[2007/5]
Hans Olink
Mr. Dollar op de Balkan
In de voetsporen van A. den Doolaard
hans olink (1949) is journalist en publicist. Hij is redacteur van het vpro-radioprogramma OVT en bereidt een biografie voor van A. den Doolaard (Atlas, verschijnt eind 2009).
De airbus van Czech Airlines glijdt over de barre Macedonische bergen die verstild als een maanlandschap onder ons liggen. Ik kan de Zwarte Bergen die A. den Doolaard (1901-1994) meer dan zeventig jaar geleden doorkruiste, niet ontwaren. Er zijn te veel bergkammen die onderling nauwelijks verschillen. Dit was zijn jachtgebied – de bergen als ‘landschap van mijn ziel’, zoals hij het noemde.
Dan landt het toestel vrijwel geruisloos op de luchthaven van Skopje, de hoofdstad van Macedonië, en even later lopen we bij een hitte van meer dan veertig graden over het zinderende beton naar het luchthavengebouw. airport alexander the great staat er in grote letters op het dak. De douanier stempelt nonchalant in mijn paspoort en wijst me op een folder: ‘Invest in Macedonia! New Business Heaven in Europe’. Een belastingparadijs op de Balkan? Nieuwe tijden, nieuwe mores.
We worden, zoals afgesproken, afgehaald door Zoran Tuntev, een dertiger, vastberaden en strak gekleed. Hij doceert toerisme en management aan de universiteit en heeft net een vergadering gehad met de minister van Toerisme, meldt hij pocherig. Hij woont in het tweehonderd kilometer zuidelijker gelegen Ohrid, daar verhuurt hij zijn Villa Germanoff aan ons.
‘Wat vindt u van de nieuwe naam van onze luchthaven?’ lacht hij.
‘Ik dacht dat Alexander de Grote een Griek was?’
‘Nee, nee, dat is politiek niet juist,’ reageert hij geprikkeld. ‘Hij is geboren op het grondgebied van onze zelfstandige republiek Macedonië maar er wonen ook Macedoniërs in Griekenland en Bulgarije. Daarom betwisten onze zuider- en oosterburen het recht deze naam te gebruiken. Maar dat is een provocatie.’
Ik kijk hem ongelovig aan en realiseer me nu pas goed dat we op de Balkan zijn, met zijn politieke spanningen waarmee Den Doolaard in 1931 na aankomst in Macedonië ook al werd geconfronteerd.
We doorkruisen de bergen. Tuntev geeft nog eens extra gas. ‘De autobaan waarop we nu rijden is nieuw, dat is de beschaving, maar als we een zijweg inslaan zijn
we meteen weer in de middeleeuwen, zoals Den Doolaard onze dorpen aantrof en wat hem zo boeide. Als je het laagje beschaving wegkrabt, blijkt de tijd te hebben stilgestaan.’
‘Weet u trouwens,’ vraagt Tuntev, ‘waarom de Nederlandse vakantiegangers het zo massaal af laten weten.’
‘Ik vermoed dat het de oorlog is geweest die roet in het eten heeft gegooid.’
‘Maar hier is nauwelijks gevochten, dat gebeurde vooral bij onze noorderburen,’ zegt hij heftig. ‘Bovendien is de oorlog al zes jaar geleden beëindigd.’
In de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw streken Nederlandse toeristen in groten getale neer aan het meer van Ohrid, geïnspireerd door De bruiloft der zeven zigeuners (1939), de roman die Den Doolaard in de jaren dertig in dit stadje situeerde. Een vrolijke kruisbestuiving die leidde tot honderden Nederlands-Macedonische huwelijken.
Als we aankomen in Ohrid – ‘de mooiste stad van Joegoslavië’, zoals de ‘Nederlandse Hemingway’ ooit schreef – gaan we eerst naar het monument dat in 2006 ter ere van de Nederlandse schrijver is onthuld. Niet ver van het blauwe meer, dat zich uitstrekt tot in Albanië, in een park, staat het. Een enkel bakstenen muurtje in een halve cirkel tegen een witte schuin oplopende achtergrond, in het midden een balk met daarop een opengeslagen boek in marmer – op de rechterpagina de beeltenis van Den Doolaard, op de linker zijn naam, geboorte- en sterfjaar en in het Macedonisch, Engels en Nederlands: ‘journalist en schrijver’. Dat is alles. Vervolgens een hele titelrol met initiatiefnemers en sponsors. Waarom geen mededelingen over zijn verblijf in Ohrid? Is hij zo bekend dat hij geen verklaring behoeft?
