[2012/5]
Lucas Ligtenberg
Een leven doormidden gesneden
Dola de Jong, schrijfster van En de akker is de wereld
lucas ligtenberg (1958) is auteur, eindredacteur en journalist. Hij was correspondent voor nrc Handelsblad in New York en publiceerde een reisgids van die stad en De nieuwe wereld van Peter Stuyvesant. Met Bob Polak stelde hij de bloemlezing Dichter bij de mens (1986) samen en schreef hij Een geschiedenis van Propria Cures 1890-1990 (1990).
Wie dreef de schrijver Willem Frederik Hermans tot zo’n razernij dat hij haar in Amsterdam op straat wilde aanvallen en daarbij nog net kon worden tegengehouden den door zijn vrouw Emmy en zijn zoon Ruprecht? Wie maakte de eerste Engelse vertaling van het dagboek van Anne Frank? Wie was gedurende een halve eeuw de beste Nederlandse vriendin van Leo en Tineke Vroman in New York? Wiens naam werd medio jaren vijftig in één adem genoemd met die van Anna Blaman en A.H. Nijhoff vanwege een openhartige roman over een lesbische verliefdheid? En ten slotte, wie schreef de roman En de akker is de wereld, die zo beeldend is dat er met enkele handgrepen een filmscenario van te maken zou zijn?
Alleen enkele kenners begrijpen dat het hier gaat om Dola de Jong, de schrijfster die toen zij in 2003 op 92-jarige leeftijd overleed zo goed als vergeten was. In het collectieve geheugen van de media was er een vaag besef dat haar heengaan moest worden gememoreerd, maar helaas wemelde de berichtgeving van de onjuistheden. Het digitale tijdperk had ze nooit betreden, dus informatie over haar was schaars. Het persbureau anp meldde dat ze ‘woensdag’ was overleden, maar liep een week achter. In kranten van maandag 24 en dinsdag 25 november 2003 werd die woensdag dan ook 19 november, maar de werkelijke datum van overlijden was 12 november. Men schreef ook dat ze in 1940 voor de nazi’s naar de vs vluchtte, terwijl ze in werkelijkheid in april 1940 eerst naar Marokko reisde en pas in juni 1941 naar New York ging. ‘Haar bekendste werk is de oorlogsroman En de akker is de wereld uit 1946’, meldde het anp correct en vervolgde met te schrijven dat de in het Engels geschreven thriller The whirling of time werd bekroond met de Edgar Allan Poe Award en in de Verenigde Staten werd verfilmd. Het boek heet echter The whirligig of time en is, ondanks herhaalde berichten van het tegendeel, nooit verfilmd.
de Volkskrant wist nog te melden dat Dola de Jong in 1954 ook De thuiswacht schreef, een roman over de liefde tussen twee vrouwen aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog. ‘In het Engels schreef ze The tree and the vine (1951),’ gaat de
krant verder, ‘een roman over het leven van lesbische stellen tijdens de Tweede Wereldoorlog.’ The tree and the vine is echter een vertaling van De thuiswacht, verscheen niet al in 1951 en gaat niet over het leven van lesbische stellen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Gelukkig verscheen er ook een iets uitgebreider stukje over Dola de Jong in Trouw en een lang artikel van Jessica Voeten in nrc Handelsblad. Voeten schreef over de succesvolle danscarrière van Dola de Jong in de jaren dertig.1
Ze bleek toch nog niet helemaal vergeten. Vlak voor haar dood werd En de akker is de wereld in het zonnetje gezet in het overzichtswerk Het Literatuurboek, verschenen in 2003 en samengesteld door Jan Bos en Reinder Storm. Ook in het artikeltje over de schrijfster in die bundel blijkt echter opnieuw dat er nauwelijks recente, betrouwbare informatie over de schrijfster te vinden was. De Jong verbleef niet dertig jaar in de Verenigde Staten, zoals de auteur schreef, maar vanaf 1941 bij elkaar opgeteld vijfenvijftig jaar, met een onderbreking van 1970 tot 1977 die ze in Nederland doorbracht.
De holocaust en verlies van familie
Wat is er precies gebeurd met de schrijfster die in 1947 de Prijs van de stad Amsterdam – voorloper van de Multatuliprijs – ontving voor En de akker is de wereld? Deze originele roman is om meer dan één reden nog steeds bijzonder en verdient een plaats in de literaire canon. Waarom verdween dit boek eigenlijk uit beeld nadat het vanaf 1950 talloze drukken beleefde in de Salamanderreeks van Querido en nog in 1959 in Franse vertaling verscheen? Meulenhoff bracht de titel zelfs weer opnieuw uit in 1964. Dola de Jong was toen beslist geen onbekende. Na En de akker is de wereld
verscheen in 1954 De thuiswacht, een roman die door het gedurfde thema van een vrouw die verliefd is op een andere vrouw de nodige opschudding teweegbracht.
De thuiswacht is in 1990 opnieuw uitgebracht door uitgeverij An Dekker, een uitgeverij die in de samenstelling van haar fonds aansloot bij aandacht voor het feminisme. De publicatie was wellicht ook de aanleiding voor uitgeverij Vita om zich aan een herdruk van En de akker is de wereld te wagen. Het werk van Dola de Jong had de belangstelling van Marleen Slob gewekt, die de auteur uitgebreid interviewde in New York. Dit materiaal vormde de basis voor een monografie over Dola de Jong, die tegelijk met En de akker is de wereld zou moeten verschijnen. Hoewel het manuscript klaar was, nagekeken en van kanttekeningen voorzien door de schrijfster en aangekondigd bij de boekhandel onder de titel Je moet in de stroom van het leven blijven, is het nooit verschenen. Uitgeverij Vita ging failliet en Slob stopte haar manuscript in een la.
