Niels Bokhove+
Nieuwe glimp van Nachum Roth
Een ooggetuige herinnert zich de vader van Joseph Roth
Er zijn nogal wat witte plekken in het leven van de Oostenrijkse schrijver Joseph Roth. Maar een van de opvallendste betreft zijn vader. Over hem weten we praktisch niets, ook Roth zelf wist heel weinig, hij heeft hem zelfs niet gekend. Biografen hebben uiteraard speurwerk verricht, maar moesten zich allemaal noodgedwongen op dezelfde bronnen baseren. Toch lukte het mij om nieuw materiaal over die schimmige vader te vinden.
Wat is dan het weinige wat bekend is over die vader? Alleen uit de trouwakte van Roth kennen we zijn naam: Nachum (‘troostrijk’, ook Nochum en Nathan) Roth.1 Hij groeide op onder chassidim in West-Galicië (nu ongeveer Zuidoost-Polen) en was enige tijd kandidaat voor een rabbinaat. Hij was werkzaam als houthandelaar en ook als graaninkoper voor een Hamburgse exportfirma – vooral Oost-Galicië was toen een ‘graanschuur’. Door wildvreemden werd hij in Lemberg (in het nog bestaande huis Hofmana 7), waar hij voor zijn werk moest zijn, als mogelijke bruidegom geïntroduceerd bij de broers van Roths toekomstige moeder, Maria Grübel, circa 1872 geboren in Brody en daar ook woonachtig. Zijn leeftijd toen is onbekend – misschien rond de veertig.2 Uit de informatie die ze over hem kregen, kwam geen al te betrouwbare figuur tevoorschijn, maar omdat haar familie Maria niet onverzorgd wilde laten, werd tot een huwelijk besloten dat ongeveer medio 1892 in de synagoge in Brody plaatsvond.
Nachum Roth
Nachum Roth kreeg een aanzienlijke bruidsschat mee, die hij wilde investeren in een eigen houthandel in West-Pruisen om later zelfstandig ondernemer te kunnen worden. Het ingekochte graan sloeg hij altijd tijdelijk op in Katowice in het huidige Zuid-Polen. Kort na zijn huwelijk moet hij ontdekt hebben dat de beheerder van het depot er met de graanvoorraad vandoor gegaan was. Samen met zijn inmiddels zwangere vrouw reisde hij er in de late herfst van 1893, achttien maanden na het huwelijk, naar toe om de gestolen waar terug te krijgen. Kennelijk gaf dat
problemen, want vandaar reisde hij door naar zijn werkgever in Hamburg; zijn vrouw liet hij achter, zij keerde weer naar Brody terug. Tijdens de treinreis terug moet hij ergens tussen Hamburg en Berlijn gek geworden zijn en zich vreemd gedragen hebben, in elk geval werd hij uit de trein gehaald en tijdelijk in een krankzinnigengesticht ondergebracht. Later haalden verwanten hem daar op en namen hem mee naar Rzeszów, ook in Zuidoost-Polen. Weer later ging hij naar het ‘hof’ van een wonderrabbi ergens in Russisch Polen en daar stierf hij in 1910. Maria zou haar man nooit weerzien. Hun zoon Joseph, geboren op 4 september 1894, heeft hem nooit gekend.3
Wel zou een broer van Maria Nachum Roth jaren later een keer bezoeken. Salomon Grübel ging erheen om hem een ‘get’, een echtscheidingsverklaring, te laten ondertekenen zodat zijn zuster opnieuw zou kunnen trouwen. Salomons zoon Fred – de oprichter van het bekende Leo Baeck Institute – herinnerde zich later zijn vaders verslag: ‘Nathan Roth erschien, ein sehr gut aussehender Mann mit blauen Augen und einem langen blonden Bart, der den Besucher nur anlachte, nichts sagte, nichts verstand und nichts tat. Papa mußte also unverrichteter Dinge wieder abziehen.’4 In Brody was men intussen ervan overtuigd – en Maria voedde dit – dat vader Roth zich verhangen had. Zelfmoord was in joodse ogen eervoller dan krankzinnigheid, die als een straf van God werd beschouwd.5
Maar tegelijk is duidelijk dat Joseph Roth altijd naar zijn vader verlangd heeft en dat hij keizer Franz Josef i zag als een vervangende vader en een grote bewondering voor hem gehad heeft. Bij iemand die lacunes in de kennis van zijn vroege leven heeft, is de verleiding groot om de fantasie die lacunes te laten opvullen. Dat geldt zeker voor Roth, die sowieso een levendige fantasie had en daarom doorgaat voor een mythomaan, zeker waar het zijn eigen leven betreft. Zijn verlangen en fantasie sponnen samen allerlei legendes rondom zijn vader – diens afkomst: katholiek geworden jood, Oostenrijker ‘vom Schlag der Schlawiner’, Wener, Duitser uit Posen