Bruiloft in Ohrid
Midden in de nacht word ik wakker van dronken Servische toeristen. Ik draai me om, kan de slaap niet meer vatten. Mijn gedachten dwalen af naar de jaren dertig toen Den Doolaard in deze kamer verbleef, die in Tuntevs folder pianoroom wordt genoemd. Tuntev vertelde me de vorige dag over zijn grootmoeder die destijds net als hij kamers verhuurde. Ze had een gastenboek met handtekeningen en omdat die niet altijd even goed te lezen waren had ze die van Den Doolaard verbasterd tot Mr. Dollar. Een pakkende naam vond Tuntev, hoewel hij besefte dat de Nederlandse zwerver en schrijver in werkelijkheid geen recht werd gedaan. Het gastenboek met de handtekening is helaas zoek, zodat ik het moet doen met de anekdote.
De volgende ochtend ga ik op zoek naar de Macedonische vertaling van De bruiloft der zeven zigeuners, die zoals mij werd verteld, overal te koop zou zijn. Maar er is geen boekhandel te bekennen en uiteindelijk beland ik bij de plaatselijke tourist office. Het meisje achter de balie verdwijnt achter een gordijn en komt even later terug met een glad, gebonden boek met goudopdruk.
Ik vraag haar of ze het heeft gelezen. Nee, maar ze weet wel te vertellen dat de Macedonische zigeuners tegen een letterlijke vertaling waren. Een woordenstrijd die zich toespitste op de titel die onoverkomelijke moeilijkheden opleverde. Met het woord zigeuner voelden ze zich te veel besmet. Ze kregen hun zin waardoor het boek dat ik in handen heb een heel neutrale titel heeft: Bruiloft in Ohrid – in het cyrillisch. De politieke correctheid kent geen grenzen. Zou Den Doolaard zich niet in zijn graf omdraaien als dit hem ter ore kwam?
Ik bezoek de duizend jaar oude plataan op het centrale plein, zwaar gestut nadat de bliksem zes jaar geleden insloeg. Onder de boom dronk Den Doolaard zijn Turkse koffie, zegt de tachtigjarige Abduraman Rachman, die op weg is naar de moskee maar wel even tijd heeft om te melden dat hij de Nederlandse schrijver heeft gekend. Hij was in de jaren zestig bedrijfsleider van hotel-restaurant Dessareth waar Den Doolaard met zijn vrouw logeerde. ‘Hij zwierf veel door de bergen en kwam dan ’s avonds terug. En dan spraken we over het leven.’
Ik bezoek talloze locaties uit Bruiloft in Ohrid, waaronder vele van de 365 kerken en kerkjes die het stadje rijk is. Zoals het Sveti Jovan Kaneo-kerkje op een rotspunt, waar hoofdpersoon Branko de apothekersdochter, op wie hij verliefd zal worden, op een vlonder ziet liggen. En ik ga naar het klooster Sveti Naum aan de andere kant van het meer, twintig kilometer varen, waar de hoofdpersoon lange gesprekken voert met een monnik die vindt dat hij niet rijp is voor het huwelijk. De resten van de oude Slavische universiteit boven het kerkje van Sveto Kliment – de bakermat van het cyrillische schrift – zijn nog steeds te bezichtigen. De fresco’s van de Sveti Sofiakerk, die ik vanuit mijn pianokamer kan zien, worden gerestaureerd nadat ze eeuwenlang verborgen waren onder pleisterwerk dat door de moslims was aangebracht nadat zij de orthodoxe christenen gingen overheersen. Uit deze fresco’s zou blijken,
zoals ook de archeoloog in Den Doolaards roman meent, dat de renaissance niet in Italië maar in Ohrid is begonnen. Renaissance-schilders die diepte, licht en schaduw toepasten, keerden zich hiermee tegen de canonieke schilderkunst, volgens welke perspectief verboden was. De tijdloze eeuwigheid, het diepteloze tijdperk, had afgedaan.
A. den Doolaard (ps. voor C.J.G. Spoelstra) zou later beweren dat De bruiloft autobiografische elementen bevatte. Hij was zelf in Ohrid verliefd geworden, een liefde die onbeantwoord bleef, een raadsel dat hij door het schrijven van deze roman probeerde op te lossen. Het idee van de bruiloft deed hij op in het vijftienhonderd meter hoge bergdorp Galitsjnik waar de herders altijd buitengaats leven en één keer per jaar terugkeren om dan collectief in het huwelijk te treden.