Het is jammer dat die ouverture mislukte. Het heruitgeven van En de akker is de wereld, zo kort na de heruitgave van De thuiswacht, had zeker veel lezers nieuwsgierig gemaakt en misschien tot nieuwe waardering voor de auteur geleid. De roman raakte mogelijk in de vergetelheid omdat de auteur door haar relatief geringe productie niet in beeld bleef. Haar naam komt niet terug in de handboeken en het boek vindt geen jonger publiek meer. Misschien was er toen minder interesse voor romans over de verschrikkingen van de oorlog buiten Nederland. Toen die belangstelling terugkeerde was het boek al te ver in het collectieve geheugen weggezakt. Dola de Jong zelf deed alsof het haar niet deerde. Toen De thuiswacht opnieuw verscheen in 1990 met een uitgebreide inleiding deed ze een exemplaar cadeau aan een vriendin met een opdracht die luidde: ‘Vergeet de inleiding, maar vergeet mij niet.’ Ook over de monografie van Slob mopperde ze. Haar teleurstelling over het niet-verschijnen verborg ze achter nonchalance: ‘Dat is misschien maar beter ook.’2
Dansen bij Yvonne Georgi
Dorothea Rosalie de Jong werd op 10 oktober 1911 uit joodse ouders in Arnhem geboren. Het was een welgestelde, zeer goed geassimileerde burgerfamilie. Dola’s vader, Salomo Louis de Jong, leidde kleermakerij M.S. de Jong, aanvankelijk samen met zijn twee broers, na hun dood alleen. Het Arnhemse bedrijf had filialen in Den Haag, Amsterdam en Utrecht. M.S. de Jong was hofleverancier sinds koning Willem III.
Dola groeide op met een oudere en jongere broer. Haar naam dankt ze aan haar oudere broer Hans die Dorothea of Dora verbasterde tot Dola. Haar moeder, Duitse van geboorte, had een zwakke gezondheid, zodat Dola vaak uit logeren ging bij een ‘tante Mathilde’ in Haarlem. In een schoolopstel van ongeveer tien jaar daarna vertelde ze wat voor enfant terrible ze was, zoals ze het zelf noemde. Ze stuurde het dienstmeisje Tonia ’s ochtends met de aangebrande pap terug naar de keuken. De
gepikeerde Tonia klaagde bij de vrouw des huizes en dreigde met opstappen. De tante zei ’s avonds tegen haar man dat ze daar niet rouwig om zou zijn en Dola briefde dat weer door aan Tonia.
Dola’s moeder stierf toen ze vijf was. Haar vader hertrouwde, maar ze kon het niet goed vinden met haar tweede moeder, die haar volgens de verhalen vreselijk treiterde. Dola ging af en toe nog steeds uit logeren. Ze had omstreeks 1920 een ‘voogdes’ in Haarlem, schreef ze later. Dola woonde op de Ernst Casimirlaan 1 in Arnhem. In een brief aan de schrijfster Jeanne van Schaik-Willing, die familie van haar was (‘mijn grootmoeder Doortje was een Willing’), vertelde ze over haar eerste schrijfactiviteiten. ‘Ik herinner mij nog dat ik op dertienjarige leeftijd een Japans toneelstuk had geschreven, waarin de buurmeisjes de hoofdrollen vervulden, daar ik zelf met beide benen in het gips zat,’ schreef ze in 1954. Die buurkinderen liepen weg omdat Dola te dominant was.3
Dat Dola met beide benen in het gips zat, was omdat een arts had bedacht dat er iets mis was met haar achillespezen want ze liep op haar tenen. Een operatie zou helpen, wat in die tijd betekende dat de achillespezen werden verkort. Daarna moest ze opnieuw leren lopen. Des te wonderlijker is het dat Dola later professioneel is gaan dansen. Door logeerpartijen bij familie in Hannover had ze het idee gekregen om daarin verder te gaan. Ze zag daar een voorstelling van Yvonne Georgi en Harold Kreutzberg en raakte in vuur en vlam. De jonge Dola wilde danseres worden.
Wat betreft haar vader kon daar geen sprake van zijn. Voor hem was dat maar één stap verwijderd van de prostitutie. Hij had liever dat ze naar een zogeheten ‘finishing school’ voor jonge dames in Lausanne ging. Een compromis werd de journalistiek. Dola kon aan de slag als onbetaalde leerling-journaliste bij de Nieuwe
Arnhemsche Courant. Hoofdredacteur G.B. Rebel, later hoofd van de Rijksvoorlichtingsdienst, stond in het krijt bij M.S. de Jong. ‘Zuiver chantage,’ zei Dola later tegen Marleen slob.
De journalistiek was nog een mannenbolwerk en Dola’s nieuwe collega’s waren niet blij met haar. Ze zat daarom bij Rebel op de kamer en leerde van hem het vak. Toen dezelfde Rebel haar op een avond zeer laat thuis belde om een lustmoord te verslaan, vloekte en tierde haar vader. Al gauw kwam er een eind aan haar journalistieke werkkring in Arnhem.