(nu Poznan), van (Poolse) adel; diens melancholie en de hiermee samenhangende liefde voor de alcohol; diens beroep: (hoge) ambtenaar bij ministerie van Financiën, vervroegd gepensioneerd spoorwegbeambte, de bekende Weense munitiefabrikant ‘Kapsel-Roth’, wens om hophandelaar te worden; diens hobby: kunstliefhebber, zelfs kunstschilder; diens levenshouding: ‘spirituele epicureër’, scepticus, weinig praktisch; diens doodsoorzaak: tyfus. Bovendien zou het huwelijk een dekmantel zijn geweest voor een misstap van zijn moeder en was zijn werkelijke vader een edelman, een Poolse graaf of een officier. In totaal heeft Roth minstens dertien verschillende verhalen over zijn vader en afkomst rondgestrooid.6
Vadersubstituut
Het gemis van zijn vader heeft hem, zoals gezegd, sterk beziggehouden. Vriend Morgenstern bekende hij ooit: ‘Du weißt nicht, wie es ist, ohne Vater aufzuwachsen.’7 Mogelijk is dit gemis ook debet aan Roths levenslange zwerftocht van hotel naar hotel: nooit een echt thuis, altijd op weg. En de korte tijd dat hij met zijn psychisch zieke vrouw Friedl Reichler samenwoonde in een echt huis, ging hij steeds op reportagereis, zonder haar van tevoren in te lichten, net zoals zijn vader geruisloos uit het leven van zijn moeder verdween.8 Datzelfde gemis heeft ook sporen nagelaten in zijn werk, zij het soms in gecamoufleerde, getransformeerde vorm.
De opeenvolging der generaties in mannelijke lijn, en dus de verbondenheid
tussen vaders en zonen, is nadrukkelijk aanwezig in Roths bekendste roman Radetzkymarsch (1932), waarin overigens ook de keizer als vadersubstituut optreedt. Een ander sterk voorbeeld is het begin van de roman Zipper und sein Vater (1928): ‘Ich hatte keinen Vater – das heißt: ich habe meinen Vater nie gekannt – Zipper aber besaß einen. Das verlieh meinem Freund ein besonderes Ansehen, als wenn er einen Papagei oder einen Bernhardiner gehabt hätte. Wenn Arnold [Zipper] sagte: ich gehe mit meinem Vater morgen auf den Kobenzl – so wünschte ich mir, auch einen Vater zu haben. Mann konnte ihn bei der Hand nehmen, seinen Unterschrift nachahmen, man konnte von ihm Rügen, Strafen, Belohnungen, Prügel erhalten.’ Het verhaal eindigt met de dood van Zipper sr.9 Al in het vroege verhaal ‘Barbara’ (1918) gaat het over een moeder, die na de dood van haar man zich helemaal aan hun kind wijdt. In Hotel Savoy (1924) bekent Henry Bloomfield bijvoorbeeld: ‘Ich komme jedes Jahr hierher, meine Vater besuchen. Und auch die Stadt kann ich nicht vergessen. Ich bin ein Ostjude, und wir haben überall dort unsere Heimat, wo wir unsere Toten haben.’ In de novelle ‘Der Korallenhändler’ (1934, als boek Der Leviathan, 1940) verlaat koopman Piczenik zijn stadje Progrody en vertrekt via Hamburg(!) per schip naar Canada, maar komt onderweg om, als het schip zinkt. En in de roman Das falsche Gewicht (1937) wordt de ijkmeester bedrogen door zijn vrouw en raakt zij zwanger van een ondergeschikte – mogelijk een echo van Roths eigen conterfeitsel dat hij de vrucht is van een misstap van zijn moeder. En zo komt in verschillende gedaantes en constellaties het vaderthema op gezette tijden terug.10
Van Roth komt ook dit intrigerende maar misschien verzonnen verhaal, verteld in een brief aan zijn uitgever uit 1930: ‘Doch erinnere ich mich, daß ich als Knabe von vier, fünf Jahren [1899/1900] einmal von einem Mann geträumt habe, der meinen Vater darstellte. Zehn oder zwölf Jahre später [dus ca. 1910] sah ich zum erstenmal eine Photographie meines Vaters. Ich kannte sie bereits. Es war der Herr
een foto die nu weg is. Wij weten niet hoe vader Roth eruitzag.
