Ronny Boogaart en Eric de Rooij+
Een zwijgende Sibylle
De muze van Hans Warren en Jan Wolkers
Dan kwam je, in je fleurige jurk, met je mooie hoofd trots gedragen, de raadselachtige glimlach om je bleke mond, je prachtige benen omspannen door glanzende kousen, of ook wel bloot, gebruind door de zon, schrijdend – een ander woord is er toch niet voor? – onder de uitwaaierende rok. Het geheim van je gezicht, je sfinxenlachje, hoe heb ik je bewonderd. Ik was gek van je gezicht, zo bleek, met de grijze ogen, de licht spottende mond.1
Een mistroostige oude vrouw met een zwaar, lang gezicht, mondhoeken neer, kijkt wantrouwend uit het raam. […] ze kijkt mij aan vanuit haar binnenwereld, niet betrapt, ze weert enkel af.2
Twee maal Maria de Roo. Eerst als meisje op de hbs in Goes met nog het leven voor zich. Dan als oudere vrouw, zeventig jaar, op een foto die vlak voor haar overlijden werd genomen. Tussen deze twee aantekeningen uit het Geheim dagboek van Hans Warren, de ene uit de oorlog, de tweede van vijftig jaar later, spant een heel leven. Maria de Roo (1923-1993) inspireerde Warren bij het schrijven van zijn dichtbundels Pastorale en ’t Zelve anders en de roman Om het behoud der eenzaamheid, die echter nooit werd uitgegeven. Ze trouwde met Jan Wolkers en stond model voor zijn allereerste beeldhouwwerken. Als ‘Sonja’ figureert ze in zijn roman Een roos van vlees (1963). Maar wie was zij eigenlijk? Hier volgt een reconstructie van haar leven aan de hand van het werk van Hans Warren en Jan Wolkers, brieven uit de nalatenschap van Hans Warren,3 en een gesprek met haar zoon Eric Wolkers en zijn vrouw Annemarie. ‘Maria was meer van met een boek en een sigaar op de bank. Oblomovisme. Het Marlene Dietrich-syndroom.’4
Meisje op stand
Maria Lena de Roo wordt op 19 januari 1923 geboren in Goes. Ze is de dochter van Anthonie de Roo (1898-1990) en Eva Maria van der Peijl (1895-1974). Ze heeft een oudere broer, Kees, die in 1938 op 18-jarige leeftijd overlijdt – volgens Eric Wolkers aan
‘een vorm van kanker die snel verliep, maar die nu wel te genezen zou zijn’. Daarnaast is er nog een jongere zus, Leane Maria, die later zal trouwen met de predikant en hoogleraar theologie Gerard Rothuizen. De familie De Roo behoort tot de notabelen van Goes en bewoont een statig pand aan de Goese Kreukelmarkt, op nummer 2. Beneden houdt de vader van Maria, een van de eerste accountants van Zeeland, kantoor. Eric Wolkers: ‘Vóór de oorlog moesten alle boeren een eigen administratie gaan voeren, ze werden toen aangemerkt als zelfstandige. Daar is mijn grootvader handig op ingesprongen.’ Hans Warren verbaast zich in zijn dagboek regelmatig over de weelde die er in huize De Roo zelfs in de oorlogsjaren bestaat. Op 3 januari 1944 schrijft hij: ‘Ze hebben de onwaarschijnlijkste dingen, als krenten en rozijnen in de oliebollen, je kreeg oude port, allerlei andere dranken. Gebak, uitgebreide menu’s van voortreffelijk voedsel; iedere gast had een stuk uitstekende toiletzeep, onbegrijpelijk maar heerlijk.’5 De familie heeft op dat moment twee dienstbodes en een paar werksters in dienst. Eric Wolkers herinnert zich dat in zijn jeugd, in de jaren vijftig, het voltallige personeel van zijn grootouders meeging op vakantie naar Oost-Kapelle. ‘Daar had de familie twee vakantiehuizen. Het eerste, bijgenaamd “de hut”, was van houten planken. Elf slaapplaatsen, een speciale meidenkamer voor het personeel.’
De omgeving waarin Miep, zoals Maria de Roo in haar jeugd genoemd werd,6 opgroeide en waarin ze materieel niets tekort kwam, had ook een andere kant. Als ze 12 of 13 jaar oud is, ontmoet ze twee jonge clowns die met hun circus in Goes zijn neergestreken. Maria is ‘verschrikkelijk benieuwd’ naar het leven in woonwagens. ‘Ik kwam tenslotte uit een kast van een huis en het leek me een benauwend nauw bestaan. Ik kreeg natuurlijk allerlei sterke verhalen te horen en wandelde met ze de Westwal af en heel Goes min of meer rond, me volkomen van geen kwaad bewust. Na een uur of zo, liet ik ze voor de deur van mijn vriendinnetje achter en daar was voor mij de kous mee af.’7 Maar niet voor Goes. Verschillende mensen hebben haar met de twee clowns gesignaleerd en haar ouders opgebeld. Die trekken alle registers open. ‘Mijn naam en reputatie, hun naam en hun reputatie, een straatmeid was ik, een slet in de dop, wat moest er van me terechtkomen enz.’ Terugkijkend, in 1972, gelooft Maria dat dit incident haar levensloop heeft beïnvloed. Die ‘ontzettende scène over niks’: ze had al meteen gedacht: ‘wat kan het mij schelen wat ze zeggen’. Daar is ze eigenlijk wel dankbaar voor, ‘want de vele “dat kun je niet doen’s” v.d. bange burgerman gelden daardoor voor mij niet’.
