Frank Okker
Het hotel van de witte hadji
Walraven over Couperus
Frank Okker (1951) is de biograaf van Willem Walraven (2000) en Madelon Székely-Lulofs (2008). In De Parelduiker schreef hij ook over Andrei Makine, Mathieu Corman en de avontuurlijke geleerde Gerret Rouffaer. Van de laatste bereidt hij een biografie voor.
De tegenstelling tussen de twee mannen kon bijna niet groter zijn. Louis Couperus leerde al in zijn jeugd het dagelijks bestaan in Nederlands-Indië kennen en ontwikkelde zich vroeg tot een succesvol romanschrijver. Willem Walraven (1887-1943), de kruidernierszoon uit Dirksland (Goeree-Overflakkee), ging pas halverwege zijn leven naar de kolonie waar hij een merkwaardige carrière opbouwde, aanvankelijk als boekhouder in de cultures, later als journalist en (verhalen) schrijver.Ga naar eindnoot1
De altijd tot in de puntjes verzorgde rijsttafelliefhebber Couperus, die het al onaangenaam vond als iemand hem zag kauwen, zou gegruwd hebben van Walraven, wiens pak om zijn honderd kilo zware gestalte slobberde en die in de tropen voor zijn grote gezin graag Hollands voedsel bereidde, waarbij hij zo transpireerde dat een gestage stroom zweetdruppels in het bakvet van zijn rookworsten belandde.
In zijn krant, De Indische Courant uit Soerabaja, publiceerde Walraven een beperkt aantal portretten van Nederlandse schrijvers die hij bewonderde: Multatuli, P.A. Daum, Willem Bilderdijk. Op 3 februari 1934 was het de beurt aan Couperus. Walraven schreef over hem een niet eerder herdrukt artikel waarin hij vooral aandacht besteedde aan de invloed van Indië op de persoon en het werk van de schrijver.Ga naar eindnoot2
Het is opmerkelijk dat hij Couperus niet los kon zien van een heel ander type vaderlander, de zeventiende-eeuwse koopman-krijgsheer-bestuurder Jan Pieterszoon Coen. Hij beschouwde Coen namelijk als de grondlegger van de kolonie, omdat deze ‘veroveraar’ de stichter was van de Indische hoofdstad Batavia, in de woorden van Walraven ‘een rendez-vous […] aan den mond van de Tjiliwoeng’. En daarmee stond Coen, in de ogen van Walraven, ook aan de basis van het conflict dat zich afspeelt binnen het leven van iedere Europeaan die een tijd lang in Nederlands-Indië heeft doorgebracht: de vraag of hij in zijn geboorteland of in de kolonie thuishoort.
[pagina 62]Dat gold zeker voor Couperus, omdat hij immers ‘ontsproot aan die klasse van ambtenaren en militairen in Indië, die juist door hun relaties met het gouvernement nooit het contact met het moederland hebben verloren, maar die toch ook met reëele banden gebonden zijn aan het Oosten, dat hun altijd weer trekt’. Het leidde ertoe dat Couperus weliswaar tot de grootste Nederlandse schrijvers behoort, maar dat het specifieke karakter van ons volk hem vreemd bleef.
‘Couperus werd ten slotte noch Indisch, noch Nederlandsch. Hij werd een wereldburger in den waren zin van het woord en zijn literairen vaderland lag in waarheid in het oude Rome en het oude Griekenland. Slechts daar vond hij terug die harmonie, die pijnlijk wordt gemist door allen, die zijn opgegroeid als Nederlander in de tropen.’Ga naar eindnoot3
Acht kinderen
In zijn artikel over Couperus ging Walraven ook impliciet in op zijn eigen situatie, zoals hij dat vrijwel altijd deed in zijn krantenstukken. Op dat moment woonde hij zelf al bijna twintig jaar in Nederlands-Indië. Hij was er getrouwd met Itih, een Soendanese vrouw, en samen hadden zij acht (Indo-Europese) kinderen.