Dola verhuisde omstreeks 1930 naar Amsterdam, waar ze niet alleen verder ging met schrijven, maar ook met dansen. Het leek haar vader het best dat ze in een meisjespension ging, zodat ze in de Vondelstraat 66 terechtkwam. Dola begon haar dansloopbaan bij Lilly Green, maar zodra Yvonne Georgi in Amsterdam lessen ging geven, stapte ze over. Gedurende de gehele jaren dertig was ze aan het ballet van Georgi verbonden. Ze volgde ook lessen bij Igor Schwezoff en volgde een zomercursus bij het Kurt Joossballet in Dartington Hall in Engeland. Ze toerde met het Yvonne Georgi Ballet door het land en ze was soliste als de Italiaanse opera een seizoen per jaar naar Nederland kwam.
Tegelijkertijd schreef ze voor meisjesbladen, maar ook voor De Telegraaf. Daarnaast publiceerde ze enkele boeken voor ‘oudere meisjes’, zoals Tussen huis en horizon en Gastvrouw in het groot. Dat laatste boek schreef ze in Italië, waar ze eind april 1938 naar-
toe ging om het bezoek van Hitler aan Rome te verslaan voor De Telegraaf. Ze kon daar logeren bij familie en wat langer blijven. Ze publiceerde verder Klaas Vaak en zijn brave zandkaboutertjes (1936), Pieter loopt een blauwtje (1938) samen met Mies Moussault-Veegens, Knikkernik, Knakkernak en Knokkernok (1939) en Burgemeester Jan (1939).
Dola de Jong vertrok uit Nederland in april 1940, een paar weken voor het begin van de Duitse bezetting. Zij zag het gevaar van een invasie door de nazi’s en concludeerde dat joden weinig hulp van de Nederlandse bevolking zouden kunnen verwachten. Toen ze samen met een Duits nichtje in maart op de Albert Cuyp aan het collecteren was voor joodse vluchtelingen uit Duitsland kreeg ze zo veel verwensingen naar haar hoofd dat ze nog diezelfde avond besloot te vertrekken. ‘We werden met de sentimenten van het gewone volk geconfronteerd en dat loog er niet om,’ zei ze tegen Marleen Slob. ‘De hele dag kregen we antisemitische opmerkingen te horen.’
De familie van Dola begreep niet wat haar bezielde toen ze aankondigde dat ze wegging. Dola, 28 jaar oud, was echter vastbesloten. Ze wees haar familie op wat er in Duitsland aan de hand was, hoe de joden er verdrukt en gediscrimineerd werden en hoe dat onder Hitler ook zou kunnen gebeuren in Nederland. Ze hield niet alleen voet bij stuk voor wat betreft haar eigen vertrek, maar vond ook dat de familie haar moest volgen. Ze kon niemand overtuigen. Het afscheid bestond uit een dansvoorstelling waar ze haar familie nadrukkelijk voor uitnodigde en daarna was
er een afscheidsfeest. Toen ze per trein vertrok, werd ze nog enige tijd vergezeld door haar vader en zijn tweede vrouw. Het bleek een afscheid voorgoed.
Via Tanger naar New York
Het plan was om samen met haar verloofde Jan Hoowij naar Marokko te gaan. Tanger was bedoeld als een tussenstop op weg naar Zuid-Amerika. Om praktische redenen reisden ze apart. Hoowij had een zeilboot liggen in Mallorca en ging eerst daarheen. Via Parijs reisde Dola naar Marseille, maar daar aangekomen bleek het niet meer mogelijk een visum te krijgen om verder te reizen. Naar ze later heeft verteld had ze persoonlijk bij de burgemeester al haar overredingskracht moeten gebruiken – ‘een hysterische huilscène’ – om toch nog een visum te bemachtigen. Het lukte haar ten slotte weg te komen naar Marokko, maar het toestel maakte een noodlanding in Oran in Algerije. Vandaar ging ze verder naar Tanger dat sinds 1923 een onafhankelijk gebied was onder protectoraat en bestuurd werd door 17 landen, waaronder Nederland. Er was dan ook een Nederlands consulaat en de toenmalige consul was Fredrik Gerth van Wyck.
Hoowij arriveerde met zijn zeilscheepje ‘Mascotre’. Het plan was om met dat schip verder te varen, maar dat was door de oorlogsdreiging onmogelijk. Het schip werd verkocht. Dola en Jan trouwden in Tanger op 9 mei 1940. Ze telegrafeerde het nieuws naar Nederland en kreeg ook nog een gelukstelegram terug. De volgende dag werd het jonge echtpaar gewekt met het nieuws dat de Duitsers Nederland waren binnengevallen.
Dola opende een dans studio in Hotel Valentina en gafles. Een van haar klanten was de familie Gaunt, bestaande uit een vader van over de zeventig, een veel jongere vrouwen twee dochters. De Australiër Sir Guy Gaunt, geboren in 1869, was in de Eerste Wereldoorlog hoofd van de Britse geheime dienst geweest. Volgens sommigen heeft Ian Fleming het personage James Bond naar hem gemodelleerd. Het gezin had een driejarige dochter met een gedraaid voetje. Het lukte Dola door oefeningen met het kind om de voet weer normaal te krijgen. Als dank hielp Gaunt haar en Jan Hoowij bij het regelen van een visum voor de Verenigde Staten.