Haar vroege ‘reputatie’ in Goes zou Maria houden. Dat kwam behalve door haar trotse houding ook door haar opvallende verschijning. In Om het behoud der eenzaamheid, de roman die Warren in de periode 1950-1951 schreef maar niet zou publiceren, doet hij een poging haar schoonheid te beschrijven.8 Het moet bij een poging blijven omdat ‘de bekoring die van haar uitging, vluchtig en niet te definiëren was’. ‘Haar mond was mooi van vorm, haar neus vrij groot en smal. Haar tanden waren zeer verzorgd maar weinig regelmatig, haar ogen stonden te wijd uit elkaar
en ze hadden een zeldzame grijsgroene gloed. De ogen waren het boeiendst van haar gezicht. […] Haar lichaam was slank en bijna volmaakt. Het was echter haar raadselachtige gelaat dat de aandacht opeiste van elke man of vrouw die haar zag.’9 De leraar Nederlands op de Goese hbs, Co van der Woude, noemt de raadselachtige Maria de Roo dan ook ‘de Sibylle van Goes’ en onder de naam Sibylle komt ze vanaf het eerste deel van Warrens Geheim dagboek voor.
In zijn hbs-jaren was Warren ‘hopeloos verliefd’ op haar. Niet dat zij er weet van had – de jonge Warren was ervan overtuigd dat hij bij de onbereikbare Maria geen enkele kans maakte en sprak zijn liefde voor haar nooit uit. Zijn verlangen om in haar buurt te zijn was echter zó groot dat hij, toen het ernaar uit zag dat Maria in de vierde klas zou blijven zitten, ervoor zorgde dat hij samen met haar doubleerde. Maria heeft echter verkering met een andere jongen uit hun klas. Diens bijnaam is De Neger, vanwege zijn gebruinde lichaam en zwarte krullen.10 ‘En ik heb wel eens gedacht: Sibylle is alleen met de Neger gelukkig geweest. Ze waren zo’n prachtig paar, die zuidelijk ogende charmeur en die noordelijke sfinx. Toen was ze gaaf, er was nog niets in haar kapotgemaakt.’11
Warren zelf heeft met Maria op school alleen een vriendschappelijke relatie. Die vriendschap, en Warrens verliefdheid, begint in de derde klas. Ze zitten achter elkaar bij natuurkunde en beginnen op een middag gezamenlijk gedichtjes te schrijven over de natuurkundeleraar Nordlohne, bijgenaamd ‘Kis’. Ze doen dat op de wijs van het Dwergenlied uit Walt Disney’s tekenfilm Snow White and the seven dwarfs (1937), ‘Whistle while you work’. Dat dichten groeit uit tot een heel cahier.
Warrens exemplaar, met het opschrift ‘Schoolpoëzie door M en H’, is in zijn nalatenschap terug te vinden. De handschriften van Maria en Hans zijn daarin nauwelijks van elkaar te onderscheiden: in de kantlijn geeft afwisselend een ‘M’ en een ‘H’ aan wie welke regels heeft geschreven: ‘Aan hogesteegersraam, aan hogesteegersraam / Zit vogelp…, zit vogelp… / Kis kan weer likken gaan / De ladder die is weg, de ladder die is weg / Ik mis hem zo, Kis mist hem ook / Zijn hoop vervliegt in rook / Want nu kan hij niet meer, want nu kan hij niet meer / Uit likken gaan, uit likken gaan’.
In het cahier zit een briefje van Maria, aan het eind van het schooljaar geschreven. Ze stelt voor om het intussen volle cahier af te sluiten met een laatste gedichtje: ‘Het schooljaar dat is nu verstreken / En onze dichtkans dus verkeken / Vacantie komt nu aan de orde v. den dag. / Maar met September gaan we weer aan den slag / We dichten dan weer onverdroten / En zetten Schoolpoezie II op poten’.
Een delicate affaire
Na het eindexamen verliezen Maria de Roo en Hans Warren elkaar uit het oog. Maria gaat naar een internaat, volgens Warrens dagboek in ‘B.’, waar ze de huishoudschool volgt. Dat lijkt misschien geen logische vervolgstudie na de hbs, maar, zoals Wolkers zegt over ‘Sonja’ in Een roos van vlees, ‘Ze was toen op de huishoudschool omdat ze door de oorlog niet kon studeren’.12 Maria’s beste vriendin op het internaat komt uit een nsb-gezin. Daardoor komt ze in aanraking met Duitse soldaten en wordt hevig verliefd op een Duitse onderofficier, die in Warrens dagboek ‘Willy’ wordt genoemd. Maria doet geen moeite de affaire geheim te houden. Het gevolg is dat ze van het internaat wordt gegooid en dat haar vader, die een belangrijke rol speelt in het verzet op Zuid-Beveland, op de hoogte komt van de affaire. ‘Daar moest je bij die oude De Roo niet mee aankomen, met dat soort grappen,’ zegt Eric Wolkers. ‘Toen hij hoorde van Maria’s affaire met de Duitser heeft hij gereageerd in de trant van “als ze je kaal scheren en in de menie zetten, zal ik ze niet tegenhou-
den”. Dat heeft Jan me verteld of mijn moeder zelf. Ik vond dat ook wel bij die ouwe passen om zoiets onredelijks te zeggen.’ Van haar ouders moet ze de relatie per brief beëindigen. Daarna heeft ze niets meer van ‘Willy’ gehoord en ze vermoedt dat zijn schip getorpedeerd is. Het verhaal over haar verhouding met de Duitse onderofficier gaat intussen wel rond in Goes. Zelf vertelt Maria in september 1943 het hele verhaal aan Warren: ‘Ze was even niet die ongenaakbare trotse jonge vrouw maar een weerloos, verdrietig meisje. Heel even maar.’13
De blonde Sibylle
Terug in Goes begint Maria in 1942 aan een opleiding voor apothekersassistente. Het vak valt haar erg tegen, maar ze wil haar ouders niet nog een keer teleurstellen; ze weet trouwens niets beters. Op 13 november 1943 slaagt ze voor haar examen en ze gaat in Goes in een apotheek werken. Intussen is het contact met Hans, die haar al die tijd niet had kunnen vergeten, hersteld. Begin juli 1943 heeft hij een kort briefje bij haar in de brievenbus gedaan en een week later antwoord gekregen: ‘Zoals je wel zult begrijpen was ik een tikje verbaasd zo ineens iets van je te horen maar ik vind het erg leuk je nog eens te ontmoeten. Als je eens in Goes bent kom me dan opzoeken.’ Tijdens zijn bezoek aan de Kreukelmarkt ontstaat al snel weer de vertrouwde sfeer van vroeger. ‘Ik zie me al verloofd!’ schrijft hij in zijn dagboek. Het is het begin van een relatie die zo’n anderhalf jaar, tot kerst 1944, zal duren en die Warren tot veel gedichten inspireert. Maria wordt zijn muze.