In zijn huis te Blimbing bij de stad Malang in de Oosthoek van Java voelde Walraven zich, ondanks zijn grote gezin, vaak alleen. Met Itih en zijn kinderen kon hij
[pagina 63]amper praten over de onderwerpen die hem werkelijk aan het hart lagen: het socialisme, kunst en literatuur, Holland en zijn jeugd op Flakkee. Ook ontmoette hij in deze uithoek van JavaGa naar eindnoot4 – op meer dan een dagreis afstand van de hoofdstad Batavia – slechts weinig Europeanen. En de landgenoten die hij wél sprak, bleken voor het merendeel uitsluitend geïnteresseerd in de prijzen van de suiker of andere cultuurproducten, omdat die bepalend waren voor de hoogte van hun tantièmes. Velen van hen vermeden ook liever het gezelschap van de journalist, aangezien hij zich tegen het koloniale bestel keerde en spontaan liet weten dat de rijkdom van de Nederlanders afkomstig was uit diefstal van inheemse bezittingen.Ga naar eindnoot5
Die omstandigheden leidden ertoe dat Walraven op Oost-Java een in intellectueel opzicht volkomen geïsoleerd leven leidde en dat hij voortdurend een hevig verlangen voelde naar West-Europa. Om die reden ervoer hij het conflict van de Europeaan in Indië heel anders dan Couperus.
‘Wie Indië eenmaal heeft gekend, dien laat het nóóit weer los, en wie er een gezin sticht en er kinderen heeft opgevoed, die komt te staan voor zekere dilemma’s en problemen, die welhaast onoplosbaar lijken. Die weet, dat hij is aangewezen op Indië, niet in de eerste plaats door zichzelf, maar vooral door die kinderen. Die weet ook, dat die kinderen, evenals hijzelf, met één voet in het Westen en met den anderen in het Oosten staan. En hoe intelligenter dit Indisch-Nederlandsche geslacht is, hoe meer de harmonie van hun leven is gebroken door het bewustzijn, dat hun geestelijk vaderland daarginds wordt gevonden, terwijl hun daadwerkelijk vaderland aan deze zijde ligt.’Ga naar eindnoot6
Griezelige gevoelens
Walraven verklaarde dat in zijn jeugd een aantal romans van Couperus – Eline Vere, Noodlot en met name Extase – ‘door vele brave vaderlanders’ als decadent werden beschouwd. Ook waarschuwde men dat een boek als De stille kracht griezelige gevoelens zou opwekken over Nederlands-Indië. Ongetwijfeld verbood de vader van Walraven hem om dergelijke decadente literatuur te lezen. De benepen kruidenier sloot immers zijn achttienjarige zoon ook al eens in huis op, toen hij een lezing wilde bijwonen van de socialistische voorman W.H. Vliegen, voor wiens optreden de jongen een fraai gecalligrafeerd affiche had vervaardigd.Ga naar eindnoot7
Die beschuldiging van decadentie wees Walraven in een later artikel resoluut af, zij het dat hij daarvoor een merkwaardige argumentatie hanteerde. ‘Wie zoo hard en ophoudelijk werkt als Louis Couperus heeft gedaan, wie zulk een omvangrijk oeuvre achterlaat als hij die kan niet decadent zijn. Decadente menschen produceeren niet zulke schoone, schitterende kunst in zulk een rijken overvloed.’Ga naar eindnoot8
Over de griezelige aspecten van De stille kracht merkte hij op dat die uitsluitend bestonden voor degenen die erin geloofden. Volgens Walraven, die nauwelijks sympathie koesterde voor de Indische natuur, waren ‘Indië en zijn bevolking, alsmede zijn natuur, niet geheimzinniger of raadselachtiger dan het Westen’Ga naar eindnoot9. Toch
[pagina 64]moet het decor van de roman voor hem zeer vertrouwd zijn geweest; ik kom hier nog op terug.
Afgezien van diens literaire werk was er nog een heel andere reden voor Walraven om Couperus te waarderen. Walraven, die in zijn jeugd van zijn vader niet naar de hbs mocht, liet anderen graag weten dat hij autodidact was en had een grondige hekel aan ‘schoolmeesters’. Daarom bewonderde hij ook Couperus, van wie hij met kennelijk genoegen vaststelde dat hij voortijdig de hbs verlaten had en dat hij slechts over één diploma beschikte, de akte MO Nederlands. ‘En die akte werd door Couperus dan ook “gehaald”, op dezelfde manier zooals een ander een ons koekjes bij den banketbakker haalt. Het was maar een peulschilletje.’Ga naar eindnoot10
Overspelige echtgenote
Hoewel Walraven voor De Indische Courant tussen 1931 en 1942 ruim twaalfhonderdvijftig boeken heeft besproken, zou hij slechts eenmaal een roman van Couperus recenseren. Dat is niet zo vreemd, omdat Couperus al acht jaar overleden was toen Walraven zijn eerste bespreking schreef.
