Arjen Fortuin
‘Best aardig, ook soms half aardig, soms opgeblazen en vervelend’
Henk Romijn Meijer en zijn uitgever Geert van Oorschot
arjen fortuin (1971) is literair criticus en coördinator literatuur bij nrc Handelsblad. Hij schrijft een biografie van Geert van Oorschot.
‘Uit je heftige reactie van donderdag op mijn verschijnen maak ik op dat je mijn verhaal in Maatstaf als een soort dolkstoot in de rug hebt opgevat, een aanval van achter die aantoont dat ik uiteindelijk voor jou persoonlijk en voor alles wat je voor me hebt gedaan om de uitgave van Bang weer mogelijk te maken, geen enkele waardering heb.’ Zo begon Henk Romijn Meijer op 28 april 1974 een brief aan zijn uitgever Geert van Oorschot.
Nog even zijn uitgever, want terugdenkend aan deze brief zou Romijn Meijer het later hebben over zijn ‘Grote Conflict’ met Van Oorschot: de knallende ruzie die maakte dat de twee mannen elkaar jarenlang niet spraken.1 Pas kort voor de dood van de uitgever volgde iets van een verzoening.
Het is een ruziepatroon dat zich in het leven van Geert van Oorschot (1909-1987) tientallen malen heeft herhaald, met uiteenlopende vrienden en auteurs als Reve en Hermans, Voskuil en Jeroen Brouwers. Van Oorschot was emotioneel en impulsief, kritisch en zakelijk, intelligent en theatraal. Afhankelijk van de combinatie waarin die eigenschappen in een bepaalde relatie (of op een bepaalde avond) samenkwamen, ontstond er een feest van verbondenheid of een acute verwijdering die jaren kon duren. Met grote financiële roekeloosheid kon hij een boek uitgeven waar hij iets in zag; en even onverwacht kon hij zijn auteurs herinneren aan een openstaand postje op hun boekenrekening van enkele kwartjes. Werd daar dan een opmerking overgemaakt, dan werd hij boos.
Je hoefde dus niet veel te doen om bij Geert van Oorschot uit de gratie te raken. Hoe zat dat tussen Henk Romijn Meijer, de 44-jarige schrijver en de 64-jarige Van Oorschot? ‘Mijn verhaal in Maatstaf’ waar Romijn het in het briefcitaat hierboven over heeft, is ‘De prijs per vel’, dat verscheen in april 1974. Was dit verhaal een dolkstoot?
Ja, dit was een dolkstoot.
‘Weet je wat het kost?’
‘De prijs per vel’ begint een beetje mistig, met de weergave van een telefoongesprek tussen de hoofdpersoon, een schrijver die Peter heet, en een vriendin, Willeke. Willeke is getrouwd met de dichter Olivier en terwijl zij met Peter praat onderbreekt zij zichzelf. Er komt bezoek. ‘Ik denk eigenlijk dat, ik moet ophangen, sorry, ik zie net de grote gestalte van Albrecht aan mijn raam voorbijgaan en ik geloof dat hij, daaag.’ Albrecht is de uitgever van Olivier, kennelijk een man bij wie je alles uit je handen moet laten vallen zodra hij zijn opwachting maakt. Die introductie is al niet zo aardig, maar het portret wordt nog veel minder vleiend als Albrecht bulderend het dan volgende gesprek domineert: ‘Albrecht werd steeds dronkener en zo is mijn hele middag verlopen.’2
Behalve een zuiplap is Albrecht als uitgever over the top, zegt Willeke als de hoofdpersoon haar vraagt of hij zijn werk daar nog moet aanbieden: ‘Och, weet je, Albrecht is niet zo jong meer als vroeger, hij kan niet zo veel meer doen.’3 Even verder in het verhaal neemt de dichter Olivier, een goed herkenbaar portret van Adriaan Morriën, met meer sensatiezucht dan compassie de gezondheidstoestand van Albrecht door: ‘Maar dat was nog geen echte hartaanval, hè, van Albrecht, maar zo’n felle pijn in zijn hart en zijn aderen en meer een waarschuwing, een soort vingerwijzing, hè. En nu mag hij niet meer zoveel roken en drinken en daar wordt hij ook weer chagrijnig van…’4
Het oordeelsvermogen van de verouderende Albrecht is niet goed meer. ‘Albrecht kan opeens redeloos weigeren en dan kan hij ook ineens weer even redeloos omslaan. Het betekent gewoon helemaal niks, hè, wat hij zegt, en je kunt het ook het beste maar allemaal meteen weer vergeten, als je tenminste met hem om wil gaan, niet dat ik dat doe…’5
