Hans Olink
Berliner Beobachter
Joseph Roth in Berlijn
De Joseph Roth Diele ziet er sfeervol uit met zijn lange bar, zijn kleine tafeltjes met roodwit geblokte kleedjes, tientallen schilderijen en evenzovele handgeschreven teksten van de meester aan de wand en zelfs op het plafond. Het in 2002 geopende restaurant aan de Potsdamerstrasse 75, een voormalige Konditorei in de wijk Tiergarten, is druk bezet als we ’s avonds acte de présence geven na een wandeling door de straat die voor de oorlog als de drukste van de stad gold, maar nu enigszins verlaten overkomt.
De uitbaters, Joseph Roth-liefhebbers, ontdekten pas later dat hun geliefde schrijver met zijn echtgenote Friedl in een buurpand woonde – de enige echte woning waar Roth in Berlijn zou verblijven. In de daaropvolgende jaren zou hij bij voorkeur in hotels wonen of bij vrienden logeren.
Twintig kranten verschenen er in Berlijn in de jaren twintig, er heerste een bloeitijd van het expressionisme, het theater leefde, uitgevers lieten ook onbekenden aan het woord. Per jaar werden er meer dan 20.000 titels op de markt gebracht. In Berlijn – en niet in Wenen – bevond zich het Duitstalige centrum van het artistieke en geestelijke leven. Maar de stad had ook een schaduwzijde vanwege de verloren oorlog. De geboorte van de Weimar-republiek werd door onheilsprofetieën van de Untergang des Abendlandes-aanhangers begeleid. De toekomst met wantrouwen bezien. Inflatie en deflatie verscheurden de economie. Geen aangenaam klimaat om in te leven.
Zijn spoor is in grote lijnen te volgen. Zo is aan de Kurfürstendamm 15, waar nu een McDonald’s is gevestigd, een plaquette ingemetseld:
Het is voor zover ik weet de enige plek in Berlijn waar zijn naam in steen is vereeuwigd. Verder moeten we het doen met verwijzingen in zijn brieven.
Niet veel verder aan de Kudamm, op de hoek van de Joachimsthalerstrasse, bevindt zich Café Kranzler, ooit het Cafe des Westens, ook wel Café Größenwahn genaamd. Het trok behalve Joseph Roth kunstenaars uit alle delen van de wereld. Boven de twee-
[pagina 34]de verdieping is nog slechts een kleine rotonde over van dit eens zo gerenommeerd café, dat je vanuit kledingmagazijn Gerry Weber met een lift kunt bereiken.
Nog iets verder aan de Kudamm op nummer 25 is nog steeds Hotel am Zoo. Het staat in de steigers en wordt grondig gerestaureerd als Hotel Zoo, dus zonder am (zouden de dieren nu in het hotel verblijven?). Hier streek hij neer als hij tegen de ochtend na het nodige cafébezoek zwalkend zijn weg vond naar het hotel, op enkele minuten van de cafés waar hij verbleef. Een aangename gedachte voor een alcoholist.
Aan de andere kant van de Kudamm, op nummer 217, op de hoek van de Fasanenstrasse waar zich het Literaturhaus bevindt, is eveneens een plaquette bevestigd, maar dan ter herinnering aan de Oostenrijkse schrijver Robert Musil, die op dat adres aan zijn roman Der Mann ohne Eigenschaften heeft geschreven. Nu zit op de begane grond een luxe theewinkel. Roth heeft er niet gewoond maar had er een postadres op naam van de Belangenvereniging van Duitse Schrijvers. Hij had, evenals voor Kafka, die hem ‘een schrijver voor schrijvers’ noemde, grote waardering voor Robert Musil, beiden schrijvers van het voormalige Habsburgse Rijk.
En dan zijn er nog de adressen waar hij af en toe logeerde, zijstraten van de Kudamm, meestal bij vrienden. Op Grollmannstraße 58 woonde Stefan Fingal, een vriend uit Wenen met wie hij naar Berlijn verhuisde. Op Mommsenstraße 66 woonde Alfred Beierle, een Duitse vriend, theater- en filmacteur.
Biograaf David Bronsen stelt dat Joseph Roth al naar gelang zijn stemming de redenen van zijn vertrek uit Wenen varieerde. Zo vertrouwde hij een Franse criticus in de jaren dertig toe dat de inflatie in Wenen hem naar Berlijn had doen vertrekken om daar zijn geluk te beproeven. Een andere keer
[pagina 35]vertelde hij dat hij gedwongen was naar Berlijn te verhuizen vanwege zijn liefde voor een getrouwde vrouw en ‘de angst zijn vrijheid te verliezen, die mij meer waard was dan mijn dubieuze hart’.