In die betrekkelijk korte recensie van een herdruk van de autobiografische roman Metamorfoze toonde hij zich goed op de hoogte van Couperus’ werk. Hij wees er onder andere op dat Couperus zich in zijn boek afzette tegen Lodewijk van Deyssel, zonder de naam van de Tachtiger te noemen, die zich negatief had uitgelaten over
[pagina 65]zijn Wereldvrede en Majesteit. Maar ‘nimmer zal Couperus hebben vergeten, dat Van Deyssel zijn eersteling, Eline Vere, onmiddellijk de plaats gaf, die aan het werk toekwam, en die het tot op heden heeft behouden. Er kan ten slotte geen werkelijke veete tusschen hen zijn geweest.’Ga naar eindnoot11
De roman waarmee Walraven zich het meest verbonden zal hebben gevoeld, was ongetwijfeld De stille kracht. Wanneer hij het boek herlezen heeft toen hij in 1934 zijn portret van Couperus samenstelde, moet hij veel herkend hebben. Allereerst bevatte het boek nogal wat observaties die dicht bij zijn eigen opvattingen over de kolonie lagen. Dat gold bijvoorbeeld voor de kritische uitspraken van Eva Eldersma, de echtgenote van de ambtelijk secretaris. Zij merkte op dat er in Indië elke dag wel wat wegrotte, beschimmelde of verroestte en stelde vast dat zij elke dag in de kolonie ‘meer verloor van haar Hollandsche frissche bloei en haar Westersche energie’.Ga naar eindnoot12
Maar er was meer. Couperus vond het onderwerp voor De stille kracht in 1899 tijdens een verblijf in Pasoeroean, een havenstad ten oosten van Soerabaja. Hij logeerde er in een fraai huis met pilaren aan de Heerenstraat, de residentswoning van zijn zwager Gerard J.P. Valette. Voor zijn boek veranderde Couperus de naam van de stad in Laboewangi en doopte de straat met de lange rij tamarindebomen om tot de Lange Laan. Tot belangrijkste plaats van handeling koos hij de ambtswoning van
[pagina 66]zijn zwager waarin hij resident Otto van Oudijck, zijn overspelige echtgenote Léonie en hun oudste stiefkinderen Theo en Doddy liet wonen.
Ruzies met het ‘proletendom’
In diezelfde Heerenstraat speelde zich zo’n dertig jaar later een even korte als dramatische episode uit Walravens leven af. Halverwege 1929 had hij ontslag genomen bij de vakvereniging De Suikerbond, waar hij drie jaar lang werkte als penningmeester en redacteur van het bondsblad. Bij zijn vertrek ontving hij een bedrag van ongeveer achtduizend gulden (tegenwoordig bijna zestigduizend euro), voldoende voor de passage naar Nederland, samen met zijn omvangrijke gezin. Walraven die, door de jarenlange hevige ruzies met het ‘proletendom’ van de vakbeweging, kampte met overspannen zenuwen, durfde echter zijn vrouw en kinderen niet naar Europa mee te nemen uit vrees dat ze zich in die totaal andere wereld verloren zouden voelen. Hij zocht naar een manier om tot rust te komen en enige jaren ongestoord te kunnen schrijven.