Tot die tijd werd Warren heen en weer geslingerd tussen de poëzie, de schilderkunst en de natuurstudie, maar na de eerste gedichten voor Maria besluit hij ‘alles op één kaart te zetten’: ‘Ik meen dat ik mijn weg gevonden heb, de verzen worden,
lijkt me, opeens beter.’14 Warren schrijft in deze periode veel meer dan alleen de gedichten die uiteindelijk in 1946 in zijn debuutbundel Pastorale terechtkomen, zo blijkt uit een typoscript in zijn nalatenschap. Het bestaat uit vijf afdelingen met elk een eigen titel (alleen deel III ontbreekt). De tweede afdeling heeft als opschrift ‘De blonde Sibylle’. Die titel heeft Warren uiteindelijk niet gebruikt en is ook in zijn dagboeken nergens te vinden. Wij kenden hem eigenlijk alleen uit een anekdote van Hans van Straten die zich herinnert ‘dat Hans Warren zijn eerste bundel De blonde Sybille [sic] wou noemen en dat uitgever A.A.M. Stols zei: “Bille, bille? Kan die meneer geen andere titel verzinnen voor zijn boekje?”’15 Het eerste gedicht in ‘De blonde Sibylle’, ‘Herinnering’, is duidelijk een vroege versie van ‘Bekentenis’, waarmee Warrens poëziedebuut Pastorale begint.
Met z’n tweeën maken ze lange wandeltochten door de natuur, vooral om ‘veugeltjes’ te kijken, ze gaan veel zwemmen en liggen urenlang in de zon. Gedichten als ‘Baadster’ en ‘Liggend in de zon’ dateren uit die tijd. ‘Maar wat je wilde dat ik deed, dat deed ik niet’, zou Warren – pas veel later – dichten in ’t Zelve anders (1975). Warren verlamt als het contact al te lichamelijk wordt, hij verzint uitvluchten. Steeds meer worstelt hij met zijn homoseksualiteit. Tot een bekentenis daarover komt het pas eind juli 1944 op een fietstocht door Zeeuws-Vlaanderen. In de nalatenschap van Warren hebben we een kladversie van een brief aan Maria gevonden, die kort daarna geschreven moet zijn, en die wellicht nooit verstuurd is. Daarin schrijft hij dat zij ‘dat punt’ – expliciet is Warren nergens in de brief – niet moet onderschatten. ‘Ik vind het zo hardvochtig en gemeen om het te zeggen, maar, al verlang ik nog zo sterk naar jou, ik verlang ook naar andere dingen, heel, heel sterk. En je weet, ik heb het nog altijd van mijn deur geweerd, maar ik stel me wel eens theoretisch het geval: Zou je bezwijken als het je overkwam, en, lieveling, ik weet het niet, ik weet het niet. Het is zo’n groot stuk van mezelf, dit gevoel, het kan me zo rijk maken, zo weemoedig, gelukkig zelfs.’ Maar hij weet ook zeker dat in die ‘andere dingen’ niet zijn toekomst ligt. ‘In zoiets zou nooit iets blijvends kunnen liggen, het zou voorbijgaan omdat het in de grond voos en leeg is en onvruchtbaar. Het zou een roes worden, een krankzinnige roes, […] gek wordend van steeds groter onbevredigdheid.’
Maria ziet in Warrens bekentenis geen reden de relatie te beëindigen. Integendeel, de twee komen dichter bij elkaar en in die nieuwe intimiteit lijken ook hun seksuele problemen opgelost. Desondanks gaat Warren met zijn ‘geval’ naar een dokter die constateert dat hij niet homo- maar biseksueel is en zich geheel als heteroseksuele man kán gedragen. Op 10 augustus schrijft Maria dan dat ze blij is dat ‘het geval’ inmiddels is ineengeschrompeld tot een ‘gevalletje’, ‘maar zelfs als het niet zo geweest was zou er wat mij betreft van een gedeprimeerde stemming geen sprake meer geweest zijn. Ik heb ineens mijn evenwicht en zekerheid in geluk van voor enige maanden weer teruggevonden’. Wat ze met dat laatste precies bedoelt, kan ze niet goed uitleggen. ‘Het is voor mij zo moeilijk om te praten over wat er in me omgaat. Alleen als alles volkomen goed is tussen ons. Als er niets is dat, al is het nog maar zo’n klein beetje, hindert, dan durf ik het proberen al ben ik ook van tevoren ervan overtuigd dat ik niet zeggen kan wat ik bedoel. Dat ergert me en dan
houd ik na een paar woorden maar liever op en hou ik de rest voor mezelf.’
