Jack van der Weide
Kees, Geerten en de rest
Een geschiedenis van Joyce & Co, 1968-1972
Jack van der Weide (1964) publiceerde over Joyce & Co/Geerten Meijsing in onder meer De Gids, Het Oog in ’t Zeil, Literatuur, Streven, Filter, Lexicon voor Literaire Werken en Tijdschrift voor Biografie. Hij bereidt een uitgave voor van de brieven van Meijsing aan Nanne Tepper.
In het begin van de jaren zeventig van de vorige eeuw deed het Haarlemse schrijvers- en filmerscollectief Joyce & Co van zich spreken met een aantal verhalen en vertalingen. Eind 1974 zag Erwin het levenslicht, de eerste roman van het collectief en het begin van een trilogie die in 1979 voortgezet zou worden met Michael van Mander en in 1986 werd afgesloten met Cecilia. Tussendoor verschenen ook nog de verhalen- en brievenbundels Erwins echo, Venetiaanse brieven en Werkbrieven 1968-1981, alle in 1982. In het voorwoord van dat laatste boek werd onthuld wat de meeste lezers al wisten: Joyce & Co was in feite een pseudoniem van schrijver Geerten Meijsing. Niet voor niets echter presenteerde Joyce & Co zich aanvankelijk als ‘schrijvers- en filmerscollectief’, waarbij zeker in de vroegste jaren meerdere personen betrokken waren. De tweede schrijver naast Meijsing, Kees Snel, overleed in 2010. De twee vormden jarenlang een productie-eenheid, met name op het gebied van vertalingen. Sinds de dood van Snel is veel nieuwe informatie over Joyce & Co boven water gekomen, waardoor het mogelijk is geworden het collectief nauwkeuriger in kaart te brengen, met name de beginjaren ervan.
In 1992 heb ik al eens geprobeerd om, met de op dat moment beschikbare gegevens, iets meer grip te krijgen op het concept ‘Joyce & Co’.Ga naar eindnoot1 Uitgangspunt vormde toen Meijsings opmerking uit 1982 dat het collectief nooit bestaan heeft, ‘behalve in de belofte van een aanlokkelijk idee’.Ga naar eindnoot2 Meer recentelijk is de auteur enigszins teruggekomen op die boude bewering en refereert hij in woord en geschrift regelmatig aan de periode van Joyce & Co, waarbij hij vooral zijn samenwerking met Kees Snel op het oog heeft. Op Meijsings actuele LinkedIn-profiel (mei 2015) verwijst hij naar Joyce & Co als zijn huidige werkgever. Ook noemt hij zich daar ‘scrittore & cineast’, schrijver en filmer, een verwijzing naar de typering die het collectief zichzelf gaf – over de filmactiviteiten van het collectief later meer. Een bredere en meer gedetailleerde blik op zijn roots, niet in de laatste plaats door het zorgvuldig lezen van een aantal vroege teksten, lijkt daarom welkom. Er zijn in feite drie perio-
[pagina 16]des te onderscheiden: 1968-1972 (collectief van plusminus zes personen), 1973-1981 (Meijsing en Snel als tweemansfirma), 1982-heden (Meijsing solo, met in het begin nog sporadische publicaties onder het pseudoniem ‘Joyce & Co’).
Begin april 2015 verscheen in het online eenmanstijdschrift Artistiek Bureau van Nick ter Wal een korte impressie over het voormalige woonhuis van de familie Meijsing aan de Churchilllaan in Haarlem: ‘Op de tweede verdieping van de villa, rechts aan de straatkant, was de kamer van Geerten Meijsing. Dit was ook de plek waar hij met Kees Snel, alias Joyce & Co, het debuut Erwin 5 oktober 1972 (1974) schreef. Hier hielden zij hun ‘werkklasjes’ en maakten ze vertalingen van het werk van Baudelaire, Burroughs en Rolfe.’ Meijsings ouders bleven altijd in het huis wonen en lieten de kamer van hun jongste zoon vrijwel onaangeroerd. Het huis staat nu te koop en Ter Wal stelt aan de hand van de makelaarsfoto’s vast ‘dat er in veertig jaar tijd weinig is veranderd. Zelfs de oude handboeken van Joyce & Co staan er nog.’Ga naar eindnoot3 Een waarschijnlijke renovatie van het pand na verkoop zal volgens hem een flard literaire geschiedenis uitwissen. Het is het begin van die flard dat ik in dit artikel in kaart zal proberen te brengen.
