Jeroen Brouwers
Plasterk in plakjes
I
Vrij Nederland, 20 juni 2009. Vele bladzijden Plasterk.
Daarin komt het ‘schotschrift’ van Jeroen Brouwers ter sprake.
Mijn indruk is dat P, toen hem het interview werd afgenomen, mijn ‘schotschrift’ nog niet had gelezen, evenmin als waarschijnlijk de interviewers Thijs Broer en Thijs Niemandsverdriet dat nog hadden gedaan. Ik leid dit af uit de botte stommiteiten die P te pas blijft brengen over feiten, toestanden en omstandigheden rondom de Prijs der Nederlandse Letteren, waarover hij in mijn schotschrift, de titel Sisyphus’ bakens wordt in het geheel niet genoemd, de exact gedocumenteerde waarheid zou hebben kunnen lezen, mitsgaders al zijn eigen opgeblazenheid en blunders terzake.
Over deze stommiteiten zouden de journalisten hem het vuur aan de broek hebben kunnen leggen, omdat de minister weer eens flagrant zit te liegen (onder andere voor de zoveelste keer dat ik over de hoogte van het prijsbedrag zou hebben ‘onderhandeld’). De gekreukelde staatsman en de journalisten hebben kennelijk alleen de gedeeltelijke voorpublicatie van mijn pamflet in de Volkskrant (21 maart 2009) gezien. Op de voorpagina van deze krant stonden de citaatfragmenten geafficheerd, die in het interview als enige citaten uit mijn verhandeling werden aangehaald: Plasterk is ‘een ijdele flapdrol’, Plasterk is ‘iemand die zichzelf bij het praatjesmaken opblaast als een feestcondoom’.
‘Ja, alleen de Volkskrant had dat als nieuwsfeit opgepikt,’ piept excellentie.
Even later stonden de kranten bol over wat excellentie hier terecht een feit noemt.
‘Wat vond u ervan?’
Hierop verschaft zijne belezenheid navolgend literatuurcollege:
‘Tsja, het schotschrift is een genre. Je pakt een onderwerp op en dan ga je helemaal uit je dak.’
Juist ja.
We houden het populair.
Gisteren William Shakespeare nog ontmoet. ‘Tsja, toneel is een genre. Je pakt een onderwerp op en dan ga je…’
‘Alle kunst beantwoordt aan een of ander genre en in dat genre pak je een onderwerp op en dan…,’ bevestigde Johann Sebastian Bach. ‘Zo is de Matthäus-Passion een genre, tsja, met een onderwerp, tsja. Donner und Blitze, der Plaschstark singt immer mit, ja?’
‘Beeldhouwen is een genre.’ Michelangelo aan het woord. ‘Je pakt een onderwerp op en…’
‘Wat dacht je van film?’ Federico Fellini.
‘Je pakt een onderwerp op en blonblonblonnetje je bent op weg naar het dak,’ lachte Toon Hermans.
‘Wat doet genre ertoe,’ zo mengde Voltaire zich in onze gedachtewisseling. ‘In de filosofie en de kunst is ieder genre belangrijk. Alsook ieder onderwerp. Zonder onderwerp trouwens geen genre en omgekeerd.’
Hier dachten wij over na.
Ook Pablo Picasso was in ons midden. ‘Uit je dak gaan,’ zei hij, ‘is de eerste en strengste vereiste voor iedere kunstbeoefenaar in welk genre dan ook. Kunst, welke kunst dan ook, waarbij het dak op het huis blijft liggen, voldoet niet aan de plicht van iedere kunstenaar, kunst te maken die explosies veroorzaakt waarbij alles, en ook hijzelf, door het dak gaat.’
Uiteraard waren wij allen het hiermee eens.
Kijk, Ronald, eenmaal het genre bepaald en daarin een onderwerp ‘opgepakt’, wijdt de kunstenaar zich met de allergrootste ernst, inzet en concentratie aan zijn werk, met het uiterste van zijn artistieke vermogen en vakmanschap, met totale toewijding en volharding: hij maakt kunst waarvan de pannen van het dak spatten, een ander principe is er niet.
Ronald zelf is een dilettantartiest, rondkeutelend in tsja, alle genres van kunst, waar hij op de tast naar een onderwerp zoekt om op te pakken. Een onderwerp! Mijn leuke ministersbaantje voor een onderwerp!
Het is een kwestie van talent, Ron. Van karakter. Van authenticiteit. Wat jij allemaal niet hebt, Ron.
Het is streven naar het beste waartoe je in staat bent en naar het hoogste bereikbare, zo hoog dat geen dak je tegenhoudt. Het is de eer van iedere vakman, de blijken van zijn meesterschap te tonen, tsja.