De tijd dat ‘alles volkomen goed is’ tussen hen, is hun niet vergund. Op 30 oktober 1944 wordt Zuid-Beveland bevrijd van de Duitse bezetter. Vanwege haar kwade reputatie in Goes richt de volkswoede zich tegen Maria. Haar vader mag dan een belangrijke man in het verzet zijn geweest, Maria moet net als alle andere ‘moffenmeiden’ worden kaalgeknipt. Ze duikt onder en weet zo aan de vernede-
ring te ontsnappen. Warren is die dag aan de Kreukelmarkt bij de familie De Roo. ‘Haar vader in tranen, heen en weer ijsberend in de kamer: “Hans, jongen, ik had me de bevrijding ánders voorgesteld.”’16 Zelf zal Hans de bevrijding al evenmin uitbundig vieren, omdat zijn vader vanwege diens vermeende pro-Duitse houding wordt opgepakt.
Vlak na de bevrijding wordt Hans verliefd op luitenant Timothy Yearwood, een van de geallieerde Engelse soldaten die in het grote dijkhuis van de familie Warren zijn ingekwartierd. Hij kan zijn verliefdheid niet voor Maria verbergen en wil de verhouding met haar daarom verbreken. Zij vindt dat in eerste instantie voorbarig, maar ze merkt al gauw dat zijn gevoelens voor haar lijden onder de passie voor Timothy en ze schrijft Hans rond kerst 1944 dat ze haar relatie met hem verbreekt. Haar brief komt echter niet aan (en is ook later niet opgedoken), zodat hij eind december nog één keer – onwetend – zijn opwachting maakt bij de familie De Roo aan de Kreukelmarkt. Daar volgen lange gesprekken, maar Maria blijft bij haar besluit. ‘Zij draaide zich nog één keer om, zei met een vertrokken glimlach “Dag…” en ging de regen in naar haar werk.’17
Meer bevrijd dan in ’44
Op 22 september 1945 schrijft Maria de Roo aan Hans Warren: ‘Dit epistel zal dienen om je te melden dat ik Goes verlaten heb om me neder te zetten in Leiden, zodat je als je je gedrongen mocht gevoelen een bezoek af te steken je wat verder zult moeten begeven dan Kreukelmarkt 2; en – wel om je het verdere nieuws aangaande mijn persoontje te doen toekomen. Stijlvol deze zin, vind je niet?’ Hoewel ze eigenlijk al in de oorlog uit haar ouderlijk huis weg wilde, is Maria ook na de bevrijding dus nog bijna een jaar in Goes gebleven. Maar dan krijgt ze de kans om te gaan werken in de apotheek van het Academisch Ziekenhuis in Leiden. In Leiden, waar ze gaat wonen aan de Rijnsburgerweg 151, voelt ze zich ‘veel meer bevrijd dan in het najaar van ’44 (de precieze datum ben ik al vergeten what a shame)’. Het werk in Leiden is ‘veel meer gevarieerd en ingewikkelder […] en derhalve iets minder vervelend’ dan in de apotheek van Goes. Maar belangrijk vindt ze dat eigenlijk niet: ‘de hoofdzaak is dat Goes mijn hielen gezien heeft. Niemand schijnt er bar rouwig om te zijn en ik ben het ’t minst van al’.
In Leiden ontmoet Maria in 1947 Jan Wolkers. Ze leren elkaar kennen via hun gezamenlijke vriend Jan Vermeulen, bij wie Wolkers in huis woont nadat hij door zijn vader het ouderlijk huis in Oegstgeest is uit geschopt. In Een roos van vlees herkennen we Jan Vermeulen en Maria de Roo als Gerard en Sonja: ‘Halverwege de weg naar Leiden kwam ik Gerard tegen. Je ziet zo bleek ofje de schijterij hebt, zei hij tegen mij. Hij had medelijden met me en nam me mee naar het huis waar twee vriendinnen van hem woonden. Een van hen was Sonja. Als hij geen medelijden met me had gehad had ik Sonja nooit ontmoet.’18 In een brief aan zijn jeugdvriend Wim de Kler schrijft Wolkers in maart 1947: ‘Maria […] komt bij ons inwonen en
zorgt voor het eten en een bepaalde sfeer in huis, die een vrouw er alleen maar kan brengen. Met haar heb ik een sexuele verhouding. Ze is 5 [sic] jaar lang de verloofde geweest van Hans Warren, dus is er wel met haar te praten over literatuur en andere kunstuitingen.’19 In diezelfde tijd ontmoeten Warren en Maria elkaar, voor het eerst sinds haar vertrek uit Goes, nog een keer kort in Leiden. Ze vertelt hem dat Jan en zij elkaar de keel uithangen.20 Heel kort daarna blijkt Maria echter zwanger te zijn en in juli 1947 treden ze in het huwelijk. Dat huwelijk lijkt vooral onder druk van de familie De Roo tot stand te zijn gekomen, maar de jonggehuwden krijgen daar ook wat voor terug: Maria en de dan nog arme kunstenaar Wolkers zullen jarenlang door De Roo financieel worden gesteund. Op 5 januari 1948 wordt hun zoon Eric geboren.