Joyce-idealen
Geerten Meijsing en Kees Snel kennen elkaar van het Triniteitslyceum in Haarlem. Meijsing (9 augustus 1950) was begonnen in het schooljaar 1962/1963, Snel (16 maart 1951) een jaar later. Als Meijsing het vierde jaar moet overdoen, komen de twee in het schooljaar 1966/1967 bij elkaar in gymnasiumklas IVb. Wat ze gemeen hebben is een combinatie van afkeer van het schoolsysteem en een (door henzelf ingeschatte) hoge intelligentie. Verschil is dat Meijsing, zoon van de Haarlemse gemeentesecretaris, uit een gegoed milieu afkomstig is en weinig op heeft met Bètavakken. Snel komt uit een arbeidersgezin, blinkt uit in wiskunde en is een begenadigd schaker – al is hij op geen enkel gebied erg ambitieus. Hun kennismaking begint met het aan elkaar uitlenen van boeken: volgens Meijsing leent hij van Snel Stephen Hero van James Joyce, in ruil voor A Portrait of the Artist as a Young Man van de-
[pagina 17]zelfde schrijver.Ga naar eindnoot4 Een ander raakvlak is een voorliefde voor avantgardistische jazzmuziek, van saxofonisten als Albert Ayler en John Coltrane, en pianisten als Lennie Tristano en Cecil Taylor.
Over vroege publicaties van Snel is niets bekend. Meijsing was eind 1963 betrokken bij de oprichting van Kaapstander, ‘Officieel orgaan van de zeeverkennersgroep St. Jozef te Haarlem’. Hoewel slechts één tekst in het eerste nummer van Kaapstander door hem is ondertekend, was hij voor een groter deel van de (vaak anonieme) teksten verantwoordelijk.Ga naar eindnoot5 Tijdens zijn middelbareschooljaren schreef hij voor Tolle Lege, de schoolkrant van het Triniteitslyceum, en voor Mirabile Lectu, de schoolkrant van het Stedelijk Gymnasium waar hij de laatste twee jaar leerling is, onder meer besprekingen van moderne jazzmuziek, zoals een stuk over de lp Unit Structures (1966) van Cecil Taylor.
Via geschiedenisleraar Piet van Wees krijgen Meijsing en Snel toegang tot de lees- en discussiegroep van de Haarlemse advocaat Gerard de Leeuw, die op gezette tijden een kleine groep belangstellenden in zijn woning uitnodigt om het werk van James Joyce te bestuderen. Ook John Vandenbergh, die werkt aan de eerste Nederlandse vertaling van Joyce’ Ulysses, is een regelmatige gast. Snel houdt het al na één bezoek voor gezien, Meijsing houdt het wat langer vol. De invloed die beiden van Joyce ondergaan leidt ertoe dat het door hen in 1968 opgerichte werkverband de naam ‘Joyce & Co’ krijgt. Meijsing neemt het pseudoniem ‘Erwin Garden’ aan, Kees Snel verengelst zijn naam tot ‘Keith Snell’. Op 3 september 1968 schrijft Meijsing aan Snel: ‘de Joyce-idealen zijn voor mij het belangrijkste wat er bestaat. Het is zinloos ergens over uit te weiden zonder fundamentele […] kennis van de Joyce & Co-idealen.’Ga naar eindnoot6 Het lichtende voorbeeld James Joyce zou al binnen enkele jaren weer gerelativeerd worden, de naam van het collectief bleef bestaan.
Holding company
In 1968 had naast literatuur ook film de hoogste aandacht van Meijsing. Joyce & Co duidt zichzelf dan ook aan als ‘schrijvers- en filmerscollectief’, en de vroegste teksten betreffen beschouwingen over film, onder andere in het filmblad Skoop.Ga naar eindnoot7 Maar waar het schrijven de exclusieve taak van Meijsing en Snel is, wordt voor het filmen, de financiën en de algemene ondersteuning de groep uitgebreid met een aantal min of meer gelijkgestemden. Mick Broekhof is al sinds het begin van de jaren zestig de boezemvriend van Meijsing; ook hij was in 1963 redacteur van Kaapstander, waar hij verantwoordelijk was voor de vormgeving. Voor Joyce & Co houdt Broekhof zich voornamelijk bezig met de zakelijke kant en het management – al valt er niet heel veel te managen. Er wordt een charter voor het collectief geschreven, dat echter niet zozeer een zakelijke of juridische inhoud heeft, maar eerder een ideaalbeeld van de ‘firma’ Joyce & Co bevat. In een ongedateerd document schrijft Broekhof onder meer: ‘Geld van vertalingen en artikelen moet onmiddellijk “belegd” worden volgens het principe met geld geld maken. […] We zouden er een ge-
[pagina 18]sloten n.v. van kunnen maken en met het geld kunnen bv. films worden gemaakt.’ Ook: ‘Het is beter als J&C als een soort holding-company gaat optreden […]. Brainstorming houden, met allemaal bij elkaar. Om de tafel, alles uitleggen, verklaren. Het is nu te afzonderlijk allemaal, een voor een is fout. Professioneler!!’Ga naar eindnoot8