Na deze in extenso weergegeven beledigingen moet de ontmoeting tussen Peter en Albrecht nog komen. Albrecht toont zich daarin maar half aandachtig, geeft Peter college over het verdwijnen van echte schrijvers die ergens voor staan. ‘Waar zijn de auteurs die iets willen? Die voor iets zijn en tegen iets?’6 Het verhaal is fictie, maar deze zin komt bijna letterlijk uit een brief die Geert van Oorschot op 16 april 1971 aan Romijn Meijer had geschreven. Het correspondentiemapje ‘Van Oorschot’ dat de schrijver bewaarde deed even verder ook dienst: veel van de teksten van Albrecht komen uit de brieven van Van Oorschot. Een oekaze over schrijvers die leven in de ‘ijdele misvatting’ dat hun werk zo noodzakelijk en gewichtig is dat zij recht hebben op ‘subsidies, stipendia, additionele honoraria, toeslagen op publicaties, prijzen en gotweet wat er nog maar uit te vinden is om op zgn culturele gronden aan geld te komen,’7 wordt op een paar woorden na door Albrecht uitgesproken.
De opvattingen van Van Oorschot over de dichters in zijn fonds belanden, slechts losjes versluierd door pseudoniemen, in ‘De prijs per vel’: bijvoorbeeld hoe het hem verbaasde dat hij zo veel gedichten van Judith Herzberg verkocht en zo
weinig van Jan Emmens, of zijn mening dat Adriaan Morriën zijn tijd en talent verdeed aan stukken die ‘brood op de plank’ moesten brengen (‘Hij heeft talent’, zegt Albrecht in het verhaal, ‘Hij is intelligent. Maar Olivia durft niet’8). Net als de bijna hysterische wijze waarop hij een map reproducties van zijn vriend, de schilder Melle, aan de man probeert te brengen.
Belangrijker dan de losse spotternijen is de kwestie waar het verhaal zijn titel aan ontleent. Nadat Albrecht het manuscript van Peter heeft aangenomen en het zonder enthousiasme heeft doorgebladerd: ‘Weet je wat het kost, op het ogenblik?’ vroeg hij opkijkend, ‘om een boek van zestien vel te laten drukken? Weet je wat het kost om één vel te drukken? Weet je hoeveel ik verlies wanneer ik duizend, of zelfs tweeduizend exemplaren van een boek verkoop?’9
En of hij dat wist. Of tenminste – dat wist Henk Romijn Meijer. De publicatie van het gewraakte verhaal viel samen met de verschijning van Bang weer, na Lieve zuster Ursula uit 1969 het tweede boek van Romijn Meijer dat bij Van Oorschot uitkwam. De productie van Bang weer was een slepend proces, zo blijkt uit de correspondentie tussen schrijver en uitgever. Lieve zuster Ursula was een flop geweest. Nadat er over heel 1971 twee exemplaren van waren verkocht (auteurshonorarium fl 2,78 volgens de afrekening10) besloot Van Oorschot de overige exemplaren te verramsjen, tot verdriet van Romijn Meijer, al zag Van Oorschot het probleem niet zo: ‘Ik begrijp hoe het een schrijver “bezeert” als zijn boek slecht verkocht wordt. Maar ik begrijp niet hoe een opruiming bezeren kan.’11
Wat Romijn Meijer veel méér ‘bezeerde’ dan de opruiming van Lieve zuster Ursula, was het talmen met de uitgave van Bang weer. Want ‘De prijs per vel’ legt de vinger op de zere plek. Het voornaamste dat Romijn Meijer van zijn uitgever te horen kreeg, was hoeveel verlies een boek van een slecht verkopende auteur hem wel niet opleverde. ‘Je bent dus een auteur die niet verkocht wordt. […] Een bundel verhalen (van het soort dat ik altijd al goed vond) zou ik graag uitgeven, maar niet wanneer mij dat vele duizenden guldens gaat kosten.’12 De inhoudelijke complimenten zijn zuinig geformuleerd en ze staan tussen haakjes. Van Oorschot vat samen: ‘Ik zal het dus niet doen, tenzij een of andere subsidie mijn verlies zou dekken, (waarbij ik dan gaarne van enigerlei winst afzie).’13 Met andere woorden: ik doe je een enorme gunst door dit boek van je te publiceren.