Zijn vriend Ludwig Marcuse wist zich te herinneren dat Roth, toen hij in de herfst van 1913 naar Wenen kwam om er te gaan studeren, hier vergeefs naar zijn vader heeft gezocht.12 Hij ging er kennelijk toen vanuit dat de man nog leefde. En het is op dit punt dat er nieuw materiaal beschikbaar is.
Aaron Rosenbaum
In 1967 verscheen in Tel Aviv het boek Kehilat Raysha: sefer zikaron, een bundel herinneringen van joden die in Rzeszów hebben gewoond – de plaats dus waar Roths vader eerst werd ondergebracht. In de Engelse, ook op internet beschikbare vertaling Rzeszow Community Memorial Book (Poland), vond ik de memoires van een zekere Dr. Aharon Rosenbaum (Haifa). Die beginnen met een kort stukje over de zgn. Beis Kneses Hachayat, de Kleermakerssynagoge in Rzeszów, waar Rosenbaums vader Jitschak lange tijd ‘gabbai’, beheerder, was. Deze synagoge fungeerde tevens als onderdak voor ontheemden. En dan schrijft Rosenbaum: ‘[…] so it was for a man called “Regale” who came to Rzeszow from some unknown place. He would walk around the entire day, back and forth in front of the synagogue, and talk out loud to himself. Small children would run after him and throw stones. At first nobody knew where he came from or who he was. During the First World War, I accidentally became acquainted with an Austrian writer Yosef Roth. When he found out I was from Rzeszow, he asked me about “Regale”. It turned out that “Regale” was his father. Immediately after World War I, Yosef Roth came to Rzeszow to search for his poor father’s grave.’13 De samensteller van de bundel, Moshe Yaari Wald, wist nog te vertellen dat de vreemde man ‘Regele’ [sic] werd genoemd omdat hij dat woord stotterend uitsprak.14
Met dit verhaal krijgen we een nieuwe verrassende glimp van het leven van Roths vader te zien. Maar is het ook betrouwbaar en niet net zo’n legende als uit de duim van Roth? Roths bezoek aan Rzeszów past zeer goed in wat wij nu weten over zijn leven rond het eind van de oorlog. Medio december 1918 was Roth van het oostfront, waar hij als vrijwillig soldaat bij de militaire persdienst had gewerkt, naar Wenen teruggekeerd. Bij thuiskomst ontdekte hij dat zijn moeder, die sinds 1914 in Wenen woonde, terug naar Brody (inmiddels Oekraïens) was gegaan. Vrijwel direct reisde hij haar achterna, maar vertrok daar alweer snel toen bleek dat het Oekraïense leger hem in Brody wilde inlijven. Lemberg was onbereikbaar vanwege de Poolse bezetting en de Oekraïense omsingeling. Tijdens een zeer moeizame omweg door de Karpaten en via Hongarije kwam hij eind maart 1919 in Wenen aan.15 Wat hij onderweg allemaal heeft gedaan en beleefd, is voor een groot deel duister. Maar het is zeer wel mogelijk dat hij in die drie maanden Rzeszów, dat slechts 145 km westelijk van Lemberg ligt, heeft aangedaan.
Wat problematischer is Roths eerdere kennismaking met Aharon Rosenbaum tijdens de oorlog. Waar vond die plaats? Roth kwam waarschijnlijk in de herfst van 1913 naar Wenen, waarna hij, zoals Marcuse wist, naar zijn vader zocht. Begin september woonde hij hier het xide Zionistencongres bij, zo herinnerde zich Soma Morgenstern. Mogelijk was ook Rosenbaum aanwezig.16
In mei 1916 meldde hij zich aan voor het front, kreeg tussen augustus 1916 en begin 1917 zijn opleiding en diende tot eind 1918 in Galicië, met name in Zborów tussen Lemberg en Tarnopol, en in Moravië.17 Zowel in Wenen als in Galicië kan hij dus Rosenbaum ontmoet hebben. Raadselachtig is Rosenbaums zin: ‘When he found out I was from Rzeszow, he asked me about “Regale”.’ Wist Roth dan al eerder dat zijn vader die bijnaam had? Of vertelde Rosenbaum niets vermoedend over die vreemde man en gaf hij, op verzoek van de nieuwsgierig geworden Roth, een beschrijving waarin Roth zijn vader herkende?