Snel en Broekhof hebben beiden, ieder op hun eigen manier, een uiterst vertrouwelijke band met Meijsing. Iets verder bij hem vandaan lijken de andere leden van het collectief te staan: Jeroen Fonville, Frans Verpoorten jr. en Henk Zeevat. Fonville is een vriend van het Triniteitslyceum. Met fotograaf Verpoorten komt Meijsing rond zijn eindexamen in 1969 in contact, mogelijk door zijn belangstelling voor film; een gemeenschappelijke fascinatie voor The Rolling Stones is een andere verbindende factor. Zeevat ten slotte is een bekende van de Universiteit van Amsterdam, waar Meijsing enkele jaren colleges kunstgeschiedenis, archeologie en klassieke talen volgt. Hij blijft meer een buitenstaander – Broekhof en Zeevat hebben elkaar nooit ontmoet. De beste vriend van Fonville, Erikjan (of Erik) Kromhout, eveneens van het Triniteitslyceum, beweegt zich in de nabijheid van Joyce & Co maar is geen officieel lid. Meijsing probeert in 1969 ook nog zijn oudere zus Doeschka (1947-2012), met wie hij geen goede band heeft, lid te laten worden van het collectief, voor honderd gulden. Ze weigert.Ga naar eindnoot9
De genoemde leden van het collectief, exclusief Zeevat maar inclusief Kromhout, zijn allen betrokken bij een korte film die in 1970 wordt gedraaid, Black & White. De titel is een verwijzing naar het whiskymerk van dezelfde naam – whisky is de favoriete drank van het collectief – maar heeft vooral betrekking op de twee vrouwelijke hoofdrolspeelsters: de ene is blond, de andere zwartharig.Ga naar eindnoot10 Uit aantekeningen van Snel blijkt dat in maart een eerste draaiboek klaar is, dat in april nog een wijziging ondergaat. De productie start op 21 mei, de montage van de eerste drie rushes een week later. Assistentie wordt hierbij verleend door een buurman van de familie Meijsing, amateurfilmer Ton Schravendijk. Op 8 juli is de voorpremière van de film, korte tijd later de officiële première – ten huize van Jeroen Fonville aan de Zijlstraat in Haarlem. Ook doen Meijsing en Snel pogingen om (delen van) het draaiboek gepubliceerd te krijgen, in Tirade dan wel Raster. De bibliografische informatie bij het eerste verhaal van Joyce & Co in Raster, anderhalf jaar later, vermeldt nog: ‘In voorbereiding drieluik filmscenario naar gegevens van Proust, Hauf en Poe’.Ga naar eindnoot11 Of het hier het scenario van Black & White betreft valt niet uit te maken, aangezien de publicatie nooit is verschenen. Ook van de film lijkt geen spoor meer te vinden.
Waar de vroege teksten over film slechts vingeroefeningen zijn, stuurt Joyce & Co zijn beginselverklaring op 20 maart 1970 naar De Gids: een cryptische tekst van 2300 woorden, met als titel ‘Nova decadentia’. In de begeleidende brief zegt Meijsing te spreken ‘namens Joyce & Co, een produktie-eenheid die zich met een kenmerkende produktiesfeer bezighoudt met literatuur en film en in de hierbij ingesloten tekst haar belangrijkste konsepties verwoordt – Bijgevolg is het voor ons
[pagina 19]zeer belangrijk dat Nova Decadentia als eerste gepubliseerd wordt’.Ga naar eindnoot12 Er volgen over en weer enkele brieven – aanvankelijk lijkt de redactie niet te weten wat ze met het stuk aan moet – maar in januari 1971 verschijnt de beginselverklaring dan toch.
Niet de eerste maar de laatste zin van ‘Nova decadentia’ vormt de sleutel tot de tekst: ‘met de gemoedelijk-wijze opwelling van Cecil Taylors lach’.Ga naar eindnoot13 De hoes van Taylors elpee Unit Structures bevat een lange, chaotische tekst van hemzelf, ‘Sound Structure of Subculture Becoming Major Breath / Naked Fire Gesture’. Die tekst zou de blauwdruk worden voor ‘Nova decadentia’, bepaalde frases van Taylor werden zelfs bijna letterlijk vertaald:
Would then define the pelvis as cathartic region prime undulation, ultimate communion, internal while life is becoming, visible physical conversation between all body’s limbs: Rhytm is life the space of time danced thru. (‘Naked Fire Gesture’)[pagina 20]
Ik zou dan de ritmiese fase, t bekken willen definiejeren als n kriterium, tegelijk naast en in de mentale werkelijkheid, vervullend omdat t leven zich ontplooit – […] zichtbare fysieke konversatie tussen alle ledematen van t lichaam: muziek is leven zijn tijdsruimte doorheen dansen – (‘Nova decadentia’, p. 48)
Meer in het algemeen zijn het de toon en de associatieve opbouw van Taylors tekst die bepalend zijn voor ‘Nova decadentia’. Inhoudelijk bestaat de tekst uit bespiegelingen over het vasthouden en vastleggen van ervaringen door middel van taal, literatuur en vooral film. Delen van ‘Nova decadentia’ maken de indruk passages uit een scenario te zijn, en er is sprake van termen als projeckteren, filmgrammatika, akteurs, regisseursoverwegingen, kamerabewegingen, celluloid, film en kloosup. De tekst lijkt door meerdere personen te zijn geschreven en is ondertekend met ‘Keith Snell, Erwin Garden’. Beide auteurs hadden in de zomer van 1967 ook nog een urenlang interview met Cecil Taylor, toen deze in het kader van het driedaagse jazzfestival Newport in Rotterdam in Nederland was, maar tot een publicatie leidde dat niet.Ga naar eindnoot14