Hij liep ‘al jarenlang’ rond met het idee om De bruiloft der zeven zigeuners te schrijven en zocht nog slechts naar een geschikte locatie om het verhaal te situeren. ‘Maar toen ik Ohrid had leren kennen wist ik: dat is het. Want het gaat over een soort eeuwig gegeven dat niet verandert, liefde tussen de man en de vrouw etc. Hier vond ik dezelfde tijdloze atmosfeer die ik nodig had aan dit meer, aan het eind van de wereld.’
Toen hij eenmaal goed en wel aan het schrijven was, kreeg hij op een dag een telegram. ‘Dat schrikte ons wel op want we waren volkomen ondergedoken in de tijdloze atmosfeer […]. We [Den Doolaard en zijn vrouw Erie – ho] keken elkaar stomverbaasd aan. Het telegram was afkomstig van een vriend uit Belgrado die toen secretaris was van het regeringspersbureau. De tekst luidde: “Kom onmiddellijk terug, internationale situatie uiterst gespannen, oorlog dreigt”. We begrepen er niets van aan dit vredige meer.’
Het was 1938 en Engeland en Frankrijk hadden Tsjecho-Slowakije verkwanseld aan Hitler, die na dit ‘verraad van München’ het Midden-Europese land kon innemen. Den Doolaard verliet Ohrid en voltooide De bruiloft der zeven zigeuners pas later. Aangekomen in Belgrado was hij getuige van relletjes van mannen die zich opgaven om in Praag te vechten. Hij verbaasde zich over de doodsverachting van een vriend, een 55-jarige fotograaf, die zich met zijn drie zonen wilde aanmelden, en die op Den Doolaards vraag naar zijn angst voor de dood antwoordde: ‘De dood? Dat is werkelijk nooit in mijn gedachten opgekomen.’ Den Doolaard die zich op de Balkan nog meer dan eens zou verbazen over de onverschilligheid tegenover de dood, vloog naar Praag en zag daar ‘huilende soldaten, die zich uit verdriet bedronken of in woede hun geweren stuksloegen tegen lichtmasten’.
De oorlog stond voor de deur en Den Doolaard zou de Balkan niet meer bezoeken tot hij zich beginjaren vijftig in Joegoslavië vestigde.
Playboy
Maar hoe raakte Den Doolaard op de Balkan verzeild? Wat dreef hem naar Macedonië? Het land had een magische klank voor hem, zoals hij verklaarde in zijn autobiografische geschrift Ogen op de rug (1971): ‘Op school al had het woord “Macedonië” een toverklank voor mij bezeten. Onder alle nog onbekende landschappen had alleen Macedonië voor mij een individueel herkenbaar gezicht, dat me uit de atlas aanstaarde met de ronde ogen van zijn bergmeren, even lokkend en verleidelijk als de vergeet-mij-niet-ogen van mijn eerste schoolliefde. Een jongensboek van de grote leugenaar Karl May, De rovers van de Kara Dagh (de Turkse naam voor Macedonië’s noordelijk grens gebergte, de Sjar Planina) bleef ergens onder in mijn geheugen hangen.’
Hij moest nog even geduld hebben voor hij voet op de Balkan zou zetten. Toen hij in 1928, zevenentwintig jaar oud, besloot zijn baan als boekhouder bij de Bataafsche Petroleum Maatschappij vaarwel te zeggen was het nog slechts een kwestie van tijd. Hij kocht een Bugatti, hing de playboy uit, maar toen na een jaar z’n geld op was ging hij met zijn vriend, de fotograaf Fons Hellebrekers, op het Franse platteland werken, zwervend van de ene baan naar de andere. Het zou resulteren in zijn eerste succesvolle roman: De druivenplukkers.
Toen hij in de zomer van 1931 in Marseille een berichtje in de krant las dat comitadji’s een aanslag hadden gepleegd op de Oriënt-Express ergens in Macedonië leek dat een langverwacht signaal. ‘Tot verbazing van mijn tafelbuur kerfde ik er opeens met mijn scherpe mes een kort bericht uit, liet de krant de krant en wandelde haastig weg. Een paar uur later zat ik in de nachttrein naar Milaan die aansluiting gaf op een boemel naar Belgrado.’ Onderweg leerde hij op de stations waar de trein stopte het cyrillische schrift.
