Hans Olink
Berliner Beobachter
Egon Erwin Kisch en Nico Rost
Het moet een va-et-vient zijn geweest aan de Güntzelstraße 3 in de Berlijnse wijk Wilmersdorf waar Egon Erwin Kisch begin jaren twintig woonde. De ‘razende reporter’ die behalve door zijn reportages bekend werd door de sigaret die gespeeld nonchalant in zijn mondhoek hing, werd 130 jaar geleden geboren.
Zijn Nederlandse vriend Nico Rost, schrijver en journalist, die zich evenals zijn voorbeeld liet fotograferen in dezelfde pose, beschreef in de inleiding van Tijdopnamen, het door Rost vertaalde reportageboek van Kisch, de sfeer in het huis van zijn vriend. ‘Dag en nacht staat zijn huis voor bezoekers open, kan men komen en gaan wanneer en zoo vaak men wil. In zijn woning in de Güntzelstrasse is altijd bezoek (hoewel men hier nimmer “op bezoek” is). Men treft er bekende politici evengoed als arbeiders. Hier zit Max Hölz [een rode generaal die in 1919 een opstand van hongerige werklozen leidde – ho] met op elke knie een kind, verkeeren Russen en Hollanders, Tschechen en Hongaren, professoren en jonge meisjes; […] spreken in een hoek van de kamer een paar communisten over het Russische vijfjarenplan, discuteeren proletarische literatoren over het werk van Döblin, […] en in een andere hoek van den kamer een Tsjechische beeldhouwster bezig is een buste van hem te maken en vraagt ze hem zijn hoofd wat meer te draaien.’
Of dit dezelfde buste is die op zijn graf in Praag troonde, is niet bekend. Die werd in 1990 gestolen en keerde niet meer terug. Een nieuwe, gebeeldhouwde kop prijkt nu weer op zijn graf op de Vinohrady-begraafplaats.
De vriendschap tussen Nico Rost en Egon Erwin Kisch zou 25 jaar duren. In 1923, na een bespreking van zijn oorlogsdagboek Soldat im Prager Korps was Nico Rost met hem bevriend geraakt. De in Praag in 1885 geboren Kisch begon zijn loopbaan in 1906 bij de Praagse krant Bohemia en ontdekte tijdens zijn Praagse strooptochten de zelfkant van de samenleving, terug te vinden in reportages die gebundeld zijn als Die Abenteuer in Prag en Aus Gassen und Nächten. In 1913 vestigde hij zich als ‘freier Schriftsteller’ in Berlijn, moet in 1914 als soldaat het Habsburgse leger in en wordt in 1918 eerste commandant van de Rode Garde in Wenen. In 1921 strijkt hij weer in Berlijn neer en wordt met zijn boek Der rasende Reporter een voorbeeld van ‘nieuwe zakelijkheid’.
Gewend aan de Weense en Praagse koffiehuizen sloeg hij zijn spaarzame tijd stuk
[pagina 60]in het Romanische Café, omringd door een schare bewonderaars en indruk makend met zijn vrijpostigheid en lef. Nico Rost zat er ook en schreef er ‘Aan marmeren tafeltjes’, een serie artikelen over Duitse schrijvers en kunstenaars.
In zijn Berlijnse reportages verbindt Kisch het enthousiasme voor de metropool met sociaalkritische tonen: ‘Berlijn kent geen pauze. Als het genot gaat slapen, moet de arbeid in de bres springen, als het ochtendblad is verschenen, moet de arbeider de rotatiemachine voor de middageditie in orde brengen. Als het restaurant gaat sluiten, moeten in de markthal vlees en groente worden ingekocht. Als de huizen gaan rusten, moeten de afzuigkanalen worden gezuiverd. Dag en nacht is Berlijn, de Großstadt, werkzaam, terwijl de tegenstellingen duidelijk waarneembaar tezamen wonen, zonder dat duizenden het merken, dat, degene die werkt, het genot wordt ontzegd.’