In het voorjaar van 1941 was er nog sprake van dat Nederlanders die in Marokko waren gestrand door konden reizen naar Indië. Maar Dola en Jan gingen begin juni uiteindelijk naar Lissabon en vandaar naar New York. De overtocht op een volgepakt schip met 750, deels zeezieke passagiers en slechts drie wc’s duurde negen dagen.
Toen ze wegging uit Nederland, was ze net goed op weg naam te maken als schrijver. In een overzicht van haar publicaties ten behoeve van Onze letterkundigen, gedateerd februari 1941, schrijft ze vanuit Tanger aan samensteller Dirk de Jong: ‘Vermoedelijk verschijnt er najaar 1941 kinderboek in New York.’ Vijf maanden voor ze naar New York afreist heeft ze daar dus kennelijk al contacten met uitgevers weten te leggen.
Intussen werd in bezet Nederland Dans om het hart besproken in Het Vaderland van 29 mei 1940. Ook Knikkernik, Knakkernak en Knokkernok kreeg nog een bespreking in Het Vaderland in november 1940. Een zekere ‘B.K.’ vond dat het boek schatplichtig was aan A.A. Milne (van Winnie-the-Pooh). De bespreking was niet erg positief. In 1941 volgden nog recensies van het kinderboek Burgemeester Jan in Het Vaderland van 4 juni 1941 en in de Provinciaalse Geldersche en Nijmeegsche Courant van 22 november 1941. Hoewel zij als joods auteur inmiddels op de zwarte lijst stond, zat Dola de Jong al lang en breed in New York.
Ze had er familie wonen die al eerder in 1940 via Parijs en Biarritz was gevlucht, maar op veel hulp hoefde ze niet te rekenen. Het was dus armoe troef. Op een dag liep ze bij boekhandel Scribner’s & Sons binnen op Fifth Avenue en keek naar de kinderboeken. Tegen een verkoopster die vroeg of ze haar kon helpen, zei ze: die schrijf ik ook. Misschien wilde ze dan wel even praten met de redacteur hierboven bij de uitgeverij, aldus de verkoopster. Ze ging naar boven en sprak met de redacteur kinderboeken. ‘Als u weer eens in de buurt bent moet u zeker eens uw boeken laten zien,’ kreeg ze te horen. Ze rende de deur uit, terug naar haar appartement en was binnen het half uur terug. Er was meteen interesse en het lukte haar de rechten op Knikkernik, Knakkernak en Knokkernok te verkopen. Later kreeg ze Scribner’s redacteur Maxwell Perkins, ‘editor of genius’ bijgenaamd, die grootheden als Scott Fitzgerald, Hemingway en Thomas Wolfe had ontdekt, zelf te spreken. Hij lunchte met haar en gaf haar ter plekke een voorschot van duizend dollar om een roman te schrijven. Dat zou En de akker is de wereld worden.
Bij het circus
Op een dag werd Dola benaderd door de danser Lucas Hoving om bij het circus van Bernard van Leer te gaan werken. Om wat te verdienen ging ze erop in. Van Leer was een welgestelde joodse fabrikant van olievaten. Hij kon na onderhandelingen met de Duitsers nog in 1941 uit Nederland wegkomen, samen met zijn familie en zijn paarden. Deze opmerkelijke stunt bracht hem eerst in de problemen in de vs, waar hij enige tijd geen toegang had tot zijn kapitaal, maar later ook weer in Ne-
derland toen hij na de oorlog werd onderzocht wegens collaboratie met de Duitsers. Van Leer kende Dola nog uit Amsterdam van het Yvonne Georgi Ballet dat in 1939 in circus theater Carré had meegewerkt aan de show ‘Rhapsody in White’, een combinatie van Van Leers circus Kavaljos en dans. Van Leer vatte toen al het idee op om de show naar New York te brengen, maar dat kon vanwege de oorlog niet doorgaan.
Begin 1942 belde Van Leer met Dola en zij kon in contact komen met het dansgezelschap van Kurt Jooss. De dansvoorstelling bestond uit een Hollandse act (boeren op klompen), een Spaanse, een clowns nummer en de ‘Rhapsody in White’ met de Lipizzaners. Op 3 juni 1942 was de ‘wereldpremière’ in Yonkers, New York. De dansers kregen vijftig dollar per week. Het circus toerde tot begin augustus. Toen was Van Leer opeens verdwenen omdat hij geen geld meer had. De artiesten en dansers werden in North Carolina nog vastgehouden door de politie, maar al gauw was duidelijk dat zij ook gedupeerden waren. Overigens was Van Leer niet failliet, maar hij kon simpelweg niet over zijn eigen geld beschikken.4
Eerste roem
‘Aan vader, moeder en Jan, weerloos gedood in Duitse concentratiekampen, ter nagedachtenis.’ Deze opdracht staat in de roman En de akker is de wereld van Dola de Jong uit 1945. Deze schitterende roman vertelt het verhaal van vluchtelingenkinderen die uit heel Europa in Marokko terecht zijn gekomen, samen met een Nederlands stel, Aart en Lies. Ze hebben een woonwagen en een vrachtwagen en huren een stuk grond even buiten Tanger. Aart denkt dat hij allerlei groenten kan verbouwen, maar het blijkt een hopeloze onderneming.