Waarom hij ging? ‘Ik kende land noch taal, maar ik besloot in jeugdige overmoed dat dit enkel een kwestie van tijd en leergierigheid was. Het voornaamste leek er heen te gaan en als het dan toch moest, dan maar meteen. Want de wereld was toch van mij?’
Tegenover Adriaan van Dis, in diens tv-programma in de De IJsbreker in Amsterdam, verklaarde de 89-jarige in 1990 dat hij in West-Europa een manco voelde. ‘Wij hadden de beschaving, dáár vond ik de gewone cultuur.’ En koket legde hij uit dat hij altijd vier kurken meenam om de steevast ontbrekende stoppen in wastafels te compenseren en vier jampotdekseltjes die hij gevuld met petroleum onder de bedpoten in de logementen of boerenlegers plaatste om zich de luizen van het lijf te houden.
In Belgrado hield hij zich een tijdje in leven als straatfotograaf. De kneepjes van het vak had hij geleerd van zijn vriend Fons Hellebrekers, aan wie hij later zijn
boek De wilden van Europa zou opdragen. Als de verhalen in dit boek de werkelijke volgorde van zijn reizen aangeven, dan reisde hij van Belgrado via Dalmatiës en Bosnië-Herzegovina naar Macedonië, dat na de Vrede van Versailles deel uit maakte van het ‘koninkrijk van de Serven, Kroaten en Slovenen’, en dat sinds 1929 Joegoslavië heette. Niet veel later vervolgde hij zijn reis naar Bulgarije waar de vmro (Vetrechnata Makedonska Revoluciona Organisacia), zoals de organisatie van de voor een autonoom Macedonië rebellerende comitadji’s werden genoemd. Hij ontmoette de aanhangers van de geheime organisatie in het Piringebergte toen hij er op ski’s op uittrok.
Alpinist op ski’s
Er was geen berg veilig voor Den Doolaard. Hij had een goede reputatie als alpinist en had al voor hij naar de Balkan ging de ruim 4800 meter hoge Mont Blanc beklommen. Hij was een sportman, en in de jaren twintig toen hij nog bij de Bataafsche Petroleum Maatschappij werkte een bekende verschijning als deelnemer aan atletiekwedstrijden. Hij had in Chamonix zelfs een keer meegedaan aan de Franse schaatskampioenschappen en was bij die gelegenheid officieus eerste op de 1500 meter geworden. Dus als hij onderweg de kans kreeg een berg te verschalken dan liet hij dat niet na. ‘Het werkelijke leven begint boven de sneeuwgrens,’ zei hij tegen Van Dis.
Tegen de zin van jonkheer De Brauw, de Nederlandse gezant in Sofia, ging Den Doolaard in Bulgaars Macedonië de El Pepe, met 2917 meter de hoogste berg van het Piringebergte, beklimmen. De consul begreep dat zijn landgenoot niet alleen door het natuurschoon werd gestimuleerd maar nog meer door zijn nieuwsgierigheid naar de vrmo die in het stadje Bansko haar hoofdkwartier had, hetzelfde stadje waar hij zijn boek De wilden van Europa zou voltooien. In het bergstadje maakte hij kennis met Vantche, een scherpschutter van de afscheidingsbeweging. ‘Ruim twee jaar later, te Marseille, sprong Vantche als een aap uit het publiek op de treeplank van Barthou’s auto en pompte koning Alexander van Joegoslavië vol kogels. Voor hem, de beroepsschutter, moet dit doorzeven van een doelwit binnen handbereik nauwelijks de moeite waard zijn geweest.’
In Van vrijheid en dood beschrijft hij dat hij getuige was van een politieke aanslag in Sofia. Er werd stevig geschoten. ‘Wij sprongen naar het venster. Vuurstralen schoten door de schemering. De straat was vol vluchtende mensen. Voor het naaste café Commercial waar zoëven een groep pratenden stond, kletterden de marmeren tafeltjes in scherven. Nog een half dozijn schoten. Zware kaliber. Parabellums. We stormden de trappen af. Sinds mijn prille jeugd ben ik expert in het leuningglijden, en daarom kwam ik mijn helderzienden vriend twee trappen voor… Op de eerste etage trok ik fluks mijn revolver. Hij was weliswaar van armzalig kaliber, 6.35 mm maar, doch je kunt nooit weten.’