Tussen deze novemberbrief uit 1971 en de uiteindelijke verschijning van Bang weer zit meer dan twee jaar, waarin Van Oorschot daadwerkelijk – en vergeefs – probeerde subsidie los te krijgen bij het toenmalige ministerie van crm, en hij zijn auteur opgaven van drukkerskosten stuurde om zijn aanstaand verlies toe te lichten. Het lange uitstel zal het gemoed van Romijn Meijer geen goed hebben gedaan en de subtekst van Van Oorschots financiële openhartigheid nog veel minder, want die luidde dat hij zijn werk weliswaar ‘altijd’ goed vond, maar kennelijk niet goed genoeg om financiële risico’s voor te lopen.
‘Het is werkelijk niet goed’
En dat terwijl Romijn Meijer van nabij had gezien dat het anders kon. In 1962 had hij het manuscript van zijn vriend J.J. Voskuil, Bij nader inzien, naar Van Oorschot gebracht. Dat was een roman die wel de roekeloze uitgever in Van Oorschot wakker riep. ‘Als er maar 512 of zelfs maar 1183 of zelfs maar 2112 van worden verkocht is de strop afschuwelijk.’14 Uiteindelijk zou ook Bij nader inzien met hulp van een mecenas uitgegeven worden, maar Romijn Meijer wist nu dat als Van Oorschot in vuur en vlam stond voor een boek, het er dan gewoon kwam.
Even ergerlijk was hoe Van Oorschot zich in de jaren zeventig nog steeds bediende van de retoriek van de uitgever die elk moment aan zijn prachtboeken failliet zou kunnen gaan. Sinds halverwege de jaren zestig was de firma ook financieel tot bloei gekomen: hij kon een paar duizend gulden verlies makkelijk hebben.
In de loop der jaren was een behoorlijk aantal stukken van Romijn Meijer geweigerd door Van Oorschot voor zijn tijdschrift Tirade, en die afwijzingen waren hard: ‘Het duizelt me en ik ben dodelijk vermoeid van inspanning om je verhaal eenvoudig maar te volgen. Na twee pogingen heb ik het niet eens helemaal kunnen uitlezen. Ik wil het dus niet in Tirade opnemen. Het is werkelijk niet goed.’15
Dan had Van Oorschot nog zijn verlangens op het persoonlijke vlak, waar Romijn Meijer maar moeilijk aan kon voldoen: grote gebaren van onvoorwaardelijke vriendschap. Auteurs uit zijn ‘stal’ moesten zijn vrienden zijn. Hij eiste dat ze zich aan hem overgaven, dat hij zich aan hen kon overgeven – al dan niet aangejaagd door jenever en sigaren. Romijn Meijer was daar niet goed in. Hij beleefde zijn beste uren met Van Oorschot als ze samen op de bank een drukproef zaten door te vlooien, op zoek naar hoerenjongen.16 Na afloop van de enige keer dat Van Oorschot en zijn vrouw Hillie bij de Romijn Meijers kwamen eten constateerde de uitgever met spijt in een briefje dat ze eigenlijk niet nader tot elkaar waren gekomen.17