De nazidreiging op de achtergrond is voelbaar: de kinderen worden aan hun lot overgelaten, de Duitsers zijn opdringerig in het neutrale Tanger en de Nederlandse consul en zijn vrouw zijn bereid te helpen, maar eigenlijk zijn de kinderen geen Nederlandse vluchtelingen, dus… De officiële hulp heeft een halfslachtig karakter.
En de akker is de wereld is geen roman waar op het einde alles goed komt. De Nederlanders die in het verhaal voorkomen zijn uitgesproken antihelden en de hoofdpersoon is eigenlijk een zestienjarige Duitser. De roman, die in het Nederlands verscheen en in Engelse vertaling (And the field is the world, recenter als The field), kreeg in 1947 de Prijs van de stad Amsterdam, voorloper van de Multatuliprijs.
Dola had in de vs al successen geboekt voordat En de akker uitkwam. In 1943 werd The level land gepubliceerd, een jeugdroman die Nederland beschrijft aan de vooravond van de Tweede wereldoorlog. Het boek sloeg aan en werd later zelfs een ongekend succes in Japan en Duitsland. In 1947 werd het gevolgd door Return to the level land over Nederland kort na de oorlog.
Dola was inmiddels gescheiden van Jan Hoowij en had een Amerikaan ontmoet, Robert Joseph, met wie ze trouwde. In 1951 kregen ze een zoon. Ze had op dat
moment een idee voor een roman over een lesbische verliefdheid. Erica en die andere was de aanvankelijke titel van De thuiswacht, een verhaal waarin de ik-figuur jaren later terugkijkt op een periode vlak voor de oorlog en haar vriendin Erica. Ze hebben een haat-liefdeverhouding. Hoewel de verhouding zeer ingehouden wordt beschreven lag de thematiek natuurlijk gevoelig. De eerste reactie van Alice von Eugen-van Nahuys van Querido was weinig enthousiast geweest. Dola blaast stoom af tegen schrijver en criticus Jan Greshoff: ‘Die onbeschofte brieven van dat wijf hangen me een mijl de keel uit. Het stel Von Eugen is mijn soort niet. Ze zijn zo geslepen en zo uitgerekend dat ik er misselijk van word.’5
‘Zelfs in de jaren vijftig was mijn uitgever, Querido, woedend op mij vanwege De thuiswacht,’ schreef ze later in een brief, ‘en publiceerde het met de nodige aarzeling.’ Op de vraag: waarom schreef je De thuiswacht na de geboorte van je zoon, zei ze: ‘Ik kon dat toen pas schrijven, het had te maken met evenwicht.’ De opdracht in het boek luidt heel mysterieus: ‘Voor M. en K., ter herinnering aan W.’
Anne Frank, Jan Cremer en Hermans
Naast haar boeken moest Dola altijd ander werk zien te vinden om in haar levensonderhoud te kunnen voorzien. Ze schreef voor allerlei Nederlandse bladen, deed werk voor de radio en trad op als literair agent voor Amerikaanse uitgeverijen. In november 1950 verschenen in twee Amerikaanse bladen artikelen over het Europe-
se succes van het dagboek van Anne Frank. Op dat moment hadden diverse Amerikaanse uitgevers het boek al afgewezen. Toen Dola het artikel van Janet Flanner in The New Yorker had gelezen, bestelde ze het dagboek en stapte onmiddellijk naar enkele uitgevers. Die gaven opnieuw niet thuis. Alleen redacteur Ned Bradford van Little, Brown & Co. in Boston had belangstelling, hoewel zijn baas het dagboek niet wilde. Bradford ging echter in het geheim verder. Niet alleen trad hij in contact met Otto Frank, hij zette ook Dola aan het werk.
De situatie is achteraf moeilijk te reconstrueren. Otto Frank gaf later toe dat hij akkoord was met een Engelse vertaling door Dola, maar draaide daar ook weer onderuit door te zeggen dat hij nooit had gezegd dat ze kon beginnen. Eind maart 1951 moest Dola in de krant lezen dat de rechten naar Doubleday gingen. De Engelse vertaling in druk was uiteindelijk niet van Dola de Jong, maar van Barbara Mooyaart-Doubleday. Dola was woedend. Ze was al bijna klaar met haar vertaling. Jaren later schreef ze aan biograaf Carol Ann Lee dat ze het manuscript van de vertaling uit woede had vernietigd.6
In interviews is en passant wel genoemd welke boeken dankzij de bemoeienis van Dola de Jong een Amerikaanse uitgever vonden: twee boeken van Jan Wolkers en ook Ik Jan Cremer 2, dat verscheen bij de Grove Press. Door toedoen van Dola kwam Jan Cremer bij de gerenommeerde Harold Matson Company, een belangrijke literair agent aan de oostkust, terecht. Peter Matson werd zijn persoonlijk literair agent. Cremer-biograaf Hans Dütting heeft geschreven dat Cremers boeken sinds-
dien met meer respect en serieuzer behandeld werden door de Amerikaanse kritiek. Jaren later vertelde Dola dat ze er in Nederland op werd aangekeken dat ze Cremer ‘een schrijver met een grote natuurlijke begaafdheid’ had genoemd. Ze prees Cremer ook omdat toen ze ooit ziek in bed lag hij binnen het uur voor haar deur stond met twee tassen boodschappen en ‘een [dien]blad met ziekenkostjes’ voor haar bereidde.