‘Het schotschrift is een genre’ is eenzelfde wijsheid als: de handgranaat is een projectiel. Je blaast er het dak mee uit zijn voegen.
Mijn Sisyphus’ bakens, genre polemiek, tsja, met als onderwerp Dr. Ronald Ha! tara! Plasterk, baasje van cultuur, oppermanitoe van de Taalunie met haar letterenprijs van drie dubbeltjes, waarvan de reglementen eerst niet en toen opeens wel konden worden gewijzigd, mijn gestrenge, terechte, niet te weerleggen, hilarische, bovendien soeverein verwoorde schot- zeg maar vloekschrift, excellentie, is een literair meesterstuk van een vakman, zoals alle kranten als nieuwsfeit hebben bericht. Je kan er, gedreven literatuurconnaisseur die je veinst te zijn, een punt aan
zuigen. Stoot die punt vervolgens in je oog. Doe mij zo’n polemiek eens na.
Dezer dagen is literaire polemiek in onbruik geraakt, evenals het genre brief in het algemeen, maar, ijzeren wetshandhaver met je verfijnde kijk op letteren, hoed je (hoedje!) voor neerbuigendheid, wegwerping, minachting voor tsja, het genre.
Op het bovengeciteerde inzake genre, onderwerp en dakdoorvlieging doet excellentie nog volgen:
‘Het is een bijna cabareteske manier van schrijven.’
Scherp opgemerkt van excellentie, ikzelf heb het eerder gedebiteerd, allicht pakte excellentie het op uit mijn aandachtig door hem bestudeerde oeuvre, waarvan hij een ‘fan’ is, dat heeft hij mij zelf verteld. Alleen: excellentie merkt het meesmuilend op.
Kijk, Ronald, polemiek dient aan stringente wetten te voldoen. Een daarvan is dat zij geestig moet zijn. Polemiek moet spetteren van vrolijkheid, de per polemiek aangevallen persoon, instantie, toestand (het onderwerp als het ware) dient te worden bedolven onder confettiregens van hoon, dient taarten in het gezicht te krijgen, dient te sidderen van het gesis, geknal, geknetter van vuurwerk dat alle misstanden en stommiteiten in sproeilicht zet en met lawaai extra accentueert. Net als bij cabaret.
Andere strenge eis, die ik mij persoonlijk stel, cabaretesk en al, en waartegen ik niet pleeg te zondigen, is: dat de polemiek waarheidsgetrouw moet zijn. Schop keet en spot zoveel je lust, overdrijf, maak belachelijk, giet er nòg wat sarcasme overheen, en nòg wat, het publiek moet schateren en zich bepissen van leedvermaak, maar: lieg nooit! Argumenteer de boel plat en lever er bewijzen, bronnen, vindplaatsen, data en correcte citaten bij. Polemiek is een aanklacht, die haar kracht, geloofwaardigheid en zelfs geestigheid verliest als de polemist het niet nauw neemt met waarheid en feiten. Excellentie mag mij op mijn beurt aan de paal slaan door in het cabareteske Sisyphus’ bakens leugens aan te wijzen, één leugen, een halve misschien.
Aangezien excellentie het ‘opgepakte’ onderwerp niet aanstaat, want dat is hij zèlf in al zijn blote, benepen miezerigheid, smaalt hij op het genre.
In dat genre zijn meesterwerken geschreven, Plasterk, hoogbelezene, door grimmiglollige cabaretmeesters als Multatuli, Lodewijk van Deyssel, E. du Perron, Willem Frederik Hermans, Gerrit Komrij, nog een paar en tsja, – waarom negeren wat het geval is, – ook Jeroen Brouwers, lees Sisyphus’ bakens. Voor hun polemieken pakten ze een onderwerp op en gingen door het dak: ze schreven over ledige pretenties, praatjesmakers in machtsposities waar ze er niets van bakten, opscheppers, zichzelf overschreeuwende bolleboffen en ijdeltuiten met niks in huis. Die vergeleken ze met blink uit een flesje, schoenpoetsmiddelen, vaatborstels, stoflappen, wc-eenden en plastic zakken om de drol des honds van het trottoir te rapen. Over amateurgitaristen en reglementenbewakers schreven ze. Over ingebeeldheid en opgehouden schijn in een spiegel vol barsten. Over autoriteiten in een clownspak.
Ze hekelden en straften summa summarum altijd hetzelfde type in altijd dezelfde niksheid. Niets voorstellende types, gloriërend in onbeduidendheid.