Firma
‘Nova decadentia’ is gedateerd ‘5 oktober ’69’, een datum die een aantal jaren later in het oeuvre van Joyce & Co uiterst significant zou blijken te zijn: 5 oktober was de verjaardag van Meijsings grote liefde Martha Mooy, die model zou staan voor Erwin Gardens grote liefde Martha. Beide Martha’s werden op 5 oktober 1969 meerderjarig. De ondertitel van de roman Erwin luidde 5 october 1972, de 24e verjaardag van Martha en dag waarop Erwin Garden zelfmoord pleegde. Het volgende verhaal van Joyce & Co in De Gids, ‘La cena serena’, kreeg eveneens een betekenisvolle datering: ‘2 juni ’70’.Ga naar eindnoot15 ‘June second, 1910’ is de titel van het tweede hoofdstuk van William Faulkners roman The Sound and the Fury (1929), de dag waarop de protagonist van dit hoofdstuk zelfmoord pleegt. In ‘Nova decadentia’ was ‘June Second 1910’ al tot
[pagina 21]twee maal toe gevallen, waarbij het (volgens Joyce & Co) filmische karakter van die tekst werd benadrukt. Ook was er verdekt geciteerd uit het hoofdstuk, wat in ‘La cena serena’ zou worden voortgezet.
De vraag is hoe realistisch de datering van ‘La cena serena’ is. Meijsing biedt het verhaal pas op 12 november 1971 aan redactiesecretaris Rudolf Geel van De Gids aan. Hij omschrijft in zijn brief de tekst als ‘een soort onderzoek naar de kernthema’s van de Decadentie’. Ook is volgens hem het verhaal ‘één spel van toespelingen naar twintigste eeuwse schrijvers […] voornamelijk uit het angelsaksische taalgebied’. De Gids accepteert het verhaal en wil bovendien een foto van het collectief op de achterkant van het betreffende nummer. Joyce & Co is erg blij met dit verzoek en levert een foto van Frans Verpoorten aan, met naast Meijsing en Snel ook Broekhof, Fonville en Verpoorten zelf.
‘La cena serena’ is aanzienlijk minder hermetisch dan ‘Nova decadentia’, maar het aanwijzen van een duidelijke verhaallijn is nog steeds niet eenvoudig. Er is sprake van een groep jonge mannen die zich in een landhuis lijken bezig te houden met het maken van een film. Verteller van het verhaal is Erwin Garden, die enkele van zijn vrienden voorstelt en die mijmert over zijn liefde voor Martha en haar naderende bezoek aan het landhuis. Het verhaal begint met een flash forward van dat bezoek, meer precies van de situatie na de avondmaaltijd als er nog maar enkele personen aan tafel zitten. De daadwerkelijke gebeurtenissen, voor zover daar sprake van is, spelen zich af binnen het tijdsbestek van één dag – als in Ulysses van James Joyce, als in ‘June second, 1910’ van Faulkner, als enkele jaren later in Joyce & Co’s eigen Erwin.
[pagina 22]Waren de teksten van Joyce & Co tot dan toe voornamelijk producten van Meijsing en Snel samen, ‘La cena serena’ is ondertekend door Erwin Garden en is dus geschreven door Meijsing alleen. Het markeert daarmee het feitelijke begin van diens schrijverschap. Snel verruilt zijn rol als coauteur voor die van kritische lezer, klankbord en secondant. Net als de andere leden van het collectief figureert hij in ‘La cena serena’ wel als personage: Meijsings alter ego Erwin Garden is de protagonist, maar de lezer wordt tevens voorgesteld aan diens vrienden Keith en Mick, terwijl ook personages met de namen Jeroen en Erik worden genoemd. De tweede zin van het verhaal is een licht gemaskeerde verwijzing naar het begin van de nog vrij recente roman Tunc (1968) van Lawrence Durrell:
Van de drie mannen aan het tafeltje, allen in zwarte pakken, moeten er twee stomdronken zijn geweest. Niet Nash natuurlijk, altijd vol verwijten. Maar wel Vibart, de uitgever (de laatste tijd maar al te vaak), en ook uw nederige dienaar Charlock, het denkend onkruid: weer op de loop. Felix Charlock, tot uw dienst.Ga naar eindnoot16[pagina 23]
Van de vier mensen die nog aan tafel zitten, allen door gekompliseerde emotionele banden met elkaar verbonden, zijn er drie (en zo iedereen) wel bereid met overgave en ietsje uitgelaten het spel te spelen – Niet Martha, stralend in een
lange witte jurk, natuurlijk niet […] – Maar wel Keith, nu aan het woord en Il Divino Marquese (Mick), zwijgend en dronken van Drie Rozen. En dan ondergetekende mr. Garden, Erwin. (‘La cena serena’, p. 38).