Al vanaf het begin van hun vriendschap was Nico Rost onder de indruk geraakt van de directe, zakelijke stijl die Kisch hanteerde in zijn verhalen, tijdloze observaties over het Berlijnse dodenhuis, de morgue waarover de dichter-arts Gottfried Benn, eveneens een vriend van Rost, zulke mooie gedichten had geschreven. Maar ook over de nachtasiels, volksgaarkeukens en de rosse buurten. Rost schreef over zijn werkwijze: ‘Een goed reporter moet beleven kunnen, wat hij ziet en waarover hij schrijven moet. Hij zou het ook beleven, als hij er niet over moest schrijven, maar hij zou er niet over schrijven zonder het beleefd te hebben.’ Of zoals Kisch zelf opmerkte: ‘Niets is immers verbluffender dan de eenvoudige waarheid, niets exotischer dan de wereld om ons heen, niets fantastischer dan zakelijkheid.’ Dat is maar ten dele waar. Want de schrijfstijl was dan wel zakelijk, maar de keuze van de onderwerpen en de aanpak toonden het nodige engagement met de minderbedeelden.
In de zomer van 1923 toen Egon Erwin Kisch en zijn vriendin Jarmila een afspraak hadden met Franz Kafka mocht Rost hen vergezellen. Op voorstel van Kafka, die op de hoek van de Miquelstrasse 8 (nu: Muthesiusstrasse) en de Rothenburgstrasse woon-
[pagina 61]de, zoals op een onlangs ontdekte ansichtkaart te zien is, streek het gezelschap neer op een ‘pleintje in Steglitz’.
‘Weer zie ik het vriendelijke, bijna tedere gebaar, waarmee hij me begroette, nadat Kisch hem had verteld, dat ik in een Nederlands dagblad een uitvoerig artikel over zijn werk had gepubliceerd.’ Rost was de eerste die in Nederland over Kafka schreef. Hij was onder de indruk van de persoonlijkheid van Kafka en vergeleek hem met een jonge Christus, ‘een jonge Jood, waarvan iets zó sereens en zuivers uitstraalde dat wie hem ontmoette, terstond onder de indruk moest komen. Ik heb die middag heel weinig gezegd en alleen maar geluisterd naar de anderen.’ Kafka richtte zich regelmatig tot Rost. Het bleek dat ze dezelfde literaire smaak hadden, namelijk het werk van de Tsjechische schrijvers Paul Adler, Bozena Nemçova en Peter Bezruc.
Terwijl de marxist Kisch over Lenin sprak kreeg Rost de indruk dat Kafka ‘ingespannen luisterde’. Rost was met zijn gedachten zo bij hem dat hij zich weinig van de monoloog van Kisch herinnerde. Slechts Kafka’s laatste woorden bleven hem bij, toen deze tegen Kisch zei: ‘Eigentlich trennt mich im tiefsten Wesen nichts von Euch.’ Rost maakte hieruit op ‘dat Kafka in zijn diepste gedachten nog méér en nog héél andere aspecten en ontwikkelingsmogelijkheden bezat dan velen zijner commentatoren tot heden hebben aangenomen.’ Een vage formulering voor Kafka’s mogelijke sympathie voor het marxisme.
In de herfst zou de gevoelige Kafka al weer verhuizen: ‘Ik beschik vandaag overigens niet over al mijn geestelijke krachten, te veel tijd moest ik geven aan een ongehoorde gebeurtenis: ik zal op 15 november gaan verhuizen.’ Hij ging wonen in de Grü-
[pagina 62]newaldstrasse 13 en vandaar vertrok hij naar de Busseallee 7/9 in Zehlendorf, voor hij in maart 1924 doodziek naar Praag terug moest keren.