Waarachtig, ik ga uit mijn dak!, als dat niet steeds en steeds opnieuw, door alle decennia heen, het Plasterktype is.
Een onuitputtelijk onderwerp!
II
Begin november 2009. Plasterk bij Pauw en Witteman. Maanden geleden dat ik hem wat langer op de buis zag. Het door Antilliaanse vakantiezon gebruinde pretgezicht is aan het afbladderen, de zelfingenomen pipo lijkt nu geschminkt met stopverf, zijn trekken zijn gekerfder, of hij zorgjes heeft. Er is verknepenheid in zijn kop getrokken, ik zie parmantig onderdrukte angst en die bête grimgrijns bij alles wat hij zegt wordt bêter naarmate hij zich opfokt in belangrijkheid.
‘Zeggen’ doet hij overigens niks, hij produceert stemgeluid dat bij vergissing wordt beluisterd als bijdrage aan debat of conversatie: – wat hij aldus hoorbaar maakt is leeg, lafjes ontwijkend (‘Het is nog te vroeg om daarop in te gaan’ et cetera) en hij bedient zich van doorzichtige trucs.
Witteman verklaarde vorige week in Vrij Nederland dat hij dusdanig van Sisyphus’ bakens had genoten dat hij het vol bewondering zelfs twee keer had gelezen, de tweede keer zich er steeds op verheugend hoe Plasterk op de volgende bladzijde de zoveelste dreun zou incasseren. Van dit alles gaf Wit geen blijk meer nu hij zich met de excellentie persoonlijk tête à tête op de kijkpijp bevond.
Excellentie mocht in het programma, waarin ook een kok aan tafel zat, op een snijplankje een komkommer in plakjes hakken. Leuk! Na het reces weer helemaal in zijn nopjeselement. Paar dagen terug was hij nog bij een regeringsuitstap in Japan, waar hij, met andere Nederlandse gezagsbobo’s, allemaal pontificaal in jacquet, Japanse soortgenoten een handje mocht geven. Viel daar iets in plakjes te hakken? Wat moest hij daar? Cultuur verkopen aan Nippon? Het door hem, naar hij beweert, zo fanatiek bewonderde Bezonken rood bestaat al, sedert 2001, in Nipponse vertaling.
Eveneens aan de P-en-W-tafel: de vriendelijke Herman Koch, die voor zijn roman Het diner de NS Publieksprijs heeft gekregen. Toen Wit aan excellentie vroeg of deze Kochs boek had gelezen, bediende excellentie zich leeg, lafjes ontwijkend, van een van die doorzichtige trucs van hem:
‘Ik ben erin bezig,’ loog hij spontaan. Ik zàg dat hij het loog, zoals zijn armoedige gewoonte is als het over literatuur gaat, wat Witteman uit Sisyphus’ bakens zou hebben kunnen onthouden.
Het merkwaardige, hardnekkige gerucht, dat Plasterk zo ‘belezen’ zou zijn. Dat hij ‘verstand van’ literatuur zou hebben, dat hij erover zou kunnen ‘meepraten’, als een ‘echte erudiet’, dat hij er een ‘mening’ over zou mogen hebben, enz., terwijl de kerel nooit iets heeft gelezen, niets heeft gelezen dus, en even onderlegd is
in de letteren als de bedomptheid onder zijn hoed. Hij laat zich het gerucht vol ijdelheid aanleunen, maar valt keer na keer door alle manden. Hij kent geen enkel literair oeuvre (tenzij misschien dat van Annie M.G. Schmidt. Toen onlangs weer eens iets musicalachtigs uit Annies oude doos op toneel werd heropgevoerd, zat minister Ronald in zijn feesthansopje op de voorste rij en, naar ik vernam van * die achter hem zat, minister Ronald zong alle liedjes mee!).
De malle belangstelling voor P’s antwoord op de vraag of hij een bepaald boek heeft gelezen om vervolgens allicht nieuwsgierig te informeren naar wat hij ervan vindt. Zou Koch er iets om hebben gegeven, te weten dat de kukel zijn roman had gelezen en er iets van zou ‘vinden’?
Plasterk: een holle persoon en een intellectueel van het loze knoopsgat. Helemaal geschikt voor een ministersbaantje in Nederland, weet je wat, we doen hem minister van cultuur!
III
Hij was eens juryvoorziter van de Librisprijs. Dat was die keer dat ze daar eerst de werkster voor hadden gevraagd, maar die kon niet, want ze moest babysitten bij haar dochter. Sedertdien wordt hij ieder jaar uitgenodigd om bij het uitreikingsfeest aanwezig te zijn en heeft hij er, zegt hij in dat interview in Vrij Nederland (20 juni 2009), ‘een sport van gemaakt elk boek op de shortlist in zijn geheel te lezen’.