Geert van Oorschot was een overweldigende persoonlijkheid, een man die in een gesprek alles van iedereen gedaan kon krijgen, waarna de ander een paar dagen later beteuterd constateerde wat hij nu weer allemaal had toegezegd, terug probeerde te krabbelen en de toorn van de uitgever over zich afriep. Criticus Kees Fens schetste dat proces eens in een brief aan Van Oorschot. ‘Welnu, je mag gerust weten, dat gesprek op 2 januari heeft mij verpletterd. Ik kan tegen jou niet op. Je kunt dat naar verkiezing een lofprijzing of een zelfbeschuldiging vinden. Onder de druk van die verplettering heb ik toegezegd blanco te blijven. Ik meen echter wel, als ik me dat alles achteraf realiseer, later het recht te hebben op een beslissing terug te komen, zonder tegen jou van die beslissing verantwoording af te leggen.’18
Die brief ging over Fens’ toetreding tot de redactie van het door Van Oorschot verachte tijdschrift Merlyn, maar het scenario herhaalde zich keer op keer wanneer secundair reagerende persoonlijkheden met de uitgever werden geconfronteerd. Zeker Henk Romijn Meijer, die niet alleen in het dagelijks leven de woede met vertraging voelde opkomen, maar die ook in de loop van zijn literaire carrière vaak putte uit de ergernissen die zijn omgeving hem bezorgde. Zijn bewonderaar Max Pam schreef dat Romijn Meijer ‘flink uit het vaatje van de satirische rancune kan tappen’.19 Bijvoorbeeld in Oprechter trouw, zijn roman over het gezin Morriën (waarin ook een Van Oorschotpersonage opduikt), het ziekenhuisverhaal ‘Duivels oorkussen’ en de novelle De Amerikaantjes, over de Amerikaanse buren in het Franse dorp van de Romijn Meijers.
Naar aanleiding van De Amerikaantjes legde Romijn Meijer aan interviewster Bibeb van Vrij Nederland uit hoe hij bij een verwijdering geen ruzie maakt, maar slikt en dan later toeslaat. ‘Echt ruzie maken ligt niet in mijn aard’, zei Romijn Meijer tegen haar. Waarna hij uiteenzette hoe zich in zijn gedachten steeds meer ergernissen ophoopten waarvan de betekenis pas later tot hem doordrong (categorie nooit teruggebracht broodrooster, een gepikt stuk triplex). ‘Ik word heel koel, laat een soort onverschilligheid overkomen. Daar ben ik goed in. Ik ben nooit voor iets uitpraten.’ Waarna Bibeb hem een vraag stelt over Joke Kool-Smit, over wie hij zijn verkoelde gevoelens ook te boek stelde in ‘Joke’, opgenomen in Een krans rozen en een zakdoek. ‘Maar Joke heeft die verkoeling nooit in de gaten gehad.’20 Of, ben je geneigd te denken, Joke had die verkoeling heel goed in de gaten, maar wilde er verder geen aandacht aan besteden.
Zo ongeveer moet het ook met de gevoelens van Romijn Meijer voor Geert van Oorschot zijn gegaan, culminerend in het portret in ‘De prijs per vel’, waarin alle zwakke plekken van de uitgever – drankgebruik, wispelturigheid, zuinigheid – pijnlijk werden uitvergroot. De gevolgen van de verschijning van het verhaal waren ingrijpend, deels door een opmerkelijk toeval. ‘De prijs per vel’ had lang op de burelen van Maatstaf gelegen, was misschien wel geschreven op een moment dat Romijn Meijer al niet meer geloofde dat Van Oorschot Bang weer ooit daadwerkelijk in zijn fonds zou opnemen. Dat gebeurde wel; boek en verhaal verschenen tegelijkertijd.