Wie was A[h]aron Rosenbaum? Hij is in 1894 geboren in Tytschin (Tyczyn), een dorp acht kilometer ten zuiden van Rzeszów. Jarenlang was hij hier en in Rzeszów arts, in de jaren dertig emigreerde hij naar Palestina en woonde in Haifa.18 In de Roth-biografieën en in zijn brieven vond ik de naam Rosenbaum tweemaal: een ‘Herr Rosenbaum’ woonde rond 1910 in Roths huis aan de Bahngasse in Brody19 en een ‘Dr. Rosenbaum’ komt voor in een door Gustav Landauer in 1934 opgestelde lijst van personen die een opdrachtexemplaar van Der Antichrist moesten ontvangen.20 De eerste kan nauwelijks identiek zijn met de Rosenbaum in kwestie, de tweede wel degelijk. Dat zou betekenen dat Roth ongeveer twintig jaar later nog met hem contact had. Een briefwisseling tussen beiden is helaas onbekend.
Wonderrabbi
Ook ten aanzien van het gekkenhuis tussen Hamburg en Berlijn en de identiteit van de Hamburgse graanhandelaar blijven vragen bestaan.21 Helaas is ook niet overgeleverd bij welke wonderrabbi Salomon Grübel op bezoek is geweest. Maar wél is bekend dat juist de chassidim uit Belz een vooraanstaande plaats in Rzeszów
innamen.22 En in Belz, bijna 150 km ten oosten van Rzeszów (nu Oekraïens, ten noorden van Lviv [Lemberg] aan de Poolse grens), ‘heerste’ een wonderrabbi die er inderdaad een soort ‘hof’ op nahield. Het ligt dus voor de hand om aan te nemen dat vader Roth bij hem zijn laatste jaren heeft doorgebracht.
Deze wonderrabbi was Rabbi Issachar Dov (Rokeach) (1854-1927), de derde Rebbe van Belz, die in 1916 (het jaar waarin overigens Franz Kafka hem toevallig zag in Marienbad) werd beschreven als ‘ein riesengroßer, starker, merkwürdiger Mann, mit einem Fabelbart und rätselhaften Augen. Er ist wie ein Fürst unter seinen Gesippen. Dieser Magus aus galizischen Gauen soll in seiner Heimat weite, reiche Landereien besitzen, und nicht durch seine Wortgewalt und durch seine Gelehrsamkeit nur, auch durch die suggestive Art, wie er die Seelen der Menschen behandelt, soll er sehr berühmt sein.’23 Als mijn vermoeden klopt, zou vader Roth in Belz gestorven (en begraven?) zijn. In het herdenkingsboek Belz, Sefer Zikaron (1974)24 staat in de lijst ‘The Megillah of the Destruction’ inderdaad onder de R een ‘Nakum Roth’, zoon van Ber en Miriam, vermeld, maar of het hier om dezelfde persoon gaat, is onduidelijk.
In Roths leven en werk treden enkele malen wonderrabbi’s op. Ongeveer in 1930 verzocht hij een wonderrabbi uit de Hirtengasse in het Berlijnse getto om hulp voor zijn vrouw Friedl.25 In zijn roman Hiob treedt een wonderrabbi op, die Mendel Singers zoon moet genezen.
Er zijn nog meer vragen. Het wekt bevreemding dat Maria en ook haar broers niet meteen na de verdwijning van haar man geprobeerd hebben om hem te vinden. Zo moeilijk kan dat toch niet geweest zijn. Het lijkt erop dat Nachums familie hem afgeschermd heeft – de bruidsschat was betaald – en/of dat Maria en haar broers ook
niet bijzonder in hem geïnteresseerd waren. Het suggereert een tamelijk kil, uit berekening voltrokken huwelijk. Roths opmerking dat zijn vader ‘nur’ ertoe diende, ‘ihn zu zeugen’,26 lijkt dan ook dit keer geen bedenksel van hem.
- +
- niels bokhove (1946), filosoof en Kafka-expert, schreef eerder over Hermans, Kafka, David Vogel en Sándor Márai voor De Parelduiker. Binnenkort verschijnt van hem Awaters spoor, wandelingen door het Utrecht van Nijhoff.
- 1
- Zie Heinz Lunzer & Victoria Lunzer-Talos, Joseph Roth. Leben und Werk in Bildern. Überarb. Neuaufl. (Keulen 2009), p. 98, afb. 139.
- 2
- Roth schreef op 11 juli 1934, bijna veertig jaar oud, aan Stefan Zweig: ‘Ich fürchte […], daß ich im selben Alter verrückt werde, wie mein Vater.’ (Briefe 1911-1939. Hrsg. u. eingel. v. H. Kesten [Keulen/Berlijn 1970], p. 349.).
- 3
- David Bronsen, Joseph Roth. Eine Biographie (Keulen 1974), p. 40v.