Joseph Roth kwam in april 1920 in Berlijn aan, nadat de Weense krant Der Neue Tag, waarvoor hij schreef, was opgeheven. Kort voor zijn vertrek had hij Friedl Reichler leren kennen in het Weense café Herrenhof. Om haar te zien reisde hij veelvuldig tussen de twee steden. Nadat zij hem onder druk zou hebben gezet trouwde hij haar op 5 maart 1922 in Wenen en samen vertrokken ze naar Berlijn.
Roth wist al gauw een netwerk van afnemers te creëren, schreef onder andere voor het Berliner Tageblatt, de Berliner Börsen-Courier en de Berliner Zeitung en was prompt een van de best betaalde journalisten. Nieuwsgierig en ambitieus stortte hij zich op de stad en toonde zich in zijn artikelen een zeer nauwkeurig waarnemer die tot in alle uithoeken van de stad kwam. Hij behandelde een breed scala aan onderwerpen en schreef behalve over boeken, films en exposities over sociale tegenstellingen, over weeskinderen, over een wandeling door de stad, over de wachtlijsten voor woningen van de gemeente, over vluchtelingen uit het Oosten, over het rookverbod in de restauratiewagen van de trein, en over een bezoek aan het hiernamaals. Achteraf bezien geven zijn teksten een tamelijk volledig beeld van de toenmalige stad, waarop hij bepaald niet verliefd schijnt te zijn geweest, in tegenstelling tot de vele binnen- en buitenlandse kunstenaars die er aanlegden.
In zijn roman Die Flucht ohne Ende, die in 1927 verscheen, en nu net bij Atlas voor het eerst in Nederlandse vertaling uitkwam, laat Roth zijn held Franz Tunda over Berlijn zeggen: ‘Deze stad ligt buiten Duitsland, buiten Europa. Ze is hoofdstad van haar zelf. Ze voedt zich niet van het land. Ze betrekt niets van de aarde waarop ze is gebouwd. Ze zet deze aarde om in asfalt, in tegels, in muren […]. Deze stad heeft de moed gehad in een lelijke stijl te zijn gebouwd, en dat geeft haar de moed tot verdere lelijkheid […]. Bovendien duldt zij de Duitse provincie, evenwel om haar op een dag op te vreten. Ze voedt de Keulenaren, de Breslauers, om zich door hen te laten voeden.’ (vertaling ho, uit Sehnsucht nach Paris, Heimweh nach Prag. Ein Leben in Selbstzeugnissen.) Het zijn frasen die zijn ambivalente verhouding tot de stad uitdrukken. Of hebben de uitspraken van de protagonist niets met zijn eigen oordeel te maken?
Door Berlijn te beschrijven onderzocht hij de stad. Later schreef hij dat dit een kenmerk was van joodse schrijvers. Hij stak de loftrompet over hen: ‘De onbetwistbare verdienste van de joodse schrijvers voor de Duitse literatuur ligt in de ontdekking en literaire analyse van het urbanisme. De joden hebben het stedelijk landschap en het
[pagina 36]zielslandschap ontdekt en beschreven. Ze hebben de hele veelzijdigheid van de stedelijke civilisatie ontsluierd. Ze hebben het koffiehuis en de fabriek ontdekt, de bar en het hotel, de bank en het kleinburgerdom van de hoofdstad, de ontmoetingsplekken van de rijken en de ellendige wijken, de zonde en de laster, de stedelijke dag en de stedelijke nacht, het karakter van de bewoners van de grote steden.’ (vertaling ho, uit Das Autodafé des Geistes, 1933.)
Overal trof hij ellende en onmenselijkheid aan. Demonstraties en knokpartijen riepen de moralist in hem wakker. In tegenstelling tot Wenen was Berlijn geen organisch gegroeide en in de loop van eeuwen historisch gevormde stad. Het was een ‘Moloch-Grossstadt’. Een stad die haar reuzenarmen steeds verder uitsloeg en zich daardoor, in tegenstelling tot Wenen, opende voor het nieuwe en experimentele. ‘De stad,’ vond Roth, ‘is een penibel conglomeraat van pleinen, straten, huurkazernen, kerken en paleizen. Een ordelijke verwardheid; een planmatig exacte willekeur; een doelloosheid van doelgericht schijnende aspecten. Nog nooit was zo veel orde met wanorde verwant.’
Roth leefde in voortdurende spanning tot Berlijn, zwenkend tussen zware depressies en overdadig enthousiasme. Hij zou voor Berlijn nooit op de barricaden hebben gestaan, maar de economische, politieke en geestelijke zwenkingen van de Duitse hoofdstad werden ook voor hem een belevenis.
‘Joseph Roth hield niet van Berlijn: zijn banden met de stad waren van zakelijke aard.’ Het is de openingszin uit de flaptekst van Michael Bienerts in het Nederlands vertaalde boek Joseph Roth in Berlijn. Een leesboek voor wandelaars. In het boek zelf echter wordt die afkeer – enigszins onbevredigend – niet gethematiseerd.