Hij was allerminst bevreesd te midden van dit geweld – en de manier waarop hij
het beschrijft heeft wel iets weg van de door hem als kind verslonden boeken van Karl May. ‘Such is life in Bulgaria!’ constateerde hij nuchter. ‘Wanneer men de ronde doet langs de caféterrassen, vindt men een ontstellend aantal bezoekers die links drinken. Het schijnt een volksziekte! De oorzaak is echter eenvoudig, dat zij hun rechterhand in hun broekzak houden, waar de revolver zit…’
Twee pogingen om de El Pepe te beklimmen mislukten wegens slechte weersomstandigheden en toen hij een derde poging wilde wagen werd hij gewaarschuwd dat hij Bulgarije beter kon verlaten. Hij had zich te nieuwsgierig betoond. Er zat niets anders op. Twee jaar later verscheen Oriënt-Express, een roman over de opkomst en verwording van de Macedonische vrijheidsgedachte. Het boek werd in zowel Joegoslavië als Bulgarije verboden.
Hij beschreef het allemaal in het Algemeen Handelsblad (later zou hij voor Het Volk gaan schrijven, en na de Tweede Wereldoorlog voor De Gelderlander) en allerhande Nederlandse en buitenlandse tijdschriften, zoals bijvoorbeeld De Nieuwe Pers, een tijdschrift dat in 1933 uit kwam en waarvan slechts enkele nummers zouden verschijnen. In het laatste blad, ondertekend ‘door een Rustelooze’, is de gelijkenis in schrijfstijl en locaties zo treffend dat we mogen aannemen dat de ‘rusteloze’ niemand anders dan Den Doolaard is.
Maar ook in het Bistragebergte in Macedonië tegen de Albanese grens kon hij het skiën niet laten en deed een poging de steile hellingen van Galitsjnik te be-
dwingen. Het dorp dat op 1500 meter hoogte ligt zou later door het traditionele, driedaagse collectieve huwelijksfeest een prominente rol spelen in De bruiloft der zeven zigeuners. Onderweg in Skopje was het hem al opgevallen dat de bevolking moest lachen om zijn ski’s met zeehondenvellen maar toen hij in de buurt van Galitsjnik de kwaliteit van de sneeuw wilde gaan beproeven, zou blijken dat de Macedoniërs de skisport niet kenden. Hij klom omhoog met de zeehondenvellen om zijn ski’s gewikkeld. In de verse sneeuw zag hij de sporen van wolven. En even later de roofdieren zelf die hij met zijn revolver op de vlucht moest jagen. Toen hij de afdaling inzette werd hij zelf beschoten. Een schaapherder die de onverlaat op de lange latten voor een monster aanzag, probeerde hem onschadelijk te maken, en slechts met het nodige geluk overleefde hij de aanslag.
Den Doolaard zou Macedonië nog regelmatig bezoeken. Maar de typering die hij van het land gaf was allesbehalve uitnodigend, eerder onheilspellend: ‘Macedonië is een koorts die het bloed doorsuist en de ogen verhit tot zij een wereld zien waar geen plaats meer is voor liefde. En voor wie lang zonder liefde geleefd heeft is er maar één ding dat diezelfde diepe voldoening geeft als een verovering: het doorgeven van haat.’
Een wiel over de afgrond
Cetinje was ooit de hoofdstad van Montenegro, nu is het een slaperig stadje zo’n twintig kilometer van de Adriatische Zee. ‘Het land waar God de stenen zaait en waar het volk de helden oogst,’ zoals Den Doolaard het dwergstaatje noemde is sinds kort onafhankelijk van Servië en kent de euro als betaalmiddel hoewel het nog geen lid van de eu is. Overal zie je de blauwe borden met een cirkel van gele sterren, weer een project dat wordt gesubsidieerd door de European Bank of Recontruction.
‘Wij zijn Europeanen,’ lacht Slavko, onze taxichauffeur die ons van de hoogvlakte naar de baai van Kotor zal brengen. Maar eerst gaan we nog iets eten want het is nog zeker twee uur rijden. Het is koud in het wegrestaurant maar we laten ons de schapenbout goed smaken terwijl hij vraagt naar het doel van onze reis.
Ik vertel hem over Den Doolaard en over zijn boek Land achter Gods rug dat speelt in Montenegro.
‘Een Nederlander die geïnteresseerd was in onze cultuur?’ Hij valt bijna van zijn stoel van verbazing. ‘Waar gaat dat boek over?’