Een kerstverhaal
In 1948 nodigen Jan en Maria Hans uit om samen in Leiden de kerstdagen door te brengen. Het is het jaar waarin Warrens studie over uilen, Nachtvogels, is verschenen en Wolkers heeft het in Amsterdam al in de etalages zien liggen. ‘Het ziet er werkelik mooi uit: we waren op weg naar de trein anders had ik het even ingekeken. Al van jongsaf interesseerde niets mij zo in de natuur als uilen. Hing waarschijnlijk ook samen met m’n behoefte aan romantiek en mystiek in die tijd.’ Meer dan vijftig jaar later zou Wolkers zich bij het schrijven van zijn boekenweekgeschenk Zo–
merhitte (2005) laten inspireren door het verhaal over fotograaf Eric Hosking in Warrens Nachtvogels. ‘Vlak na de oorlog, toen ik een jongen van een jaar of 24 was, kwam Hans Warren langs en die had een boek bij zich van een fotograaf waarvoor hij de tekst had geschreven. Nachtvogels heet het, en daarin zie je een uil die het oog van een van de fotografen uitrukt. Je ziet hem zo met dat oog wegvliegen. Dat beeld is me altijd bijgebleven.’21
Maar Hans gaat niet in op de uitnodiging. Twee jaar later wel. Op zaterdag 23 december 1950 reist hij naar de ‘artiestenflat’ aan de Zomerdijkstraat in Amsterdam, waar de familie Wolkers intussen naartoe is verhuisd. Hoewel hij twee weken lang bij Jan en Maria te gast is, schrijft hij in zijn dagboek opvallend weinig over dit bezoek. Na terugkomst in Borssele kan hij zich niet concentreren en heeft hij ‘niet de minste lust tot schrijven’. In Amsterdam heeft hij ‘veel tijd verknoeid met wachten en rondhangen bij Sibylle en Jan, wegens hun talloze huiselijke strubbelingen’. Hij realiseert zich hoezeer hij Maria voorgoed verloren heeft. ‘Sibylle, mooier dan toen ze jonger was, vreemder dan ooit en tevens zo gemakkelijk te bereiken dat ik haar niet genaderd ben […]. Onze wandeling langs de bevroren Amstel, schaatsers, een wilde zwaan die langs vloog, haar zoontje Eric dat achter ons aan draafde: het was misschien het hoogtepunt van eenzaamheid en geluk.’22 Bij het afscheid uit Amsterdam heeft Jan Hans een van zijn beelden geschonken, een portretkop waarvoor Maria model stond.23 Het beeld komen we tegen in het gedicht
‘Portret van Sibylle’ uit Warrens laatste dichtbundel Een stip op de wereldkaart (2001): ‘Sibylle als droom van chamotte.24 / Zestig herfsten later nog steeds / het mooiste meisje van de stad.’
De kerstdagen bij Wolkers hebben Warren geïnspireerd bij het schrijven van het tweede deel van de nooit gepubliceerde roman Om het behoud der eenzaamheid. Het boek is complex van structuur, maar de parallellen met de werkelijkheid zijn, zeker met Warrens Geheim dagboek ernaast, gemakkelijk aan te wijzen. De verteller heet Hans maar het is diens halfbroer Nous die een jeugdliefde heeft beleefd met Maria waarover hij uitgebreid verhaalt in een raamvertelling die maar liefst zestig pagina’s van het typoscript in beslag neemt. De handeling is verplaatst in tijd en ruimte. De Sibylle van Goes heet in de roman de Sibylle van Luzern. Maar het verhaal is tot in details gelijk aan het verhaal dat we kennen uit Geheim dagboek. Maria huwt, kort na de breuk met Nous, een schilder: ‘Het schijnt dat zij na onze breuk volkomen de koers kwijt was en met iedereen naar bed ging die ze aardig vond. Op een boot heeft ze toen een jonge Franse schilder ontmoet, die haar niet in de steek liet toen het kind moest komen. Zo is ze toch nog in de kunst terecht gekomen.’25 Als Hans en Nous in Parijs een tentoonstelling van jonge beeldend kunstenaars bezoeken, worden ze bij binnenkomst geconfronteerd met een groot schilderij van de ‘sfynxachtige schoonheid’ Maria, gemaakt door Josquin Poisioux. De naam komt Hans bekend voor, hij heeft hem gezien op een naambordje naast de flat waar kennissen
van hem wonen. Hij belt er aan en nadat hij zich heeft voorgesteld als de broer van Nous worden de twee al snel uitgenodigd voor het kerstdiner. ‘Ik krijg een heel pakket met lekkers van m’n ouders uit Zwitserland, dat krijgen we nooit alleen op’, zegt Maria tegen Hans, zoals Maria in werkelijkheid in haar uitnodiging schreef: ‘Pa de Roo stuurde kaas en die kunnen we beslist niet alleen op.’