Vanaf 1923 schrijft Roth voor de Duitstalige krant Prager Tageblatt. Hij reist dan heen en weer naar Praag om zijn contacten met de krant te onderhouden. Hij woonde er nooit maar kon er zijn fantasieën kwijt als hij genoeg had van Berlijn. Als hij weer een visum had gekregen was hij content. In het Prager Tageblatt schreef hij: ‘Als ik geen verlangen naar Parijs zou hebben, zou ik verlangen naar Praag. Het is een stad waar niemand zich thuis voelde maar waar ik me ieder ogenblik thuis kan voelen. Men hoeft in Praag niet geworteld zijn. Het is een Heimat für Heimatlose. Ze kent geen sentimentaliteit. Maar ik woon sinds vijf jaar in Berlijn. Ik zit daar als in een wachtkamer van een groot station en wacht op de trein. […] Overdag zwerf ik door het station Berlijn, de haastige reizigers stoten mij aan, de beambten ben ik tot last. […] Desondanks heb ik heimwee naar Praag en in mijn paspoort heb ik een jaar visum voor Tsjecho-Slowakije. In Parijs zou ik graag de zondagen doorbrengen en de doordeweekse dagen in Praag. […] Als ik niet zo veel verlangen naar Parijs zou hebben, zou ik heimwee naar Praag hebben.’ (vert. ho, uit Sehnsucht nach Paris).
Hij formuleerde het ook wel eens anders: ‘Waar het me slecht gaat, daar is mijn vaderland. Goed gaat het me alleen waar ik een vreemdeling ben.’ Als we deze uitspraak serieus mogen nemen, dan zou hij zich in Berlijn goed moeten voelen. Het tegendeel lijkt eerder waar. Het chauvinisme in Berlijn stond hem tegen: ‘Ich mache nur noch Salutierübungen,’ beklaagde hij zich.
[pagina 37]Wat was er mis met Berlijn, vraag ik me als liefhebber van de stad af. Vond hij Berlijn te Duits, te Pruisisch? Bespeurde hij antipathieën tegen Oost-Joden, zoals hijzelf (‘Geen Oost-Jood gaat vrijwillig naar Berlijn’). Of had hij een afkeer van de nieuwbouw aan de Kurfürstendamm en omgeving? De stad was tenslotte met een ongekende snelheid gebouwd: tussen 1880 en 1920. Dan was Wenen natuurlijk sfeervoller en traditioneler. En de Wener plechtstatiger en vormelijker dan de ietwat brutalere Berlijner, bekend om zijn ‘Berliner Schnautze’.
Het is merkwaardig dat we naar de houding van Roth tegenover Berlijn moeten gissen. Voor alle zekerheid neem ik contact op met Heinz Lunzer van de Joseph Roth Gesellschaft in Wenen en leg hem mijn vragen voor. Hij schrijft mij terug: ‘Ik geloof dat men niet kan zeggen dat Joseph Roth niet van Berlijn hield – hij heeft zich over vele zaken onvriendelijk geuit, maar dan was dat niet onvoorwaardelijk zijn permanente mening. Als men bedenkt hoeveel empathische artikelen hij over Berlijnse zaken heeft geschreven en met hoeveel vriendelijke nieuwsgierigheid hij de stad heeft beoordeeld, dan kan men niet spreken van platte afwijzing.
Hoeveel vrienden had hij daar, en vanzelfsprekend ook: hoeveel werk verrichtte hij daar om omhoog te komen (van 1920 tot 1923 ongeveer 200 artikelen voor de Neue Berliner Zeitung, en ongeveer 230 artikelen voor de Berliner Börsen-Courier – dat waren gemiddeld gezien zijn grootste prestaties per jaar ooit!)?
Evenwel, de stad als centrum van Duitsland, wiens steeds meer naar radicaliteit neigende politiek hij al sinds 1925 niet kon uitstaan, bracht hem terugblikkend gemakkelijk tot een negatieve totaalindruk – in het bijzonder als men daar zijn snelle en permanente, verregaand enthousiasme voor Parijs en Frankrijk tegenover stelt. Dus zijn de argumenten die u noemt, per saldo niet fout.’
Dankzij een oplettende lezer (de eminente Nabokovkenner dr. Ph.D.A. Treffers) kan ik twee dingen uit mijn vorige bijdrage, over Russische emigrées in Berlijn, op pagina 72, rechtzetten. Het was niet Nabokov maar Boris Pasternak die in de zomer van 1922 op zoek was naar Tsvetajeva. En Nabokovs gedicht ‘Berliner Frühling. Tagebuch eines Taxifahrers’ kreeg de verkeerde titel van mij mee, ik bedoelde ‘Berlinskaia vesna’, door zijn zoon Dmitri in het Engels vertaald als ‘Berlin Spring’. Het spijt me dat ik hierin de lezer op een dwaalspoor heb gezet.
Over het gehele werk
auteurs
over L.Th. Lehmann
Over dit hoofdstuk/artikel
auteurs
over Joseph Roth
beeld van Joseph Roth
landen
over Duitsland