het Parool, 11 december 1998.
- 58
- NRC Handelsblad, 29 juli 1994.
- 59
- NRC Handelsblad, 2005.
- 60
- Ben Haveman, Neuriënd naar het einde, p. 263.
- 61
- Mohammed El-Fers, Jacques Brel (Amsterdam 1991).
- 62
- De Poëziekrant, nr. 5,1995.
- 63
- Inleiding bij de opening van het Schrijvershuis op 12 november 1975.
- 64
- De Gooi-en Eemlander, 11 april 1991; Provinciale Zeeuwse Courant, 12 april 1991.
- 65
- de Volkskrant, 7 juni 1991.
- 66
- De Poëziekrant, nr. 5, 1995.
- 67
- Provinciale Zeeuwse Courant, 6 oktober 1995.
- 68
- Lange recensie door Paul Beers van Ernsts vertaling van De kunst van de roman door Milan Kundera in de Volkskrant, 24 december 1987.
- 69
- Nestor, maart 1995.
- 70
- Noordhollands Dagblad, 11 december 1998.