Nico Rost die in Lehnitz woonde, ten noorden van Berlijn, was gescheiden van zijn vrouw Maud. Zij nam de verzorging van hun dochter Molly op zich, hij die van hun zoon Tijl(ie). Eenvoudig was dat niet. Rost was vaak op reportagepad en deed dan een beroep op Kisch en Jarmila. Beiden maakten zich wel eens zorgen over de jongen. Zo schreef Kisch op 28 januari 1931 vanuit Moskou aan Jarmila in Berlijn: ‘Heb jij Nico nog gezien? Met hem zal het ook wel niet zo goed gaan, maar voor Tijlie zal hij toch wel wat eten weten te vinden. Het moet er in Berlijn onbeschrijflijk uitzien. Ik krijg dagelijks gemiddeld vijf brieven, de meest vreemde en ook meest bevriende mensen schrijven dat ze graag naar Moskou zouden komen.’ Als Kisch en Jarmila niet konden oppassen deed Rost een beroep op de schrijvers Alfred Döblin of Gottfried Benn, met wie hij eveneens bevriend was.
In de namiddag van 15 april 1933, als Nico Rost een kruidenierswinkel verlaat in zijn woonplaats Lehnitz, een voorstadje van Berlijn, wordt hij ingerekend door een vijftiental bewapende nazi’s onder wie enkele sa ‘ers en een Hilfspolizist. Zijn vraag wat de aanklacht was, wordt niet beantwoord. De Oranienburger Generalanzeiger schreef over de razzia, met de bedoeling om andersdenkenden zwart af te schilderen, ‘zeer verwaarloosde lieden, onder wie zich er ook een bevindt die negen onechte kinderen bij negen verschillende vrouwen bezit’. Rost daarentegen had ‘slechts’ contact met drie vrouwen, aldus het politiedossier.
Als Rost in de gereedstaande politieauto is geschopt, wordt hij gewaarschuwd. Als hij vlucht zal hij zonder pardon worden neergeschoten. Na een korte rit naar de voormalige brouwerij Oranienburg, ingericht tot concentratiekamp, wordt hij meteen verhoord. Zonder dralen bekent hij dat hij marxist is en de ondervrager voegt hem toe: ‘Dat beken je dus zo vrijmoedig. Je behoort dus ook tot die lui, die Duitsland veertien jaren geregeerd hebben en te gronde gericht.’ Als hij antwoordt dat het marxisme daarvoor de kans nog niet heeft gekregen, onderbreekt de sa -man hem: ‘Maul halten! Judenbengel! Intelligenz-bestie! Abführen!’ Rost wordt ondergebracht in een voormalige werkplaats waar zich al meer slachtoffers bevinden. Omdat hij zegt alles wat hij ziet en hoort te zullen opschrijven, vertellen ze hem hun ervaringen. Later als hij vrij is zal hij deze noteren in zijn brochure: De brouwerij van Oranienburg. Een concentratiekamp in het Derde Rijk.
Op een dag moet hij op rapport komen bij de kampcommandant die hem meedeelt dat hij zal worden vrijgelaten, dank zij de interventie van de Nederlandse consul. De adjudant leest hem een verklaring voor die hij moet tekenen: ‘Ik verklaar, zonder hiertoe gedwongen te zijn, dat ik nimmer en op geen enkele wijze me tegen de maatregelen van de nationale regering zal verzetten.’
Rost hoopt nog in Berlijn te kunnen blijven maar aan dat optimisme komt spoedig een eind. Op een avond krijgt hij bezoek van de Ortsgruppenleiter van de nsdap. De man deed hem het aanbod een ‘aantal objectieve artikelen’ te schrijven. Zijn zoon zou lid kunnen worden van de Pimpen, de allerjongsten van de Hitlerjugend. Hij weigert en begrijpt dat zijn positie onhoudbaar
[pagina 63]is geworden. Nog voor hij zelf kan beslissen wordt hij al uitgewezen.
Na de Rijksdagbrand op 28 februari 1933, wordt Kisch in de Motzstrasse gearresteerd, in de vesting Spandau geïnterneerd en als Tsjechoslowaakse staatsburger naar Praag uitgewezen. Daarna zagen hij en Rost elkaar weer in België (Brussel, Mechelen en Ostende), en gingen samen op reportage.