Tunc levert ook het concept van ‘de Firma’, dat in veel werk van Joyce & Co een rol speelt en al in ‘Nova decadentia’ werd genoemd. In de roman van Durrell is ‘The Firm’ de bijnaam van de schimmige multinational Merlin. Merlin heeft zijn thuishavens in Groot-Brittannië en Turkije, maar lijkt tegelijkertijd alomtegenwoordig en toont gaandeweg steeds meer zijn totalitaire en onderdrukkende gezicht. Bij Joyce & Co is de Firma eveneens schimmig en lijkt zij samen te vallen met (een geidealiseerde versie van) het collectief zelf. Wat we er in de verhalen en romans van meekrijgen, is dat het gaat om een vriendengroep die de beschikking heeft over grote sommen geld, landhuizen en hotelkamers in verschillende landen, auto’s met chauffeurs et cetera. Ze houden zich niet alleen onledig met eten, drinken en feesten, maar ook met het schrijven van boeken en het maken van films.
Dit is de situatie die we aantreffen in ‘La cena serena’: een copieuze avondmaaltijd, een aantal ‘firmanten’ dat in de tuin van een landhuis (behorende tot ‘de firmabezittingen’) bezig is met filmopnames, geluidsexperimenten met bandrecorders, en vooral de overpeinzingen van de schrijver Erwin Garden, die onder meer spreekt met ‘mr Snell, Keith, mijn naaste medewerker’. Naast uitgebreide verwijzingen naar de bewonderde Durrell en een knipoogje naar Cecil Taylor – Erwin rookt een pijp met tabak genaamd ‘Cecil, first class Wild Smoking Mixture van TAYLOR & CO’ – is ook ‘June second, 1910’ van Faulkner nadrukkelijk aanwezig. Zo merkt het personage Keith terloops op: ‘die kamperfoelie waar je het aldoor over hebt bloeit op twee juni nog nauwelijks’, een referentie aan de honeysuckle (kamperfoelie) die in Faulkners tekst zo’n belangrijke rol speelt. Ook zijn er (bijna) letterlijke citaten als ‘de brief kraakt in mn zak’ en ‘Ik wist niet dat het al zo laat was’.Ga naar eindnoot17 Klap op de vuurpijl is een directe verwijzing naar de titel van Faulkners roman, ‘Al het geraas, al het gebral’: John Vandenbergh had de roman enkele jaren eerder vertaald onder de titel Het geraas en gebral. Meer dan alleen als koketterie zijn deze verwijzingen te lezen als een vooraankondiging van de zelfmoord van Erwin, later in het oeuvre.
Goddelijke razernij
Het centrale onderwerp van Erwin Gardens overpeinzingen in ‘La cena serena’ is zijn relatie met Martha en de driehoeksverhouding tussen haar, hem en Mick. Dit wordt verder uitgewerkt in het volgende verhaal van Joyce & Co (nu gelijk te stellen met Meijsing), ‘De tijd, de namen en de dingen’. Het verhaal bestaat uit drie delen, die in twee afleveringen verschijnen in opeenvolgende nummers van het tijdschrift Raster. Ook nu is de datering weer geen toevallige: ‘26 juli ’71’, de 21e verjaardag van Mick Broekhof.Ga naar eindnoot18 In deel 1 treffen we Erwin aan die zich heeft teruggetrok-
[pagina 24]ken in een landhuis op enige afstand van het Zwitserse Ascona, waar hij de door hem meegenomen muziek, films en vooral literatuur becommentarieert. Deel 2 gaat enkele weken terug in de tijd, speelt zich af in het Italiaanse Siena en bestaat voor een belangrijk deel uit overpeinzingen van Erwin over zijn vriendschap met Mick. Deel 3 gaat op zijn beurt in tijd weer aan deel 2 vooraf, speelt zich af in Haarlem en kent Erwin, Mick en Martha als hoofdrolspelers. Pas in deel 3 wordt duidelijk waarom Erwin besluit zich in afzondering terug te trekken.