‘Over een Montenegrijn, Lazar Jaukovitsj, de zoon van een arme boer die tijdens de oorlog de brug over de Tara opblies om hem onbruikbaar te maken voor de Italiaanse bezetter. Gevangengenomen door de Italiaanse troepen werd hij opgehangen aan de verbrijzelde boog van de brug…’
‘Ja, ja,’ onderbreekt Slavko me, ‘ik ken dat verhaal. Het is een waargebeurd verhaal dat we allemaal kennen.’
Nu ben ik degene die zijn verbazing nauwelijks kan verbergen. ‘Een bekend verhaal?’
‘Ja, maar wat u niet heeft verteld is dat hij die brug ook zelf heeft ontworpen.’
‘Dat beschrijft Den Doolaard ook, u heeft gelijk.’
‘Heeft hij ons goed beschreven?’
‘Ik denk het wel. Misschien dat u het boek eens moet lezen.’
Eerst kijkt hij me langdurig aan. ‘Mijn ogen zijn niet zo goed’ en hij wijst op zijn bril in zijn borstzak waarvan het montuur met pleisters bij elkaar wordt gehouden.
‘Is dat geen bezwaar voor een taxichauffeur?’ reageer ik voorzichtig.
Maar hij kijkt me aan of ik niet goed bij mijn hoofd ben. Ik zal niet meer onbeleefd zijn.
We vertrekken, rijden over de schier eindeloze hoogvlakte tot we bij een scherpe bocht komen waar Slavko even inhoudt. ‘Kijk,’ zegt hij, ‘daar beneden ligt Kotor.’ We kijken zo ongeveer recht naar beneden, 1500 meter lager zie ik de baai van Kotor waar ons hotel zich bevindt. Ik moet denken aan Den Doolaards beschrijving van de Durmitor, een 2500 meter hoge berg verderop landinwaarts. ‘Er is geen berg in Europa waarvan de bestijging zo’n kunstzinnig genot is. In de Karpaten, Alpen noch Pyreneeën heb ik een landschap gevonden waar zoveel fierheid en zoveel aanvalligheid, zoveel somber zwijgen en zoveel stralend lachen bijeen zijn.’ Ook deze berg ‘valt aan de oostflank duizend meter naar beneden in een blauw bergmeer’.
We beginnen aan de afdaling, met een te hoge snelheid, vind ik, maar ik zeg
niets. Slavko koerst ogenschijnlijk ontspannen op de eerste haarspeldbocht aan. ‘Negentien serpentines in totaal,’ lacht hij. Gelukkig ontnemen bosschages af en toe het uitzicht op het dal dat vrijwel in een hoek van zeventig graden onder ons ligt. Weer een serpentine. Slavko, met één hand aan het stuur – de andere heeft hij nodig om een shagje te draaien -, waait druk met z’n andere hand. Als er een tegenligger aankomt is het een gevecht om de beperkte ruimte. Degene in de buitenbocht weet dat hij niet te veel toe kan geven, anders hangt er een wiel over de afgrond. Ik zie dat de weg in de bochten aangevreten is, de muurtjes die er ooit gemetseld zijn verdwenen.
Slavko lacht als hij mijn gezicht ziet. ‘Deze weg is gebouwd door Oostenrijkers.’ Hij slaat van plezier met zijn hand op zijn knie. Ik kijk hem verbaasd aan. Oostenrijkers? Wat valt daar om te lachen? Ja, Oostenrijkse Habsburgers. En met zijn handen probeert hij een jaartal in de lucht te tekenen. Hij bedoelt 1912. Slavko is in zijn element en roept weer: ‘Oostenrijkers bouwden deze weg. Wij Montenegrijnen niet.’
Langzamerhand begint het me te dagen dat hij trots is op het feit dat de Montenegrijnen geen hand hebben uitgestoken naar de bouw van deze weg en sindsdien ook geen moeite gedaan hebben de weg te onderhouden. Ik was ervoor gewaarschuwd dat de Montenegrijnen een krijgersvolk zijn dat de noeste arbeid niet hoog in het vaandel heeft staan. In Het land achter Gods rug staat het al te lezen. De wens uitgesproken bij de geboorte van een zoon is geen gebakken lucht: ‘Dat God hem beware voor de dood in een bed!’ Sterven is geen probleem, als het maar in de strijd gebeurt.