Let wel: in zijn geheel!
‘Het is een mooie manier om de Nederlandse literatuur nog enigszins bij te houden.’
Let wel: enigszins!
‘En je weet maar nooit naast welke genomineerde je aan tafel terecht komt.’
In ‘een klein zwart boekje’, zo kneutert hij, schrijft hij ‘recensies’.
Ja waarachtig, recensies schrijft hij! Weldra in boekvorm bij De Bezige Bij.
En ‘thuis’, zo theemutst hij verder, maakt hij er met zijn vrouw, die heet Els, ‘een spel van’.
Heet lezen enige regels hoger ‘een sport’, hier heet het ‘een spel’. De cultuurbaas heeft het over literatuur. Enigszins.
Dat spel bestaat eruit dat Els ‘ook’ (sic!) alle shortlistboeken leest en ‘eigen notities’ maakt, waarna Ron en Els gezellig saampjes onder de schemerlamp elkaars bevindingen gaan zitten vergelijken.
‘Vorig jaar hadden we allebei de winnaar getipt.’
VN informeert: ‘Leest u al die boeken helemaal uit?’
Overbodige vraag, daar windbuil immers eerder al heeft doen optekenen dat hij alles ‘in zijn geheel’ tot zich neemt, maar het antwoord is toch verhelderend.
‘Ja, bijna altijd.’
Nee dus.
In Sisyphus’ bakens is na te slaan hoe de gulzige leeswolf, op weg naar Librisinstuif
2008, de genomineerde Koen Peeters publiekelijk schoffeerde. Door op de televisie te blaten dat hij diens Grote Europese roman niet door zijn strot had weten te wringen wegens te ontregelend, te ongewoon, te moeilijk, en dat hij het boek niet ‘in zijn geheel’ had ‘uit’ gelezen.
Wat, als hij aan tafel naast Koen Peeters was terechtgekomen? Of godbewaarme naast mij, ook genomineerd, gesteld ik zou hebben meegegeten? Dan had hij mogen verduidelijken wat hij op de televisie ook nog met groot ingebeeld kennersgezag had staan uitboeren, te weten dat hij (mede namens Els) 2008 maar een mager literair jaar had gevonden.
Laat je recensies eens lezen, gitarist.
Nee dus, hij leest ‘al’ die boeken niet helemaal uit. Ook in 2009 verklaarde hij in hetzelfde interview:
‘Dit jaar heb ik één boek niet uitgekregen: Koetsier herfst van Charlotte Mutsaers. Na 176 pagina’s heb ik de handdoek in de ring gegooid.’
Sport. Spel. Bokswedstrijd.
Nu telt Mutsaers’ roman 462 pagina’s, zodat de excellente recensent er pakweg slechts 1/3 van onder ogen heeft gehad (wat iets anders is dan ‘gelezen’). Gooit de kreeft weg zonder er alles van te hebben gesavoureerd, – zo heeft Mutsaers haar kreeftenboek nu ook weer niet bedoeld.
Wat, als hij aan tafel naast Charlotte Mutsaers was terechtgekomen?
En wat, in 2006, als de organisatie hem naast Lodewijk H. Wiener had neergepoot? Eerder dit jaar schreef Wiener mij:
‘Voor de Librisprijs was mijn boek De verering van Quirina T. genomineerd voor de “shortlist”. Bij de plechtigheid in het Amstel Hotel was de heer Plasterk ook aanwezig, alsmede mijn redacteur Erna Staal. De heer Plasterk liet zich daarbij ontvallen dat hij het boek van L.H. Wiener nog (!) niet gelezen had, om na de toekenning van de prijs als officieel commentaar op te merken dat zijns inziens de prijs terecht aan Arnon Granberg was toegekend, waarna Erna hem zowat aanvloog onder het uitroepen van de volgende woorden: “Hoe kunt u dat nu zeggen, als u Wiener niet eens gelezen heeft!” Het verontschuldigende commentaar van de heer Plasterk op dat verwijt was vervolgens: “Tja, maar mag ik dan ter verdediging aanvoeren dat mijn vrouw alle boeken wel gelezen heeft.”’
Wiener: ‘Tja, zo gaan die dingen, waarschijnlijk praten meneer en mevrouw Plasterk vaak over de boeken die de ander niet gelezen heeft. Je weet het niet.’
Nu spoedig te verwachten: Els in de Librisjury!
Plasterk de gretige lezer: protserig mager haantje, dat nog niet weet dat hij morgen een plumeau is.