Geert van Oorschot kon daar niet om lachen. Romijn Meijer schreef later over de
kwestie in het verhaal ‘Oorzaak van ergernis’, een vervolg op ‘De prijs per vel’. Weer ligt de schrijver Peter in de clinch met uitgevers die zijn werk niet zien zitten, al is Albrecht niet de enige uitgever die erin voorkomt. Volgens Romijn Meijer was zijn fictionele beschrijving van zijn conflict met Van Oorschot conform de werkelijkheid.21 In het verhaal beschrijft hij hoe Peter zich meldt op het kantoor van Albrecht – uit de brieven die de mannen later nog wisselden blijkt dat zich ook in werkelijkheid een gelijksoortige scène heeft voorgedaan. Peter had bloemen, twee kilo bonbons en een liter jenever bij zich om te bedanken voor de mooie uitgave van zijn boek [in werkelijkheid Bang weer].
Albrecht had de telefoon neergelegd. Hij zag op van talloze papieren en werd vurig rood in zijn gezicht. […] In een ijzige stilte richtte Albrecht zijn sigaar op de schitterende bloemen en verhief zijn doorrookte stem.
‘Wil jij hier weggaan,’ zei hij. ‘Weg! Weg uit mijn huis!’
‘Meen je dat?’
‘Ja! Dat meen ik! Weg! En snel!’
Omdat Peter aarzelde richtte de uitgever zich dreigend op vanachter zijn overladen bureau. ‘Snel, zeg ik! Weg! Weg!’22
In ‘Oorzaak van ergernis’ (een verhaal dat elf jaar na de publicatie van ‘De prijs per vel’ verscheen) suggereert Peter dat hij wellicht onbewust een breuk met uitgever Albrecht wilde forceren. ‘Misschien was het vadermoord.’23 Albrecht neemt wraak in het verhaal door het boek van Peter niet te distribueren en niet meer te antwoorden op brieven. ‘Albrecht had zich verschanst achter dodelijk prikkeldraad.’24 Het verhaal eindigt met een brief die Peter aan Albrecht schrijft, maar nooit post: ‘Ik erken je grootheid […] Ik weet je beter dan wie dan ook op waarde te schatten. Al meer dan dertig jaar sta je in dit land op een eenzame hoogte.’25
In de Amsterdamse zeik zetten
Daar eindigt het verhaal, maar de geschiedenis gaat verder. Met een excuusbrief die Romijn Meijer aan Van Oorschot stuurde, waaruit het dolkstootcitaat aan het begin van dit stuk afkomstig is. Van Oorschot reageerde er niet op. Pas twee maanden later kwam hij op de zaak terug in een brief die eigenlijk over iets anders gaat. ‘Ik heb je uitvoerige brief van nu alweer veel weken geleden nog niet beantwoord. Wat zou ik moeten antwoorden? Je kunt beter in het vervolg andere voorbeelden nemen om belachelijk te maken en in de Amsterdamse zeik te zetten. Ik begrijp die rancune niet.’26
Het andere waar bovengenoemde brief over ging was een nieuwe ergernis van Van Oorschot, die samenhing met een ontwikkeling waar schrijver noch uitgever rekening mee had gehouden. Bang weer was geen flop geworden. Het boek werd eigenlijk heel behoorlijk verkocht. Van de eerste druk gingen in 1974 meteen al 1200
exemplaren over de toonbank, bijna genoeg om de kosten te dekken en voldoende om Romijn Meijer 1651 gulden aan honorarium uit te keren.