- 4
- Fred Grübel, Schreib das auf eine Tafel die mit ihnen bleibt. Jüdisches Leben im 20. Jahrhundert (Wenen/Keulen/Weimar 1998), p. 29.
- 5
- Bronsen, Op. cit., p. 67; Wilhelm von Sternburg, Joseph Roth. Eine Biographie (Keulen 2009), p. 97v.
- 6
- Zie de lijst van fabulaties in: Bronsen, Op. cit., p. 34vv.
- 7
- S. Morgenstern, Joseph Roths Flucht ohne Ende. Erinnerungen (Keulen 2008), p. 19.
- 8
- Bronsen, Op. cit., p. 332.
- 9
- Bronsen, Op. cit., p. 34.
- 10
- Von Sternburg, Op. cit., p. 183, 302, 436, 460. – Merkwaardig genoeg is dit thema sterk onderbelicht gebleven in de studies over Roth en zijn werk. Het enige wat ik ken is hoofdstuk 2, ‘Phantasie und Wirklichkeit. Geburtsort und Vaterschaft im Leben Joseph Roths’, in Bronsens biografie, p. 29-42.
- 11
- Brief van 10 juni 1930 aan G. Kiepenheuer, Briefe 1911-1939, p. 165.
- 12
- Bronsen, Op. cit., p. 35.
- 13
- A. Rosenbaum, ‘The Tailor’s Synagogue’ en ‘Memories of the Past’ (vert. J.O. Goldstein en J. Landau), Rzeszow Community Memorial Book (Poland), http://www.jewishgen.org/yizkor/rzeszow/rzeszow.html, p. 476 en 478-80, scan van oorspronkelijk Jiddische versie Kehilat Raysha: seferzikaron. Ed. by M. Yari-Wold (Tel Aviv 1967) op http://yizkor.nypl.org/index.php?id=1438 (op de website van de New York Public Library).
- 14
- ‘Memories and Happenings. A Portrait of Rzeszow at the Beginning of the 20th Century’, http://www.jewishgen.org/Yizkor/Rzeszow/rze214.html, p. 220.
- 15
- Bronsen, Op. cit., p. 191v. Deze barre tocht heeft Roth verwerkt in Die Flucht ohne Ende (1927), de roman waarmee hij in Duitsland doorbrak als schrijver.
- 16
- Morgenstern, Op. cit., p. 30v. – Op de deelnemerslijst van het congres staan K. Rosenbaum uit Berlijn en S. Rosenbaum uit Rusland. Qua herkomst zou het de tweede kunnen zijn, maar de initiaal klopt niet. (Stenographisches Protokoll der Verhandlungen des xi. Zionisten-Kongresses in Wien vom 2. bis 9. September 1913, hrsg. vom Zionistischen Aktionskomitee [Berlijn/Leipzig 1914], p. 4).
- 17
- Lunzer & Lunzer-Talos, Op. cit., p. 55-52.
- 18
- Een soort biografie van hem (in het Jiddisch) bevindt zich ook in Kehilat Raysha: sefer zikaron, p. 481-83, maar daarvan is geen Engelse vertaling beschikbaar. Met dank aan Reuven Shekel voor de vertaling van deze biografische schets.
- 19
- Bronsen, Op. cit., p. 97v.
- 20
- Joseph Roth, Geschäft ist Geschäft. […] Der Briejwechsel zwischen Joseph Roth und den Exilverlagen Allert de Lange und Querido 1933-1939. Hrgs. u. eingel. v.M. Rietra […] (Keulen 2005), p. 18ov en 385.
- 21
- Zie het lemma ‘Berlin-Hamburger Bahn’ in Wikipedia op internet.
- 22
- Zie http://www.jewishgen.org/Yizkor/Rzeszow/rze103. html#27b.
- 23
- J. Elias, in het Berliner Tageblatt van 20 juli 1916 (geciteerd naar Franz Kafka, Briefe April 1914-1917. Hrsg. v.H.-G. Koch [Frankfurt am Main 2005], p. 538; zie Kafka’s ironische, soms hilarische verslag van zijn ontmoeting op p. 177-182).
- 24
- Zie http://yizkor.nypl.org/index.php?id=1389; Belz Memorial Book, http://www.jewishgen.org/Yizkor/belz/bel522.html.
- 25
- Bronsen, Op. cit., p. 341. Vgl. over de Hirtenstraße: Joseph Roth, Juden auf Wanderschaft (Keulen 1985), p. 49v, en Joseph Roth in Berlin. Ein Lesebuch für Spaziergänger. Hrsg. von M. Bienert (Keulen 20035), p. 73vv.
- 26
- Brief van 10 juni 1930 aan G. Kiepenheuer, zie noot 11.