Ook Gangreen van Jef Geeraerts werd dankzij haar in het Amerikaans vertaald. Dola de Jong heeft zich in interviews vaak uitgelaten over hoe moeizaam het was om Nederlandse boeken in de Verenigde Staten aan de man te brengen. Tegen Marion Loudy vertelde ze in 1955 over hoe dat toeging. Amerikaanse uitgevers hadden interesse in Tsjip en De Leeuwentemmer van Willem Elsschot. De uitgever werkte niet mee en wilde niet eens een synopsis in het Engels leveren. Dus maakte Dola de Jong zelf maar een vertaling. De Amerikaanse uitgever wilde het boek toen inderdaad laten vertalen, maar een brief met een verzoek om toestemming bleef maanden onbeantwoord. Zelfs na aandringen van Dola’s goede vriend Jan Albert Goris (Marnix Gijsen) was er na elf maanden nog steeds geen reactie. Toen zag de Amerikaanse uitgever er vanaf en gaf aan geen interesse meer te hebben.7
De serie krantenartikelen van Marion Loudy in De Maasbode van 5, 7 en 9 juli 1955 (‘Het witboek van Dola de Jong 1, 11 en 111’) had zelfs geleid tot vragen in het parlement. Volgens de schrijfster leidde een en ander tot de oprichting van de Stichting ter Bevordering van de Vertaling van Nederlands Letterkundig Werk. Dola was decennia later dan ook zeer verbolgen dat de directeur daarvan, J.J. Oversteegen, in zijn autobiografisch getinte Etalage haar naam in het geheel niet noemde.
Hoewel Dola de Jong zei zich altijd te hebben ingespannen om het werk van Willem Frederik Hermans vertaald te krijgen in het Engels, gaf ze bijna altijd nega-
tieve adviezen als reader voor Amerikaanse uitgeverijen. ‘Aangezien ik verondersteld word Amerikaanse uitgevers op verkoopbaarheid te adviseren ben ik nog nooit met een eerlijk gevoel in staat geweest een Amerikaanse uitgave van Hermans’ romans positief te adviseren, hoewel ik zijn enorme talent bewonder. Bij Nooit meer slapen denk ik er opnieuw zo over,’ laat ze een Amerikaanse uitgever in 1966 weten na lezing van Hermans’ meest recente roman.8 Hermans had daar in de loop der jaren kennelijk lucht van gekregen. Het zat hem hoog. ‘Ik weet nog dat Hermans me een keer heeft aangevallen op de Vijzelgracht,’ vertelde Dola de Jong in 1990 in een interview. ‘Ik logeerde in het Carlton, want ik werd hier altijd naar toe gehaald voor boekenbeurzen en dan ging de rode loper uit. Hermans liep op straat met zijn vrouwen zoontje en wou me te lijf. Zijn zoontje hing aan zijn ene arm en zijn vrouw aan de andere en hij schreeuwde: ‘Het is jouw schuld dat mijn boeken niet uitkomen in Amerika!’ En dat terwijl ik ontzettend mijn best had gedaan.’
Creative writing
Na een aantal succesvolle boeken in de Verenigde Staten, zoals The house on charlton Street en The whirligig of time, bekroop Dola het idee dat ze beter naar Nederland terug kon gaan. Ondanks de publicitaire successen van genoemde boeken was ze kennelijk niet voldoende geworteld. Voor The house on Charlton Street kreeg ze een nominatie voor de Edgar Allan Poe Award en voor The whirligig of time kreeg ze de prijs daadwerkelijk. Er was sprake van dat het boek zou worden verfilmd met Bette Davis in de hoofdrol, maar dat werd op het laatste moment afgeblazen. Haar huwelijk met Robert Joseph was uitgelopen op een scheiding en haar zoon, die toen zeventien was, kon zich goed redden. Hij ging op kostschool. ‘Ik vind New York niet fijn meer,’ zei ze in een interview in 1968. ‘Het is hier té hard geworden, er is niet meer in te leven of te werken.’ Ze maakte zich bovendien zorgen over de toegenomen criminaliteit.
Het is niet helemaal duidelijk of ze eerst besloot terug te verhuizen naar Nederland en toen een verhouding kreeg met de ondernemer Oscar van Leer, zoon van
circusman Bernard van Leer, of andersom, maar in 1970 woonde ze eerst korte tijd in Broek in Waterland en daarna in Ouderkerk aan de Amstel. Van Leer en zij konden niet trouwen, vanwege echtscheidingsmoeilijkheden. Na enkele jaren moest ze eigenlijk weer concluderen dat ze te lang uit Nederland was weggeweest. Ze verdacht haar man er bovendien van dat hij vreemdging. Ze besloot terug te gaan naar New York, waar ze vanaf 1974 weer een appartement had; de puissant rijke Van Leer beloofde haar een stipendium. Ze kon zonder financiële zorgen een oude ambitie verwezenlijken en besloot te gaan studeren: psychologie met als bijvak literaire kritiek.
‘Voor mijn plezier ben ik in 1978 gaan studeren met het doel een “Bachelor of Arts” te verkrijgen (B.A.). Dit is mij in 2,5 jaar (in plaats van 4 jaar) gelukt, cum laude. Ik was toen 70.’ Onmiddellijk na haar afstuderen kreeg ze een aanstelling aan het Empire State University als docent Creative Writing. Ze deed dit zeven jaar lang, waarna ze sommige studenten nog enkele jaren privé bleef zien.