Dat bescheiden succes maakte dat de belangstelling voor eerdere boeken toenam; Meulenhoff kondigde aan een herdruk van de in 1956 bij hen verschenen verhalenbundel Consternatie uit te brengen,27 dit tot frustratie van Van Oorschot. Die schreef dat hij juist een bundel oudere verhalen van Romijn Meijer wilde uitbrengen, iets waar de schrijver overigens niets van geloofde.28 Van Oorschot, woedend:
H.R.M. is bij de boekhandel bekend als een slecht of zeer matig verkocht auteur. Bang weer had daar langzamerhand een beetje verandering in gebracht. Op dat succesje voortbouwend had ik natuurlijk dat boek [de herdruk van Consternatie] of een ander boek moeten uitgeven. Deze wisseling van uitgever heeft één dui-
delijk gevolg: de boekhandel denkt: o, Van Oorschot wil zeker dit boek niet uitgeven; het zal dus wel niet zo goed zijn. Enfin, ik leg je dat allemaal maar even uit tot beter begrip.29
Hij sluit de brief af met ‘Overigens vind ik je best aardig, soms half aardig, soms jennerig en vervelend.’ Romijn Meijer antwoordt op 9 april over de Meulenhoffherdruk: ‘Het verzoek kwam nadat jij me uit je zaak had gebekt en mijn brief had genegeerd. Hoe ik jou op dat moment een herdruk […] had moeten voorleggen is me een raadsel. […] Je bent nu in elk geval weer zo’n moeilijk verkoopbare kwijt. Ik vind je overigens ook best aardig, ook soms half aardig, soms opgeblazen en vervelend.30
Een auto vol sigarenrook
Tot zover de schermutselingen. Henk Romijn Meijer en Geert van Oorschot waren niet voor elkaar gemaakt. Niet als vrienden en niet als schrijver en uitgever, al zou je aan dat laatste eigenlijk ‘net niet’ moeten toevoegen. Want de korte verhalen van Romijn Meijer pasten in het fonds van Van Oorschot, tussen Voskuil, Alberts en Koolhaas, al werd Van Oorschot nooit lyrisch, zoals hij dat bij die andere auteurs wel werd: waarschijnlijk miste hij de blik in de afgrond van menselijke ellende, die
die schrijvers nadrukkelijker bieden dan Romijn Meijer, die schrijft met een zekere voorzichtigheid.
De kloof bleek overigens niet onoverbrugbaar. In de tweede helft van de jaren zeventig verscheen er een verhaal van Romijn Meijer in Tirade (‘Overigens ben ik blij met het voorzichtige herstel van onze relatie’).31
Romijn Meijers al even genoemde roman Oprechter trouw verscheen in 2001, veertien jaar na de dood van Geert van Oorschot, maar ook hier speelt een extravagante sigaren rokende uitgever een rol, nu onder de naam René Boskoop en in het bezit van een even grote Mercedes als Geert van Oorschot. ‘Sigaar in de wind, zijn haar verwaaid, aanvoerder van een bataljon dat achter zijn rug een andere richting had gekozen.’32 Die beschrijving lijkt een wat mildere blik op Van Oorschot te verraden, al heeft Romijn Meijer eerder in de roman deze René Boskoop in de beschrijving van een tripje naar Frankfurt neergezet als een zelfingenomen en onbeschofte man met een oogje op zijn secretaresse. Scheldend en vloekend op alles en iedereen (vooral Duitsers) blaast hij zijn auto zo vol sigarenrook dat de anderen amper kunnen ademhalen.
In de lente van 1985 hadden Romijn Meijer en Geert van Oorschot zich verzoend. Van Oorschot schreef: ‘Is dat al weer elf jaar geleden, dat ik je bij het bin-
nenkomen woedend heb bejegend? “Bij nader inzien” heb ik mij in mijn leven te veel en onnodig kwaad gemaakt […] Ik zal met belangstelling je satire lezen. Misschien dat ik er nu om lachen, of in ieder geval glimlachen zal.’33 De ‘satire’ was ‘Oorzaak van ergernis’, dat datzelfde voorjaar in Maatstaf werd gepubliceerd.
De mildheid die Van Oorschot in deze brief tentoonspreidde stond niet los van zijn leeftijd. Hij zou in de zomer van 1985 zijn 76ste verjaardag vieren, de uitgeverij gaf hij steeds meer in handen van Gemma Nefkens en zijn zoon Wouter; hij kwam eindelijk enigszins tot rust. Er is echter nog een element, dat al verraden wordt in een formulering uit de brief van 15 april, namelijk dat Van Oorschot ‘Bij nader inzien’ vond dat hij zich te vaak kwaad had gemaakt. Juist in 1985 was de belangstelling voor Bij nader inzien weer gegroeid, het boek was herdrukt en in tegenstelling tot in 1963 werd het nu wel verkocht.