Wat voor mij een afschrikwekkende tocht is, betekent voor Slavko een aangenaam avontuur. In Kotor aangekomen haal ik opgelucht adem. Ik omhels hem, dolblij dat ik deze barre rit heb overleefd. Hij grijnst. Als ik hem op een fikse fooi wil trakteren, wijst hij die verontwaardigd van de hand. ‘Wij hebben onze eer.’
Villa Deneš
We komen aan in Lovran, even ten westen van Kroatiës grootste havenplaats Rijeka. Het is het stadje waar Den Doolaard in 1952 met zijn vrouw Erie en zijn twee dochters in gezelschap van hun kindermeisje neerstreek. In hotel Bristol heerst nog de sfeer van een voormalig staatshotel: gestoomde maaltijden, nukkig personeel, de geur van lysol. Het heeft wel wat. Het hotel heette tot voor kort nog ‘Beograd’ maar de verwijzing naar de voormalige hoofdstad van Joegoslavië en nu van Servië is te beladen sinds de laatste oorlog die ‘het land van Tito’ verscheurde. Daarom is de naam gewijzigd en kun je nog slechts aan de vormgeving van de hoofdletter ‘B’ de ‘oude’ tijd aflezen. De andere zes letters kennen een eigentijdse vorm.
We wandelen over een twaalf kilometer lang betonnen voetpad dat tegen de rotswand boven de kustlijn van Istrië hangt en van Lovran naar Opatija loopt, de voormalige chique Habsburgse badplaats. Tussen de pijnbomen door herken ik de
Villa DeneÅ¡ van foto’s die ik in Nederland bij de dochters van Den Doolaard zag. Als ik het gietijzeren hek open, komt er een tuinman op me af. Ik mag niet verder. Hij legt me uit dat ik voor informatie over de Villa DeneÅ¡ bij de aanpalende Villa Astra moet zijn, ook een in Venetiaans gotische stijl gebouwd buitenhuis. De receptioniste van wat blijkt een wellness-centrum te zijn is in eerste instantie afhoudend maar als ik vertel over ‘the famous Dutch writer’ die in de Villa DeneÅ¡ heeft gewoond, leidt ze ons naar een tafeltje en vraagt wat we willen drinken. Terwijl ze de drankjes haalt lees ik in een luxe uitgevoerde folder dat zowel de Villa Astra als de Villa DeneÅ¡ is gebouwd in 1905 door de Italiaanse architect Atilio Maguolo. De namen van de welgestelde families die opdracht gaven voor de bouw staan ook vermeld. Dan komt de receptioniste terug. Ze heeft haar chef gesproken en die wil graag meer weten over Den Doolaard. Ik krijg het vermoeden dat de bedrijfsleider het commerciële belang van Den Doolaard heeft ingezien. Een plaquette bij de ingang, of een paar strofen in een folder, het zal ongetwijfeld een culturele uitstraling verlenen aan het hotel. Maar ik wil details weten over het verblijf van Den Doolaard en realiseer me dat ik niet bij haar moet zijn. Ze verwijst me naar het gemeentehuis waar ik even later het voltallige personeel in rep en roer breng door mijn vragen. Het helpt niet, er ligt niets vast over het verblijf van de Nederlandse immigranten. Het enige wat de ambtenaren zeker weten is dat Villa DeneÅ¡ in die jaren was genationaliseerd, zoals vrijwel alle huizen.
Toen Den Doolaard hier aankwam waren Erie en hij meteen verliefd op de villa. De gele muren, het roze pannendak, verscholen tussen de olijfbomen en kerselaren, de betonnen trappen naar de zee, een prachtige baai voor de kinderen – alles was even pittoresk.
Niet langer dan een half jaar woonden ze er voor ze verhuisden naar Villa Legat op een heuvel in Medveja, vijf kilometer verderop aan de kust. Het huis is afgebroken maar de zestigjarige Davorka Valentin, jeugdvriendin van Den Doolaards dochters Milja en Branda, woont nog steeds in het dorpje waar haar familie al een eeuw woont. Valentin herinnert zich nog veel. Dat er op een dag, terwijl ze met haar moeder op het land aan het werk was, een taxi aan kwam rijden. Dat de naam van het kindermeisje Diny Dorenbos was. Dat hun grootmoeder, die er op bezoek was, in haar ogen niets anders deed dan borduren. Dat Den Doolaard meestal in de garage iets hoger op de heuvel werkte, vanwege de rust, zonder spelende kinderen om zich heen. Ze herinnert zich de gezellige logeerpartijen in hun huis als Den Doolaard en Erie op reportage waren elders in het land.