Het is gemakkelijk in de figuur Josquin Poisioux Jan Wolkers te herkennen. Hij lijkt sprekend op de Wolkers uit Warrens Geheim dagboek. De ‘huiselijke strubbelingen’ tussen Wolkers en zijn vrouw die in het dagboek worden genoemd, vinden hun parallel in de ‘ondraaglijke stemming’ tussen ‘de mokkende echtgenoten’ Maria en Josquin in de roman. Op de dag na het kerstdiner is de roman-Hans getuige van een hevige ruzie tussen de twee. ‘Even hoorde ik het versuft aan, dan besefte ik: het is in het atelier, en door de deur die daar vanuit haar kamer toegang toe gaf, rende ik naar binnen. Wat ik zag, was niet erg verheffend. Totaal buiten zichzelf, had Maria de prachtige potplanten in gruis gesmeten, schilderijen lagen vertrapt over de grond, een vrouwentorso op een piedestal sloeg net in puin op de
vloer toen ik binnenkwam.’26 Wolkers zou het kapot gooien van de vrouwentorso ruim tien jaar later zelf gebruiken voor de climax van zijn romandebuut Kort Amerikaans (1962). Maar ook de lichamelijke relatie met de tors in Wolkers’ roman wordt al in Om het behoud der eenzaamheid aangekondigd als Josquin zegt: ‘Die tors was decoratief, maar slecht, het was een beeld van een vriendinnetje van me. Ik ging wel eens met dat ding naar bed als ik in ’t atelier sliep, en zij zelf niet komen kon.’27
De kerstdagen bij Poisioux en Maria eindigen met een lang gesprek tussen Hans en Maria, waarin zij uitlegt hoe ze bij Poisioux terecht is gekomen en waarom ze niet bij hem weggaat. ‘Omdat het niet kan. Ik weet niet waar ik heen moet. […] We blijven bij elkaar om het kind. Om de toelage van vader, waar we grotendeels van leven. Omdat er altijd, ondanks alles, een massa sentimentaliteiten zijn waar je niet tegenop kunt.’ Maar het kerstverhaal eindigt niet helemaal zonder hoop als Josquin zich bij hen voegt. ‘Maria keek op het kind, en haar gezicht was zachter. Josquin keek op Maria en het kind, en naar zijn gezicht te oordelen had hij elk ogenblik iets vriendelijks kunnen zeggen, iets dat hen weer tot een eenheid maakte.’28
Eva Maria
In Warrens literaire verbeelding van het kerstfeest bij de familie Wolkers ontbreekt één belangrijk persoon. Na zoon Eric was in 1949 een dochter geboren, Eva Maria, vernoemd naar de moeder van Maria. Twee jaar later, op 10 juni 1951, zou het kind door een ongeluk in huis om het leven komen. Jan Wolkers en Maria de Roo konden heel moeilijk over het ongeluk praten, ook met elkaar. Eric Wolkers: ‘Dat drukt een enorm stempel op het gezin. We hoorden van mensen die ook in de flat woonden, dat het als een donkere wolk boven de artiestenflat heeft gehangen. Er zat een warmwatervoorziening in die flat, daar kwam veel en heel heet water uit voor al die beeldhouwers die daar aan het werk waren. Dus iedereen had meteen de schrik te pakken. Iedereen wist het, en ook hoe het gebeurd was, maar niemand sprak daar met elkaar over.’
Ook in de vele interviews die Wolkers gaf, werd het onderwerp meestal vermeden. Wolkers verwerkte het drama met zijn dochtertje wel in zijn werk, eerst in zijn beelden. Voor het beeld van het eerste monument dat hij ooit maakte, ter herinnering aan de Watersnoodramp van 1953, stond Maria de Roo model met op haar arm hun tweede zoon Jeroen (geboren op 3 april 1953). Een vrouw draagt onder een schouderdoek haar verdronken kindje, alleen het handje is zichtbaar.29 Wolkers had het beeld nooit kunnen maken, zo vertelde hij pas in 2003 in een interview, als het ongeluk met zijn dochtertje nooit was gebeurd. ‘Het kwam echt uit mijzelf, anders had ik wel een vrouw met zo’n Zeeuwse kap op het hoofd gemaakt’.30 De ijzingwekkende details van het ongeluk beschrijft hij pas in 1963 in de roman Een roos van vlees.31
Het water is altijd kokendheet op zondagochtend omdat dan iedereen gaat douchen. Het was toen zondag. Ja, zondag was het toen.
Die kamer is weer om hem vol ruzie en bitterheid. En het water komt weer door het plafond langs de muur stromen. Sonja rent naar boven toe. Haar wanhopige stem. Het is geen stem meer, het is het gekreun van een gewond dier.
Wat heeft ze allemaal doorgemaakt daarboven. Ze heeft het meisje uit de wastafel met heet water getild en het in een teil met koud water in de douche gezet. Toen ze met het kindje in een deken gewikkeld met de ziekenauto vertrokken was vond ik op de vloer van de douche het vel van haar handje.32
Ook Warren ontvangt een rouwkaart. ‘Tot onze grote droefheid overleed heden ons lief dochtertje en zusje Eva Maria in de nog jeugdige leeftijd van 2 jaar.’ Op donderdag 14 juni 1951 werd zij rond het middaguur begraven op begraafplaats Zorgvlied in Amsterdam. Om 12.00 uur zou de rouwstoet vertrekken vanuit het O.L. Vrouwe-Gasthuis in de Ruijschstraat naar de Amsteldijk. Wonderlijk genoeg schrijft Warren in 1951 niets in zijn dagboek over het overlijden van Eva Maria. Twee maanden eerder is hij nog bij Jan en Maria aan de Zomerdijkstraat op bezoek geweest en niet tot zijn spijt: ‘Wat zijn het goede vrienden, ik voel me fijn bij hun.’
Een verklaring zou kunnen zijn dat Warren in dezelfde periode door eigen familieleed wordt getroffen. Drie dagen voor de dood van Eva Maria overlijdt op 7 juni 1951 Warrens moeder aan kanker. Hij vertrekt in het najaar naar Parijs en zoekt vergetelheid tussen de hoerenjongens van de Place Pigalle; het jaar erna trouwt hij met Helen Ferguson, Mabel in Geheim dagboek, met wie hij drie kinderen zal krijgen. Volgen we de lijn van zijn dagboek dan blijkt dat Hans Warren en Maria de Roo elkaar na 1951 nooit meer zouden ontmoeten.