Geert van Oorschot was voldoende van zichzelf onder de indruk om dat te zien als een persoonlijke verdienste, een bewijs dat hij het als uitgever bij het rechte eind had gehad. Daarbij ging hij enigszins voorbij aan het feit dat hij Bij nader inzien in 1969 zelf had verramsjt en daarna in conflict met Voskuil was gekomen over het vervolg, Binnen de huid.’ Alles wat met Bij nader inzien samenhing stond voor Van Oorschot niet meer in het teken van een commerciële flop, maar van een wederopstanding.
Zo ook zijn visie op Henk Romijn Meijer, de man die hem het manuscript van Voskuil ooit in handen had gegeven en die voor Van Oorschot altijd met Voskuil verbonden is gebleven. In een brief uit mei 1963 kondigde Van Oorschot bij Romijn Meijer de verschijning van Bij nader inzien aan, op 10 juni. Drie zinnen verder schrijft hij: ‘In principe ben ik bereid een bundel goede of nog liever voortreffelijke verhalen van je uit te geven.’34 Van Oorschots bereidheid om Romijn Meijer uit te geven werd concreet in de maanden van zijn grootste enthousiasme voor Voskuil. En zijn terughoudendheid bij Bang weer ontstond nadat hij met Voskuil had gebroken en diens werk een commerciële flop was gebleken. Toen Voskuil in de jaren tachtig alsnog een succesvol schrijver werd, gingen ook Van Oorschots warme gevoelens voor Romijn Meijer weer overheersen.
In een van zijn laatste brieven aan Romijn Meijer schreef Van Oorschot over Binnen de huid, het vervolg op Bij nader inzien dat hij in 1968 niet goed vond, maar waar hij nu wel weer brood in zag. ‘Gemma en Wouter waren, zoals je weet, bij hem op bezoek om de present ex. [van de herdruk van Bij nader inzien] te brengen. Binnen de huid is toen ook even ter sprake gekomen, maar het is hun stellige indruk, dat hij dit “vervolg” niet publiceren wil. Vraag jij hem er eens voorzichtig naar.’35
Zo beëindigden Geert van Oorschot en Henk Romijn Meijer hun relatie zoals die ooit was begonnen: met Romijn Meijer als verbindingsofficier tussen Van Oorschot en een schrijver op wiens werk hij zijn zinnen werkelijk had gezet: J.J. Voskuil. Overigens zou het verzoek uit 1985 zonder gevolgen blijven. Binnen de huid verscheen uiteindelijk in april 2009, 21 jaar na de dood van Geert van Oorschot, een jaar na het overlijden van de oude vrienden J.J. Voskuil en Henk Romijn Meijer.
B.V. UITGEVERIJ DE ARBEIDERSPERS
De heer Henk Romijn Meijer
Transvaalkade 9 huis
AMSTERDAM
Beste Henk,
Het MATSTAF-aprilnummer is – een beetje vertraagd – vrijdag 29 april binnengekomen.
Nadat ik het interview met je had gelezen dat in het volgende nummer komt, heb ik vorig weekend BANG WEER uit de kast gepakt, dat ik al wel bezat maar nog niet gelezen had. Ik heb het boek dat weekend gelezen en was er van onder de indruk (dat gebeurt me niet iedere dag), vooral het verhaal ‘East Coker’ bereikt een peil dat je in verhaal-literatuur in Nederland zelden aantreft. Het maakt bovendien de afstandelijkheid, die jou altijd wordt toegedicht, tot een voor mij dubieuze kwestie. Be betrokkenheid bij die merkwaardige Engelse mensen in dat Engelse huis, met die Engelse winter eromheen, en die bijna pervers onuitgehaalde kache hebben me – het hoge woord moet er dan maar uit – ontroerd. Ik realiseerde me bovendien – en zei dat vanmorgen aan Martin Ros – dat ik mezelf kwalijk moest nemen dat ik in vroegere contacten met jouw werk (het soort contacten dat impliceerde dat ik je uitgever had kunnen worden) mijn commerciële pessimisme heb laten prevaleren boven de waardering voor dat werk. Bat moet dan maar eens gezegd.