Joyce & Co zou bekend worden met de Erwin-trilogie, handelend over narcisme (literatuur: Erwin), vriendschap (schilderkunst: Michael van Mander) en liefde (muziek: Cecilia). Het verhaal ‘De tijd, de namen en de dingen’ kan als een opmaat naar, of voorstudie van, de trilogie worden beschouwd. In 2012 publiceerde Meijsing passages uit het werkboek dat hij voorafgaand aan en tijdens het schrijven van Erwin bijhield. Hierin staat ook het ‘algemene plan’ voor de trilogie, zoals hij dat in het najaar van 1972 voor zich zag:
Ook staat bij een verdere uitwerking van Erwin: ‘de Tijd (structuur)’. Uitwerkingen van Michael van Mander en Cecilia ontbreken, maar het noemen van de namen (Michael = Mick) is al veelzeggend.Ga naar eindnoot19
Uit een ongedateerd opschrijfboekje blijkt dat ook aan ‘De tijd, de namen en de dingen’ een plan ten grondslag lag voor wat betreft structuur, thema’s, materiaal, personages, locaties, literaire allusies, et cetera. Inderdaad is de opzet dat in deel 1 alleen Erwin (‘Miserable Me’) optreedt, dat het in deel 2 draait om Erwin en Mick, en dat in deel 3 de driehoeksverhouding ‘Mick, Martha & Miserable Me’ centraal staat.Ga naar eindnoot20 We treffen hier de kiem aan voor de latere, steeds complexere schema’s en structuren die Meijsing voor zijn werk gebruikte. Kees Snel komt nu zelfs niet meer als personage voor, maar hij zal in de trilogie terugkeren onder zijn schrijversnaam Keith Snell.
Deel 1 sluit nog het meest aan bij de oudere teksten en is dan ook te beschouwen als een trait d’union tussen de oudere teksten en de trilogie. Naast The Sound and the Fury (‘een ongemeen belangwekkend boek’Ga naar eindnoot21) en Tunc (‘Een zo volmaakt boek […] dat ik het niet durfde openslaan uit angst mijn eigen goddelijke razernij en goddeloze verblinding te verhevigen’Ga naar eindnoot22) zijn vooral de opmerkingen over Cecil Taylor het ver-
[pagina 25]melden waard. Hier geen versluierde verwijzingen meer, maar een expliciet uitge sproken bewondering voor diens werk, met name Unit Structures. Geroemd wordt daarnaast ‘een kleine tekst van zijn hand: Naked Fire Gesture, een geschrift […] waarvan de premissen enige raakvlakken vertoonden met mijn eigen concepties’Ga naar eindnoot23 – Meijsing blijkt hier dus al, licht vermomd, het belang van de hoestekst van Unit Structures voor ‘Nova decadentia’ te hebben aangegeven.
Ook zegt Erwin over Cecil Taylor: ‘Deze pianist, waarmee ik […] eens een paar dagen ben opgetrokken tijdens zijn toernee langs de Europese hoofdsteden’. In de wetenschap dat het in realiteit slechts ging om één interview op een Rotterdamse hotelkamer, wordt hier iets duidelijk over wat ook in later werk de methode van Meijsing zal blijken te zijn: autobiografisch materiaal ligt vaak herkenbaar ten grondslag aan personages en gebeurtenissen, maar het wordt aangedikt en uitvergroot. Dit lijkt een tamelijk banale observatie, die echter wel degelijk een aantal zaken kan verklaren. Zo zijn als gezegd de data onder ‘Nova decadentia’ en ‘De tijd, de namen en de dingen’ de 21e verjaardagen van Martha en Mick – later zal Meijsing zijn eigen 21e verjaardag, 9 augustus 1971, ook nog bij een verhaal gebruiken.Ga naar eindnoot24 De personages Erwin, Mick en Martha zijn Geerten Meijsing, Mick Broekhof en Martha Mooy, net als de vrienden van Joyce & Co de firmanten in de verhalen zijn. De film die in ‘La cena serena’ wordt gedraaid is een film van Joyce & Co – misschien wel Black & White – zij het dat de omstandigheden geïdealiseerd, opgeblazen, uitvergroot zijn.
Structureler is het inzicht dat op deze manier wordt verkregen in het verloop van de trilogie. We zagen dat in de oorspronkelijke opzet de delen zich zouden concentreren op respectievelijk Erwin (zelfmoord), Mick/Michael (vriendschap) en Martha (liefde). Voor de eerste twee delen werd dit plan gevolgd, daarna week Meijsing van zijn opzet af. Omdat zijn werk zo dicht op zijn leven zat, en omdat zijn leven inmiddels andere wendingen had genomen, paste Martha niet meer in zijn draaiboek. Zijn nieuwe liefde kon die plaats niet innemen en kreeg haar eigen boek: Een meisjesleven (1981), aanvankelijk gepubliceerd onder het pseudoniem Eefje Wijnberg.Ga naar eindnoot25 Deel drie van de trilogie moest het doen met een meer abstracte vrouw, de personificatie van het muzikale thema – Cecilia. Deel 1 van ‘De tijd, de namen en de dingen’ is een opmaat naar Erwin, deel 2 en 3 komen in Michael van Mander terecht.Ga naar eindnoot26 Cecilia is in naam nog een roman van Joyce & Co, maar heeft in werkelijkheid nauwelijks meer iets met de vroege teksten te maken.