Met dat doel kocht hij aan de Heerenstraat in Pasoeroean een voormalig marinehotel, Morbeck. Helaas voor Walraven bleek de havenstad in die periode net zo doods als de naam van het hotel. Pasoeroean had ernstig te lijden onder de wereldwijde crisis die dat jaar tot uitbarsting kwam. De haven was dichtgeslibd, de suikerhandel lag nagenoeg stil en er vertoonde zich zelden nog een Europeaan. Zelf zou hij die situatie later beschrijven in een van zijn korte verhalen: ‘Klein en zielig was ook de gedachtegang der bevolking en geen vrije geest vond daar ook maar
[pagina 67]eenige ruimte ter ontplooiing. Iedereen kende iedereen en men begluurde en bekletste elkaar, vol ziekelijk verlangen toch zooveel mogelijk te weten van de zaken van den evennaaste. Wie daaraan niet meedeed, werd als bij onderlinge afspraak doodverklaard en ruimde vroeg of laat het veld.’Ga naar eindnoot13
Elke dag liepen Walraven en Itih van hun woonhuis langs de kolossale waringin naar het hoofdgebouw van het oude hotel. Zorgvuldig dekten zij daar de tafels voor de gasten die nooit zouden komen. De lange lege gangen langs de ongebruikte logeerkamers in de vleugels van het gebouw maakten een spookachtige indruk. Ze riepen het beeld op van de onheilspellende plekken in De stille kracht als de residentsdochter Doddy een witte hadjiGa naar eindnoot14 zag. Slechts eenmaal logeerde er een juwelier met zijn vrouw gedurende enkele dagen in Morbeck; Walraven raakte daarvan zo van slag dat hij van het geld dat hij ontving meteen twee ringen kocht voor zijn dochters.Ga naar eindnoot15
Al spoedig bracht hij steeds meer tijd door bij de bank om zijn financiële zaken op orde te brengen. Walraven realiseerde zich dat het zo niet langer kon doorgaan. Na een half jaar slaagde hij erin het hotel over te doen aan de vorige eigenaar, maar hij was vrijwel al zijn geld kwijt. Indië zou hij nooit meer verlaten. Net als Otto van Oudijck, de hoofdpersoon uit de roman van Couperus.
- eindnoot1
- In Nederland werd het schrijverschap van Walraven eerst echt erkend na de (postume) uitgave in 1966 van zijn brieven aan familieleden en vrienden. Voor zijn leven en werk, zie Frank Okker, Dirksland tussen de doerians. Een biografie van Willem Walraven (Amsterdam 2000).
- eindnoot2
- De aanleiding tot dit portret vormde de verschijning van Henri van Boovens biografie Leven en werken van Louis Couperus (Velsen 1933).
- eindnoot3
- M.C. [W. Walraven], ?Louis Couperus?. In: De Indische Courant, 3 februari 1934.
- eindnoot4
- Walraven woonde op Oost-Java omdat het kantoor van De Indische Courant in Soerabaja gevestigd was. Aangezien hij ernstig leed onder de hitte, koos hij zijn woning in de buurt van de hoger gelegen en dus koelere stad Malang.
- eindnoot5
- W. Walraven, Brieven. Aan familie en vrienden 1919-1941 (Amsterdam 19922), pp. 52, 138, 183-184, 218, 315, 324 en 913-915. Dirksland tussen de doerians, 173-177.
- eindnoot6
- Walraven, ?Louis Couperus?.
- eindnoot7
- Frank Okker, ?Twaalf stemmen voor ?die soosjelist??. In: NRC Handelsblad, 6 mei 1998.
- eindnoot8
- M.C. [W. Walraven], ?Boeken. Metamorfoze?. In: De Indische Courant, 18 mei 1935.
- eindnoot9
- ?Louis Couperus?.
- eindnoot10
- Bij zijn vriendschap met Du Perron benadrukte hij ook dat de schrijver een man ?zonder een enkele bevoegdheid? was. Zelf bezat Walraven wel degelijk een diploma, want hij legde in mei 1906 met succes zijn examen voor het praktijkdiploma boekhouden af. M.C. [W. Walraven], ?De Preanger xi?. In: De Indische Courant, 1 augustus 1939. ?Louis Couperus?. Dirksland tussen de doerians, pp. 32, 189 en 224.
- eindnoot11
- Walraven, ?Boeken. Metamorfoze?. Fr?d?ric Bastet, Louis Couperus. Een biografie (Amsterdam 1987), pp. 175-180 en 194-197. Louis Couperus, Metamorfose (Wageningen 19748), p. 277-281.
- eindnoot12
- Louis Couperus, De stille kracht (Utrecht/Antwerpen 1989), pp. 137-138. Zie ook Louis Couperus, Oostwaarts (Amsterdam/Antwerpen 1992).
- eindnoot13
- W. Walraven, ?Op de grens?. In: De Fakkel 1, no 11 (oktober 1941), p. 919.
- eindnoot14
- Een witte hadji is, volgens de Javanen, een spook dat onheil brengt.
- eindnoot15
- Dirksland tussen de doerians, pp. 141-146. Walraven, Brieven, pp. 165 en 731-732.