Het ongeluk met Eva Maria is een zware slag voor het gezin Wolkers. Dat blijkt wel uit Wolkers’ roman, maar ook uit wat zijn oudste zoon Eric over die tijd vertelt: ‘Ik weet nog wel dat ik in de Zomerdijkstraat bij Eva in het ledikantje kroop, maar aan wat er gebeurd is, heb ik geen herinneringen. Misschien is het er wel, maar heb ik het weggeduwd. Ik weet niet of ik dat meegemaakt heb. De sfeer erna in dat huis was natuurlijk goed verpest met verwijten over en weer, en ruzies, en ook een hoop gezwijg over het ongeluk zelf. Daar voel je je als kind heel ongelukkig bij. Ik wist eigenlijk niet waar het over ging. Het werd een zwijgzame familie. Het heeft altijd als een soort zwaard van Damocles boven ons gehangen. Als er weinig gepraat wordt… dan is de band ook niet zo erg sterk.’ De zwijgzaamheid in het gezin gold niet alleen
het drama met Eva Maria. Zowel Jan als Maria had namelijk op jonge leeftijd een broer verloren. Maar ook daarover konden zij niet met elkaar spreken.
Ondanks de verstoorde relatie tussen Maria en Jan wordt in 1953 nog hun zoon Jeroen geboren. De laatste maanden van haar zwangerschap verblijft Maria bij haar ouders in Goes. Ook in Een roos van vlees wordt een zoon in Zeeland geboren, een jaar nadat het meisje is overleden: ‘Er moest een nieuw kind komen, anders waren we doodgegaan van verdriet. Je kan het ene kind niet door het andere vervangen, maar er moest weer een kinderstem zijn, iets waardoor het zwijgen tussen ons misschien opgeheven zou worden. Sonja was in Zeeland toen hij geboren werd tijdens de stormramp en de dijken doorbraken. Ik ging erheen met een boot vanuit Dordrecht.’33 De geboorte van een nieuw kind brengt hen niet nader tot elkaar. ‘We keken elkaar alleen aan en haar ogen waren grijs als het water waarover ik naar haar toe was gekomen. Ze heeft toen geweten dat het niet meer mogelijk was tussen ons. Ze wist het misschien altijd al.’34
In 1957 wordt officieel de scheiding tussen Jan Wolkers en Maria de Roo uitgesproken, maar ze zullen niet apart gaan wonen. Jan trouwt een jaar later met Annemarie Nauta en ook Maria heeft een nieuwe geliefde gevonden, die in de gepubliceerde dagboeken van Jan Wolkers alleen bij zijn voornaam Hans wordt genoemd. Gevieren en met de twee jongens blijven ze wonen in de Zomerdijkstraat. Eric Wolkers: ‘Toen woonde Jan met Annemarie Nauta aan de ene kant van het huis en Maria met Hans aan de andere kant. En wij zaten boven op de slaapkamer. Dat ging allemaal goed op de een of andere manier.’ In deze tijd publiceert Wolkers zijn eerste verhalen in Tirade, Podium en De Gids. Een van de verhalen is ‘Gevederde vrienden’ (1958), een ‘verhulde haat tegen Maria’, volgens Wolkers zelf.35 Het is de geschiedenis van Herbert en Liesbeth. ‘Nog tien jaar samen met Liesbeth. Wat een ellende!’ denkt Herbert. Hij weet haar zo ver te krijgen dat ze in de pas aangekochte grote koelkast kruipt. Hij gooit de deur dicht en laat haar doodvriezen. Vervolgens hakt hij haar in stukken. Of Maria geweten heeft dat dit verhaal op haar sloeg is onbekend, in elk geval hielp ze Wolkers in 1969 bij de Engelse vertaling van het verhaal.36 Dat Maria als ‘Sonja’ in Een roos van vlees figureerde was haar zeker niet ontgaan. Terugdenkend aan de tijd waarin de roman tot stand kwam, schrijft Wolkers jaren later in zijn Dagboek 1969: ‘Maria is altijd bang geweest voor mijn boeken. Toen ik met Een roos van vlees bezig was, was zij aan het vertalen. Ze zei tegen Karina [Gnirrep, vanaf 1962 levenspartner van Wolkers]: “Ik heb de laatste maanden in zo’n spanning geleefd.” Ze heeft het pas gelezen toen het af was. Ze zei: “Je hebt me mild behandeld.” Ik moet volgens Karina gezegd hebben: “Ik geef het boek niet uit als zij het niet wil.” Toen ze het uit had, belde ze op. We hebben er toen over gepraat.’37
Noem het maar liefde
Wanneer Wolkers in 1960 van Annemarie Nauta scheidt en er weer een nieuwe
vrouw op het toneel verschijnt (Loekie Wink), vertrekt Maria met haar vriend Hans en twee zonen uit het huis in de Zomerdijkstraat. ‘In die tijd waren we een beetje Jan-moe,’ zegt Eric Wolkers. ‘Jan kon ontzettend kwaken over iedereen en ook over zichzelf heen schreeuwen. O, daar heb je hem weer met zijn ge… Dat heb ik tot op het laatst gehad.’ Ze verhuizen naar de Volkerakstraat 10 i, op nog geen tien minuten lopen van de Zomerdijkstraat. ‘Het was echt een Rivierenbuurthuisje, een kamer-en-suite met een erker in het voorste deel,’ herinnert hij zich. ‘In de woonkamer stond haar divanbed. Dat had ze altijd al. Daar sliep ze zelf ook. Er waren twee slaapkamers, een voor mij en een voor Jeroen.’ Behalve de opvoeding van Eric en Jeroen heeft Maria niet veel om handen. Ze vult haar dagen met lezen, heel veel lezen. Ze las ook graag voor. ‘Ik heb De scheepsjongens van Bontekoe wel drie keer voorgeschoteld gekregen. Dan was Jeroen weer aan de beurt en kon ik meeluisteren. Beneden op de divan met z’n drieën erop gekropen, met een kopje thee erbij.’