Besluit
Naast het vervaardigen van film en literatuur kende Joyce & Co nog een derde bezigheid, die in de loop der jaren misschien wel de belangrijkste zou worden, het maken van vertalingen.Ga naar eindnoot27 Al op de middelbare school werkten Snel en Meijsing aan hun eerste vertaling: Wildernis (Big Sur, 1962) van Jack Kerouac, in die tijd naast Joyce Meijsings grote literaire liefde. Dat Joyce-vertaler John Vandenbergh eerder al Ke-
[pagina 26][pagina 27]
rouacs beroemde roman On the Road naar het Nederlands had overgezet (Op weg, 1961), speelde wellicht ook een rol bij de keuze van de auteur. Wildernis was enigszins van invloed op de schrijfwijze van de vroegste teksten van Joyce & Co, gezien het gebruik van een streepje in plaats van een punt aan het einde van een zin. Het ligt voor de hand om te veronderstellen dat Meijsing en Snel in hun primaire werk het voorbeeld van Kerouac besloten na te volgen. De vertaling verscheen pas in 1973 – niet bij De Bezige Bij, waar de bekendste titels van Kerouac waren ondergebracht, maar bij de Bussumse uitgeverij Agathon.
In het voorjaar van 1970 begonnen Meijsing en Snel aan een tweede vertaling, The Naked Lunch (1959) van William Burroughs. Bijna onmiddellijk was er belangstelling van uitgeverij Meulenhoff en Naakte lunch verscheen al in 1972, nog vóór Wildernis. Later dat jaar publiceerde Elseviers Literair Supplement bovendien een profiel van Burroughs door Joyce & Co, op basis van een interview dat Meijsing en Snel met hem hielden.Ga naar eindnoot28 Delen van dat profiel werden vrijwel letterlijk overgenomen uit het ‘Nawoord van de vertalers’ bij Naakte lunch, zij het dat de redactie van Elsevier geen idiosyncratische spelling of interpunctie accepteerde. Ook werd het gezwollen taalgebruik van Meijsing en Snel enigszins getemperd (‘Voor een deel conïncideren zijn ideeën’ versus ‘Voor een deel vallen zijn ideeën samen’) en werden fouten aangepast (‘De ‘heersende klasse’ oefent zijn sociale controle uit’ versus ‘De ‘heersende klasse’ oefent haar sociale controle uit’).
‘Toen wij in de winter van ’67 op ’68 met een koffertje vol boeken naar Calci (Pisa) liften om in de boekbinderij van het karthuizerklooster aldaar onze lievelingsboeken [. ] in leren bandjes met gouden letters te binden, was Naked Lunch één van die boeken.’ Aldus de eerste zin van het genoemd nawoord. De zin is symptomatisch voor de overgang van Joyce & Co naar een meer selectief tweemanschap, aangezien Meijsing de gememoreerde lifttocht niet met Snel maar met Mick Broekhof ondernam – het betrof een oudoom van Broekhof in het kartuizerklooster.Ga naar eindnoot29 Nog explicieter is de op één na laatste zin van het nawoord (ondertekend door Keith Snell en Erwin Garden): ‘Ook danken wij voor hun medewerking de medefirmanten M. Broekhof, F. Verpoorten jr., H. Zeevat en J. Fonville’: officieel een dankbetuiging, officieus een vaarwel. Later in 1972 verscheen op 6 oktober een overlijdensadvertentie voor Erwin Garden in de Volkskrant, namens de firmanten minus Fonville en met Meijsing onder zijn eigen naam. Het was een opstapje naar de roman Erwin, een afscheid van Joyce & Co als collectief en het begin van een tweemansfirma die nog een kleine tien jaar zou bestaan.Ga naar eindnoot30
Over dit hoofdstuk/artikel
auteurs
over Geerten Meijsing
over Keith Snell
over Frans Verpoorten jr.
over Henk Willem Zeevat
over Jeroen Fonville
- eindnoot1
- Jack van der Weide, ?Joyce & Co: Opkomst en ondergang van een schrijvers- en filmerscollectief?, in: De Gids 155 (1992), p. 624-629.
- eindnoot2
- Joyce & Co, Werkbrieven 1968-1981 (Amsterdam 1982), p. 5.
- eindnoot3
- Nick ter Wal, ?Jongenskamer? (2 april 2015). URL: https://artistiekbureau.wordpress.com.
- eindnoot4
- Geerten Meijsing, ?Kut met peren. Over Keith Snell?, in: Tirade (2010, jrg. 54), p. 3-19 (6). Dat Snel A Portrait of the Artist as a Young Man nog niet kende is onwaarschijnlijk, aangezien Stephen Hero hier een voorstudie van is.
- eindnoot5
- Mededeling Mick Broekhof.
- eindnoot6
- Joyce & Co, Werkbrieven, p. 9.