In de lente van 1954 vertrok het gezin. Een paar jaar later was Den Doolaard nog een keer in Medveja. Davorka vroeg hem wanneer haar vriendinnetjes weer terug zouden keren, maar hij zei dat het te druk was geworden in Medveja. Het was een schok voor haar. Ze herinnert het zich als de dag van gisteren. In werkelijkheid waren ze teruggekeerd naar Nederland omdat Milja en Branda naar school moesten.
Davorka Valentin vertelt over de veranderende tijden, over haar grootmoeder die in het Habsburgse rijk werd geboren, over haar oom die in het interbellum toen Medveja Italiaans was, ter wereld kwam, over haar eigen geboorte in Joegoslavië en de zoon van haar broer die in Kroatië is geboren. Binnen één eeuw heeft haar familie in hetzelfde dorp maar in vier verschillende staten geleefd.
Tito
Zijn tweede vaderland zou Den Doolaard nog regelmatig blijven bezoeken, als journalist. Want zowel tijdens zijn verblijf in Lovran en Medveja alsook later bleef hij het land volgen voor De Gelderlander. Zo bezocht hij Tito op voorspraak van een Montenegrijnse vriend die zijn perschef was en die wist te regelen dat de leider van de socialistische republiek niet alleen tijd vrij maakte voor journalisten van persbureaus als ap en up maar ook voor een journalist uit Nederland. In Dedinj, even buiten Belgrado, werd Den Doolaard ontvangen met Turkse koffie en slivovitsj. En tot zijn verrassing stelde niet hij de vragen maar Tito, waarop Den Doolaard protesteerde. Tito liet zich echter niet opzijzetten. ‘Ik ben de oudere,’ zei hij en daar kon de Nederlandse schrijver niets tegen in brengen.
‘Noemt u eens een fout van ons land,’ verordonneerde Tito.
Den Doolaard verwees naar zijn boerenvoorouders die veel efficiënter waren dan hun collega’s op de Balkan. Op de collectieve boerderijen in Joegoslavië had hij soms tientallen arbeiders niets zien doen. Een jaar later was de collectivisatie afgeschaft, zei Den Doolaard bij gelegenheid. ‘Natuurlijk niet door mijn opmerkingen. Die collectivisatie stond al op de helling.’
De dood van Tito en het daaropvolgende uiteenvallen van Joegoslavië was geen verrassing voor hem. Hij kende de cultuur als zijn broekzak. Kort voor zijn dood in 1994 zei hij nog toen Frank Westerman hem vroeg wat er zo anders was aan de Balkan: ‘De gedragingen van de mensen. Ze stellen zich anders op met betrekking tot de geschiedenis. In Nederland ken ik niemand die zegt: “ik ga niet in Gelderland wonen. De invallen van de hertog van Gelderen in Zuid-Holland laten dat niet toe.”’ Voor de vitalist Den Doolaard, die intuïtie belangrijker vond dan verstand omdat je met het laatste het werkelijke leven niet kon begrijpen, was dit niet zo verwonderlijk.
‘Joegoslaven zijn,’ schreef hij in Het land van Tito, ‘in hun diepste wezen irrationeel. Zij voelen eerst en denken dan pas. Zij kennen niet de wilsverlammende scherpte van de ijskoude kansberekening, die de hielpees van de daad doorsnijdt nog voor de eerste stap.’
Met dank aan Peter Bosse, Branda van Hedel-Spoelstra, Albert Koevoet, Milja Spoelstra, Govert Visser en Elma Zwart.
Literatuur
A. den Doolaard, Ogen op de rug. Terugkijkend naar boeken en tijgenoten (Amsterdam 1974). |
idem, De wilden van Europa (Amsterdam 1932). |
idem, Door het land van lemen torens (Utrecht 1938). |
idem, Van vrijheid en dood (Amsterdam 1935). |
idem, Het land van Tito (Amsterdam 1954). |
idem, Het land achter Gods rug (Amsterdam 1956). |
idem, Het leven van een landloper (Amsterdam 1958). |
‘Den Doolaard in Ohrid’, schriftelijke neerslag van de ncrv-tv-documentaire uit 1974 (coll. Wim Hazeu). Frank Westerman, De brug over de Tara (Amsterdam 1994). |
Diverse artikelen in Het Volk, De Gelderlander en NRC Handelsblad. |