Pas na de Tweede Wereldoorlog zouden ze weer, schriftelijk, contact met elkaar hebben. Op 9 april 1946 schrijft Rost een brief aan Egon en Gisl Kisch en hun vriendin Jarmila Haasova: ‘Jazeker wij leven en jullie godzijdank ook. Egon en Gisl zijn nu waarschijnlijk weer in Praag opgedoken. Ik was zo blij met jullie brief uit Mexico! Heel kort: Ik zat twee jaar gevangen: 6 maanden in Scheveningen, en 6 maanden in kamp Vught, en verder 13 maanden in Dachau. Ik leef nog: dankzij veel geluk, goede moraal en hulp van de partij. Slechts bij het douchen nog “ramponiert” [toegetakeld]: nog veel hoofdpijnen, zweten en braken maar ook dat zal voorbijgaan. Veranderd ben ik verder niet – onmogelijk.’
Twee weken later, op 5 mei 1946 antwoordde Kisch: ‘Plotseling houd je een brief in je hand in het oude goede handschrift van Nico, alsof er niets gebeurd is. Je kunt je niet voorstellen hoe we ons verheugd hebben over jou, over Edith, over Tijlie. Er is geen dag dat we niet aan je gedacht hebben, nauwelijks een Hollander of Belg die we niet gevraagd hebben of hij je kent of weet waar je te gronde bent gegaan.’ Kisch stierf op 31 maart 1948, twee jaar na zijn terugkeer in Praag en ruim een maand nadat de communistische partij in Tsjecho-Slowakije de macht greep. Aan Egon Erwin Kisch herinneren verschillende plekken. Op de woonadressen Hohenstaufenstrasse 58a en de Güntzelstrasse 3 zijn gedenkstenen gemetseld. Maar het ligt voor de hand dat hij na zijn dood in 1948 vooral in de ddr voortleefde. Een straat die zijn naam draagt in Berlin-Alt Hohenschönhausen. En een Egon-Erwin- Kisch-Bibliothek aan de Frankfurter Allee 149, het verlengde van de destijds prestigieuze Karl Marx Allee, ook wel Stalin Allee genoemd.
Op de hoek van Unter den Linden 60 en de Schadowstraße 1b bevond zich in de jaren twintig en dertig de redactie van de marxistische Arbeiter Illustrierte Zeitung (aiz), geleid door de legendarische Willy Münzenberg die gesponsord werd door de Sovjet-Unie. Het is niet onwaarschijnlijk dat hij dan even overstak naar de eveneens aan Unter den Linden gelegen Sovjetambassade, nu ambassade van de Russische Federatie.
Na de oorlog kreeg op dezelfde hoek het ministerie van Buitenlandse Zaken van de ddr gestalte. In het ministerie bevond zich een klein café waar een gedenksteen werd geplaatst met de volgende tekst: ‘Egon Erwin Kisch 1885-1948. Kommunistischer Journalist und Schriftsteller. Der rasende Reporter. Schrieb für die Arbeiter-Illustrierte Zeitung deren Redaktion sich bis 1927 im Hause Schadowstraße 1b befand.’ Na de Duitse eenwording, vijf jaar later, verdween de steen alweer tezamen met het Café Kisch. Het hoekpand werd omgebouwd ten bate van de Deutsche Bundestag waarvan de afgevaardigden verderop bijeenkomen in het nabij de Brandenburger Tor gelegen Rijksdaggebouw. Verder herinnert er niets aan Kisch. Het is maar goed dat er nog een koperen herdenkingsplaat aan zijn geboortehuis aan de Melantrichova in Praag hangt.
Over dit hoofdstuk/artikel
auteurs
over Egon Erwin Kisch
over Nico Rost
beeld van Egon Erwin Kisch
beeld van Nico Rost
landen
over Duitsland