Haar leeftijd en haar gezondheid begonnen haar parten te spelen. Gedurende de jaren tachtig begon ze last te krijgen van haar hart, maar een operatie heeft ze zo lang mogelijk proberen uit te stellen. Toen ze hersteld was van een bypassoperatie werd multiple myeloma, kanker van het beenmerg, geconstateerd. Ze verliet New York in 1995 om in een verzorgingstehuis in Laguna Woods, Californië, niet ver van haar zoon Ian, te gaan wonen. Artsen gaven haar twee jaar, maar ze leefde er nog zeven. Ze overleed op 12 november 2003. Volgens haar zoon gaf haar verlangen om haar kleinkind te zien opgroeien haar extra kracht. Intussen bleef ze actief corresponderen met oude vrienden, zoals ze haar hele leven had gedaan, uitgesproken en met verve. Nog in 2003, het jaar dat ze overleed, schreef ze bijvoorbeeld: ‘Ik ben radeloos over de mensheid. […] Zo’n Bush is toch niet normaal. Om maar te zwijgen van zijn trawanten.’9
Toen Dola de Jong overleed had ze al meer dan vijfendertig jaar geen nieuw werk gepubliceerd. Hoewel haar oeuvre het respectabele aantal van 22 titels telt, zitten daar maar drie boeken voor volwassenen bij. Het lijkt erop of met het stagneren van de productie de bekendheid langzaam maar zeker afnam. Haar debuutroman uit 1939, Dans om het hart, heeft weinig succes gehad en haar twee bekendere romans lagen ook alweer jaren achter haar toen ze stopte met schrijven.
Vrienden kwamen met de verklaring dat Dola begin jaren zestig zeer teleurgesteld was in de liefde toen een relatie met Mitchell A. Wilson plotseling door hem werd beëindigd. Hij trouwde kort daarop met de actrice Stella Adler. Dat drama speelde zich begin 1965 af. In februari van dat jaar schrijft ze aan Greshoff: ‘Ik heb een verschrikkelijke klap gehad doordat mijn Kloris er vandoor is gegaan met Stella Adler (zegt dat jullie nog wat) de actrice van 63 jaar. Hij is 51.’
Ze was ondanks de drooggevallen productie voortdurend aan het schrijven en heeft ook diverse malen in brieven en interviews gemeld dat ze bezig was met iets. Dat iets was een roman die eigenlijk misschien een autobiografie was. Het begon al
onmiddellijk na het voltooien van En de akker is de wereld. Maxwell Perkins schreef haar in een ongedateerd briefje dat House of the harmless hem wel een goede titel leek. House of the guileless was de titel niet lang daarna, waarvan dan ook al een manuscript bestond. In een brief van april 1946 aan Jan Greshoff heette het boek Het huis der argelozen.
Medio jaren vijftig zei ze in een interview dat ze een roman aan het schrijven is die The sum of all moments moet gaan heten. Jaren later is ze daar nog mee bezig, want in een interview in 1968 zegt ze: ‘Ik heb nu een grote roman onder handen. […] Het is een boek dat al heel lang in de pen is, het gaat over de refugié, de ontwortelde mens hier in Amerika. […] Nee, het is niet autobiografisch, iedere roman is natuurlijk min of meer autobiografisch maar in opzet heeft het niets met mij te maken.’ Die roman kreeg de naam The search for Maria Bonissima.
Op latere leeftijd gaf ze als verklaring dat ze niet meer tot het schrijven van een roman was gekomen, omdat telkens als ze ervoor ging zitten de gedachten aan het verlies van haar familie en de verschrikkingen van de oorlog zich opdrongen. Al het andere werd daardoor geblokkeerd. ‘Die holocaust komt er tegenwoordig altijd tussendoor,’ zegt ze in 1983 in Het Parool. ‘Die belet mij het schrijven. Dat kan ik helemaal niet aan.’
Eigenlijk verwoordde Dola dat sentiment al toen haar in 1955 werd gevraagd
iets bij te dragen aan een bundel met ‘jeugdindrukken’. ‘Mijn herinneringen hebben door het vreselijke lot van mijn ouders, mijn broer en talrijke familieleden een betekenis gekregen die zomin de aardige anecdote als nostalgie toelaat. […] Over mensen die weerloos werden afgemaakt, schrijft men geen geestige opstelletjes, geen vlotte anecdotes.’
Ontheemd
Dola de Jong hield haar imago altijd nauwlettend in de gaten. Ze controleerde of corrigeerde graag hoe ze in de openbaarheid overkwam. Toen de briefwisseling tussen Vroman en Greshoff werd gepubliceerd, ontplofte Dola omdat er enkele vrij onschuldige opmerkingen over haar in staan: ‘Ze heeft een moeilijk leven maar vecht zich er flink doorheen’ is zo’n zinsnede. En elders: ‘We zien Dola geregeld. […] Zij zelf heeft het niet zo makkelijk, schrijven geeft nu eenmaal een onzeker bestaan.’ Volgens Dola werd zij hier tegenover vrienden en de rest van de wereld te kijk gezet.
