Laagwater
Frank Okker
Rouffaer en de sabel van Multatuli
Al eerder schreef ik in De Parelduiker (2010/4) over de even merkwaardige als gedreven Gerret Pieter Rouffaer (1860-1928), die al in 1885 naar Nederlands-Indië afreisde om onderzoek te doen naar de ervaringen van Multatuli als bestuursambtenaar. Het ging Rouffaer erom vast te stellen in hoeverre diens Max Havelaar overeenkomt met de werkelijkheid. Tijdens het onderzoek voor mijn recent verschenen biografie Rouffaer, de laatste Indische ontdekkingsreiziger (Boom, 2015) kwam ik nog een aantal nieuwe feiten op het spoor die meer inzicht geven in het karakter en de slagvaardigheid van Multatuli.
Na zijn aankomst op Java op 5 november 1885 voert Rouffaer tal van gesprekken met of over de betrokkenen bij de gebeurtenissen in Lebak, die de grondslag vormen voor Max Havelaar en die zich amper dertig jaar geleden hebben afgespeeld. Hij verneemt even onbekende als opmerkelijke verhalen over de Indische loopbaan van Douwes Dekker. Van A.J. Andrée Wiltens, auditeur-militair in Ambarawa en eerder substituut-griffier bij het Hooggerechtshof, hoort hij dat Multatuli tijdens zijn verblijf op Sumatra’s Westkust al bekend stond als een slecht ambtenaar, die destijds als assistent-controleur in Natal terecht berispt én geschorst werd wegens een kastekort. Maar Wiltens omschrijft Multatuli ook als een vrolijk en geestig man in gezelschap. Hij werd onder meer gewaardeerd vanwege zijn opvallende talent om onvoorbereid allerlei geestige gedichten voor te dragen. Dat deed hij bijvoorbeeld na de wekelijkse jachtpartij als compensatie voor het verslag dat hij verzuimd had te maken.
Twee voormalige functionarissen in de Sumatraanse stad Padang verklaren dat Multatuli als ambtenaar de meest dwaze dingen deed. Tijdens zijn schorsing wilde hij midden op het Michielsplein in Padang een hut laten bouwen omdat hij, naar eigen zeggen, over onvoldoende middelen beschikte voor een andere vorm van logies. Bij zijn bezoek aan Batavia was hij van plan om op audiëntie bij gouverneur-generaal J.J. Rochussen in slaapbroek en kabaai te verschijnen. Als reden gaf hij op dat hij niet over een galakostuum beschikte en dat evenmin betalen kon.
Later ranselde hij een officier, die hem in huis had genomen, ‘in euvele drift’ met een biljartkeu af, nadat de militair hem ’s avonds om een mislukte stoot had uitgelachen. De volgende dag voerden zij nog een duel op het pistool dat goed afliep,
[pagina 37]maar bij het daaropvolgende gevecht op de sabel sloeg Multatuli de man een vinger af.
Naast zijn onderzoek naar de voormalige assistent-resident verdiept Rouffaer zich onder meer in de geschiedenis van Nederlands-Indië en brengt hij verschillende bezoeken aan plantages die hem veel interessante informatie opleveren. Kennelijk maakt hij geen enkele haast met het verzamelen van nog meer getuigenissen over Multatuli. Hij verwacht dat de schrijver nog dermate vitaal is dat hij hem ergens in de loop van 1890 in Nieder-Ingelheim het boek met zijn bevindingen kan overhandigen.
Dat blijkt echter een tragische misrekening. In Ambarawa (Midden-Java) ontvangt hij op 23 februari 1887 het bericht dat Multatuli vier dagen eerder is overleden.
De belangrijkste getuigenissen die Rouffaer vastlegt, hebben betrekking op Multatuli’s conflict als assistent-resident van de afdeling Lebak met de Indische regent en zijn eigen superieuren. Al spoedig valt het Rouffaer op dat het op feiten gebaseerde oordeel van de betrokkenen vaak sterk afwijkt van de weergave door de gewezen bestuursambtenaar.
Zo blijkt het beleid van de door Multatuli zwaar verguisde gouverneur-generaal A.J. Duymaer van Twist over het algemeen juist bijzonder gewaardeerd te zijn. De kritische theeplanter Karel Holle kwalificeert hem als een van de weinige eerlijke gouverneurs-generaal. Hij roemt de landvoogd voor zijn besluit om de ‘hoogst onbillijke’ pasarbelasting af te schaffen, een heffing die uiterst nadelig was voor de inheemse handelaren. Van Twist dreef dat besluit zelfs door tegen de zin van zijn superieuren in Den Haag.
Anders dan Multatuli beweerde legde hij ook wel degelijk straffen op aan inheemse hoofden die zich jegens de bevolking misdroegen. Dat gebeurde onder meer in augustus 1851 bij de regent van Kendal en enkele van diens wedana’s (districtshoofden). In de kwestie Lebak liet hij zelf een onderzoek uitvoeren dat leidde tot het ontslag van enkele lokale hoofden en tot een ernstige vermaning voor de regent. Ook Aquasie Boachi, de eerste zwarte mijningenieur in de kolonie, noemt Van Twist tegenover Rouffaer een bestuurder met overtuiging en karakter.
De getuigenissen over C.P. Brest van Kempen, de resident van Bantam waaronder Multatuli’s afdeling Lebak ressorteerde, blijken zonder uitzondering positief. Een
[pagina 38]commies op het residentiekantoor vertelt Rouffaer dat Brest van Kempen een gunstig rapport over Multatuli schreef. Andere betrokkenen wijzen erop dat de regent, met wie de assistent-resident in conflict kwam, wel degelijk recht had op de onbetaalde levering van buffels, op grond van diens hoge adellijke afstamming.
Rouffaer constateert dat de assistent-resident Douwes Dekker fouten heeft gemaakt, omdat hij over onvoldoende inzicht beschikte in het adatrecht en in de bijzondere agrarische toestanden die er in zijn afdeling Lebak en in de residentie Bantam bestonden. Ook valt het hem op dat de bestuursambtenaar op zijn eerdere Indische standplaatsen nooit melding heeft gemaakt van het uitzuigen van de inheemse bevolking, terwijl daar volgens verschillende bronnen wel degelijk sprake van was.
In de loop van zijn onderzoek neemt de kritiek van Rouffaer op de schrijver gestaag toe. Hij erkent Multatuli’s verdiensten als ‘de meest scherpe en radikale woordvoerder’ bij de veranderingen die zich tussen 1850 en 1870 in Nederland voordeden. Rouffaer noemt hem echter ook eenzijdig en in zekere mate partijdig. En hij ergert zich steeds vaker aan zijn persoonlijke ijdelheid en zijn ongebreidelde geloof ‘in eigen voortreffelijkheid’.
Die teleurstelling in de persoon van de schrijver en zijn optreden in Lebak leidt er ten slotte toe dat Rouffaer zijn onderzoek naar de betekenis van Multatuli niet verder voortzet. Zijn voorgenomen boek blijft uiteindelijk beperkt tot een aantal forse fragmenten. Toch verzamelde hij in zijn gesprekken met een groot aantal betrokkenen veel onbekende gegevens die het bestaande beeld van Multatuli bijstellen, zij het niet in positieve richting.