Stuur weer eens gauw iets voor MAATSTAF.
Recht hartelijke groet,
Theo Sontrop
Singel 262, postbus 3879, Amsterdam C, telex 11556. Ingeschreven in het Handelsregister te Amsterdam onder ap: 132213.
Opgenomen in b.v. Uitgeverijen Singel 262. Bankrekening 24 14 01 453 ten name van b.v. Uitgeverijen Singel 262 bij Pierson, Heldring & Pierson, Amsterdam. […]trekening 314920 ten name van b.v. Uitgeverijen Singel 262.
- 1
- Henk Romijn Meijer, ‘Sans rancune’. In: Geert van Oorschot, Brieven van een uitgever (Amsterdam 1995), p. 166-173.
- 2
- Henk Romijn Meijer, ‘De prijs per vel’. In: Alle verhalen tot nu toe (Amsterdam 2004), p. 751.
- 3
- Alle verhalen tot nu toe, p. 751.
- 4
- Idem, p. 753.
- 5
- Idem, p. 752.
- 6
- Idem, p. 754.
- 7
- Geert van Oorschot aan Henk Romijn Meijer, 21 november 1971. De in dit stuk genoemde brieven bevinden zich in het bezit van de erven Henk Romijn Meijer, tenzij anders vermeld.
- 8
- Alle verhalen tot nu toe, p. 756.
- 9
- Idem, p. 756.
- 10
- Geert van Oorschot aan Henk Romijn Meijer, 27 april 1972.
- 11
- Idem, 2 mei 1972.
- 12
- Idem, 5 november 1971.
- 13
- Idem, 5 november 1971.
- 14
- Idem, 10 december 1962.
- 15
- Idem, 22 december 1970.
- 16
- Brieven van een uitgever, p. 169.
- 17
- Geert van Oorschot aan Henk Romijn Meijer, 15 januari 1974.
- 18
- Kees Fens aan Geert van Oorschot, 6 februari 1962. Archief Van Oorschot in het Letterkundig Museum, Den Haag, GAvO Fens.
- 19
- Max Pam in HP/De Tijd, 26 mei 2001. Zie ook henkromijnmeijer.nl.
- 20
- Bibeb in Vrij Nederland, 11 maart 1985. Zie ook henkromijnmeijer.nl.
- 21
- Brieven van een uitgever, p. 170.
- 22
- Henk Romijn Meijer, ‘Oorzaak van ergernis’. In: Alle verhalen tot nu toe, p. 769.
- 23
- Alle verhalen tot nu toe, p. 775.
- 24
- Idem, p. 775.
- 25
- Idem, p. 776.
- 26
- Geert van Oorschot aan Henk Romijn Meijer, 28 juni 1976.
- 27
- In 1975 verscheen bij Meulenhoff Tweede druk, een bloemlezing van verhalen uit eerdere bundels van Henk Romijn Meijer.
- 28
- Brieven van een uitgever, p. 171.
- 29
- Geert van Oorschot aan Henk Romijn Meijer, 24 maart 1975.
- 30
- Henk Romijn Meijer aan Geert van Oorschot, 9 april 1975.
- 31
- Geert van Oorschot aan Henk Romijn Meijer, 21 september 1978.
- 32
- Henk Romijn Meijer, Oprechter trouw (Amsterdam 2001), p. 337.
- 33
- Brieven van een uitgever, p. 172.
- 34
- Geert van Oorschot aan Henk Romijn Meijer, 27 mei 1963.
- 35
- Idem, 13 mei 1985.