Dola de Jong was niet gemakkelijk in de omgang. Diverse vrienden en familieleden erkennen dat ze door brieven of telefoongesprekken waarin hen van alles verweten werd soms behoorlijk aangeslagen waren. Het echtpaar Vroman geeft onmiddellijk toe dat ze af en toe stevige ruzie hadden met hun goede vriendin. Dola begreep bijvoorbeeld niet waarom Leo, die in een Japans kamp had gezeten, geen schadevergoeding wilde eisen en ze kon daar erg boos om worden. Een andere ruzie die enkele maanden duurde, kwam voort uit een misverstand: Dola maakte Tineke Vroman over de telefoon uit voor ‘resisting’, maar zij verstond ‘racistisch’. Omdat in de Nederlandse conversatie af en toe Engelse woorden slopen, kon dit misverstand ontstaan.
Door het overhaaste vertrek uit Nederland in 1940 en het verlies van haar familie was Dola de rest van haar leven ontheemd en onrworteld. Het fundament was onder haar vandaan weggeslagen. Haar meesterwerk En de akker is de wereld gaat over vluchtelingenkinderen, ontheemden die hun jeugd aan het verliezen zijn terwijl we ze gadeslaan. Het literaire vervolg daarop, een roman die ‘over de refugié, de ontwortelde mens hier in Amerika’ gaat, is er nooit gekomen. Naarmate ze ouder werd, kostte het haar meer moeite de noodzakelijke afstand te vinden. ‘De laatste oorlog heeft mijn leven doormidden gesneden’, schreef ze in 1954 in een brief aan Jeanne van Schaik-Willing. Een jaar later vat ze de situatie nog gedetailleerder samen: ‘Je zou het niet zeggen, maar Hitler en zijn kornuiten hebben mij op een vlotje gezet en me van de wal gestoten.’ Zelfs een autobiografie lukte niet meer, zo verklaarde ze in 1990 tegenover De Arnhemse Courant. ‘De verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog hebben een zware stempel op mijn leven gedrukt. Als ik een autobiografie zou schrijven, zou ik alles opnieuw beleven. Dat kan ik niet meer aan.’
Geraadpleegde bronnen
Voor dit artikel is gebruikgemaakt van de documentatie over Dola de Jong van het Letterkundig Museum en de Koninklijke Bibliotheek. Een belangrijke bron is het nooit gepubliceerde manuscript van Marleen Slob.
Daarnaast is geput uit persoonlijke correspondentie en gesprekken met familie en vrienden van Dola de Jong, zoals Ian Joseph, Yael Ben Lev (Latte de Jong), Jeanne van Munster, Bettie Weijl, Emile van Kreveld, Hilly Tieleman-van der Tas en Leo en Tineke Vroman.
Literatuur
Piet Calis, De vrienden van weleer. Schrijvers en tijdschriften tussen 1945 en 1948 (Amsterdam 1999). |
Jan Cremer, Brieven 1956-1996. Samengesteld door Hans Sleutelaar en Kristien Warmenhoven (Amsterdam 2005). |
Hans Dütting, Jan Cremer. Portret van een legende (Soesterberg 2010). |
Sir Guy Reginald Archer Gaunt, The yield of the years (Londen 1940). |
J. Greshoff en Leo Vroman, Brieven over en weer. Uitgegeven, ingeleid en geannoteerd door Sjoerd van Faassen (Amsterdam 1977). |
Dola de Jong, ‘Brief uit Amerika’, in: Eenentwintig jeugdindrukken. Singel 262 (Amsterdam 1955). |
Dola de Jong, [zonder titel], in: Cremer 50. Het vriendenboek (Den Haag 1990), p. 50-51. |
Dola de Jong, De thuiswacht (Amsterdam 1990; oorspr. uitg. 1954). |
Carol Ann Lee, Het verborgen leven van Otto Frank (Amsterdam 2002). |
Pauline Micheels, De vatenman. Bernard van Leer (1883-1958) (Amsterdam 2002). |
Marleen Slob, ‘Dola de Jong’, in: Kritisch literatuur lexicon (1996). |
Marleen Slob, Je moet in de stroom van het leven blijven (1996, niet gepubliceerd). |
Jessica Voeten, ‘Laatste voorstelling’, in: nrc Handelsblad, 5-12-2003. |
- 1
- ‘Laatste voorstelling’ in nrc Handelsblad, 5-12-2003.
- 2
- Persoonlijke informatie van Jeanne van Munster 17-9-2010.
- 3
- Brief aan Jeanne van Schaik-Willing, gedateerd 2 mei 1944 (sic, moet zijn 1954).
- 4
- Pauline Micheels, De vatenman.
- 5
- Brief aan Greshoff van 28-1-1954.
- 6
- Brief aan Caral Ann Lee van 12-6-2001.
- 7
- De uitgever van het werk van Willem Elsschot was toen P.N. van Kampen. Niet bekend is of door de bemoeienis van Goris, een goede kennis van Alfons De Ridder, het contact via de uitgever liep of rechtstreeks. Goris, die door Dola de Jong altijd Berteke werd genoemd, woonde destijds in New York.
- 8
- Brief aan Richard Locke van Simon & Schuster met daarin een leesverslag van de roman Nooit meer slapen.
- 9
- Brief van 26-3-2003 aan Eberhard Rebling, weduwnaar van Rebekka Brilleslijper. Zij was een oude vriendin uit de jaren dertig. Rebekka overleefde Auschwitz en Bergen Belsen. Zij en haar zusje Janny waren degenen die Otto Frank inlichtten over de dood van Margot en Anne Frank.