- eindnoot7
- ?Over De sirene van de Mississippi?, in: Skoop. Kritisch filmforum 6 (1970), p. 32-33. ?G?tterd?mmerung. Over de film De Verdoemden van Luchino Visconti?, in: Oprit 1 (1971), p. 16-19. ?Erotiek & het romantisch principe?, in: Skoop 7 (1971), p. 118-119.
- eindnoot8
- Het document werd gepubliceerd op de website Armas y Letras (URL: http://armas-letras.blogspot.com), 3 november 2010.
- eindnoot9
- Jan Brokken, ?Doeschka Meijsing: ?Ik wil de bourgeoisie wel aanvallen, maar dan op een nette manier??, in: Haagse Post, 20 maart 1976. Uit datzelfde interview: ?Pretenties heeft mijn jongere broer Geerten wel. Enfin, dat heb je gelezen in Erwin. Ik kan niet met hem opschieten. Jalousie de m?tier, denk ik. Stel je voor dat hij een groter schrijver wordt dan ik. Dat zou ik heel erg vinden. Net zo goed als hij het erg zal vinden als ik een groter schrijver wordt dan hij.?
- eindnoot10
- Mededeling Mick Broekhof. Jeroen Fonville herinnert zich de film als ?een promotiefilmpje voor een whiskymerk?.
- eindnoot11
- Raster 5 (1971/1972), p. 583. Een schrijver met de naam ?Hauf? is niet bekend, mogelijk is deze door Joyce & Co verzonnen.
- eindnoot12
- De Gids sinds 1837 (Amsterdam 1987), p. 192. Joyce & Co hanteerde begin jaren zeventig een eigenzinnige spelling en interpunctie, in zowel brieven als literaire teksten. Op de brief heeft een onbekende hand ?Wie zijn dit? Is dit vertaald?? geschreven.
- eindnoot13
- Joyce & Co, ?Nova decadentia?, in: De Gids 134 (1971), p. 47-51 (51).
- eindnoot14
- Geerten Meijsing, ?Kut met peren?, p. 13.
- eindnoot15
- Joyce & Co, ?La cena serena?, in: De Gids 135 (1972), p. 38-44 (44).
- eindnoot16
- Lawrence Durrell, In de tijd van toen (Leiden 1969, vert. Johan W. Schotman), p. 7.
- eindnoot17
- Resp. ?I could feel the letter crackle through my coat? en ?Is it that late??; William Faulkner, The Sound and the Fury (Harmondsworth 1982), p. 87, 74. Het woord honeysucle komt in ?June second, 1910? 27 keer voor.
- eindnoot18
- Joyce & Co, ?De tijd, de namen en de dingen (1)?, in: Raster 5 (1971/1972), p. 574-583; ?De tijd, de namen en de dingen (2 en slot)?, in: Raster 6 (1972/1973), p. 82-100. Het verhaal is ?opgedragen in aanbidding aan Martha M.?
- eindnoot19
- Geerten Meijsing, Over de conceptie van de Erwin-trilogie (Woubrugge 2012). De uitgave bevat de eerste vijf bladzijden van het werkboek. In herdrukken van de vroege verhalen en van de roman Erwin zal Meijsing ?Mick? door ?Michael? vervangen.
- eindnoot20
- Het opschrijfboekje werd in 2007 aangeboden door het Leidse antiquariaat AioloZ in de geheel aan Meijsing gewijde catalogus no. 77, Van De grachtengordel tot De scootermeisjes van Ortigia (cat. nr. 2).
- eindnoot21
- Joyce & Co, ?De tijd, de namen en de dingen (1)?, p. 580.
- eindnoot22
- Idem, p. 582.
- eindnoot23
- Idem, p. 577.
- eindnoot24
- Joyce & Co, ?Erwin Erwins echo?, in: De Gids 137 (1974), p. 414-422.
- eindnoot25
- Voor de wendingen die Meijsings leven aan het einde van de jaren zeventig nam, zie: Taco de Kort en Jack van der Weide, ?Konden wij slechts onbekommerd wonen. Brieven van Geerten Meijsing aan Raymond Benders?, in: Tijdschrift voor Biografie 3 (2014), p. 70-80.
- eindnoot26
- Joyce & Co, Michael van Mander (Amsterdam 1979), p. 229-280.
- eindnoot27
- Cf. Jack van der Weide, ?Van naakte lunch tot rode zakdoek. De vertaalcatalogus van Joyce & Co?, in: Filter 18 (2011), p. 57-66.
- eindnoot28
- Joyce & Co, ?William S. Burroughs ?Als de mensen maar zien??, in: Elseviers Literair Supplement, 11 november 1972.
- eindnoot29
- Mededeling Mick Broekhof.
- eindnoot30
- Met dank aan Mick Broekhof, Marten Buschman, Jeroen Fonville, Jos Joosten, Taco de Kort, Annemieke Snel, Dick Vermaas en Frans Verpoorten.