Voor de actieve Jan Wolkers is het lethargische gedrag van zijn ex-vrouw onbegrijpelijk. Als hij begin jaren zestig zijn eerste boeken bij J.M. Meulenhoff publiceert – zijn vriend Jan Vermeulen werkt daar immers -, weet hij Maria zo ver te krijgen dat ze gaat vertalen. Van vier boeken, alle verschenen in 1961 en 1962 bij De Arbeiderspers, hebben we kunnen achterhalen dat ze door Maria de Roo zijn vertaald: Noem het maar liefde (A kind of loving, 1960) van Stan Barstow, dat in 1962 werd verfilmd door regisseur John Schlesinger; het kinderboek Klappertje en de goochelaar
(The boy who made magic, 1958) van het schrijversduo Earl en Marjorie Schwalje; Schandaal in de schaduw (Sleep with slander, 1960) van Dolores Hitchens; en Bekentenis op sterk water van Gerald Kersh (Prelude to a certain midnight, 1953). Het lijkt erop dat Maria snel na 1962 weer in haar niet-werkzame leven is teruggekeerd. Wel blijft Wolkers haar inschakelen als zijn eigen werk in het Engels wordt vertaald – samen kijken ze die vertalingen dan na.
Zolang Maria in de Volkerakstraat woont en Jan in de Zomerdijkstraat, blijven ze elkaar veelvuldig zien, mede door de gedeelde verantwoordelijkheid voor de opvoeding van hun twee zonen. Daar zou pas een eind aan komen in 1980, als Jan met Karina naar Texel verhuist. Annemarie Wolkers: ‘Ze zagen elkaar bijna dagelijks. Een soort haat-liefdeverhouding. Jan heeft altijd voor haar gezorgd. Alimentatie. Met de feestdagen kwam hij met dozen vol levensmiddelen. Maria had haar eigen kerstpakket. Het werd in de loop der jaren wel wat minder, maar er bleef altijd contact. En Jan heeft altijd het grafje van Eva betaald, vanaf 1951.’38 Ook in de dagboeken van Jan Wolkers die de afgelopen jaren zijn verschenen, is deze haat-liefdeverhouding terug te vinden. Kerst en Sinterklaas worden doorgaans met elkaar gevierd. Geregeld wordt er bij elkaar gegeten. Samen met Karina volgt Maria Engelse les en Jan brengt hen dan met de auto. Er is gezelligheid maar ook een gevoel van verplichting en stil verwijt. Wolkers blijft zich ergeren aan de lethargie van Maria. ‘Maria gaat weer niet naar Engels. Weet een sfeer te creëren die zelfs hier in de Zomerdijkstraat verstikkend aanvoelt. Als we Jeroen ophalen om hem naar Slok te brengen, zegt hij ook dat Maria met het Engels op wil houden. Zogenaamd omdat ze achter ligt. Maar ze hoeft maar twee examens van het jaar te doen en ze is een van
de besten.’39 ‘Als hij [Jeroen] komt zegt hij onder de thee dat Maria weer aan het puzzelen is. Hoor hem nog een beetje uit. Heb het erover dat het zulke onzin is dat mensen die wel wat meer kunnen, zo de tijd doden.’40
Intussen is Eric met ruzie het huis uit gegaan. De jongere Jeroen blijft bij zijn moeder en biecht aan zijn vader op dat hij de vriend van zijn moeder het huis uit heeft gepest. ‘Of hij of ik eruit,’ had Jeroen gezegd. Hij mocht blijven ‘en nu zit hij met de puinhoop’, schrijft Wolkers in zijn dagboek. Hij maakt zich geregeld zorgen om zijn jongste zoon die zo opgeslokt lijkt in de wereld van zijn moeder. Een enkele keer valt hij tegen hem uit, hij vindt dat zijn zoon wat harder mag optreden. ‘Dat hij tegen haar moet zeggen dat hij niet in huis wil blijven wonen als ze ¾ van de dag in haar nest ligt. Dat hij dan weggaat. Jeroen werpt steeds tegen dat het zo moeilijk is om er iets over te zeggen. Ik zeg, dat het niet goed is om iemand steeds zo te sparen.’41
Hans Warren kende die karaktertrek van Maria maar al te goed. In 1952 schreef hij al over haar in zijn onuitgegeven roman: ‘Maria deed niets graag. Zij nam nooit een initiatief […] van haar ging niets uit dan raadselachtige, verleidelijke schoonheid.’42 Over het geheim van de raadselachtig glimlachende sfinx ‘Maria’ velt Nous uiteindelijk een hard oordeel: ‘Zij zelf kende haar geheim vermoed ik, het was dit: men zocht en zocht in haar om de oplossing van het raadselachtige te vinden, en men vond het nooit, want er was niets, totaal niets. Ze was ook in dat opzicht een echte Sibylle.’43 Natuurlijk is Om het behoud der eenzaamheid niet alleen een afscheid van een jeugdliefde maar ook een afrekening en een middel om het eigen aandeel in het mislukken van de relatie af te wentelen. Toch laat de typering zien dat de apathie van Maria de Roo in haar latere leven, vooral na de dood van haar dochtertje Eva, niet ‘out of character’ was.
‘Volgens mij was het gewoon een verwend nest eigenlijk,’ zegt Eric Wolkers tegen ons. ‘Thuis niks hoeven doen en behoorlijk aanbeden door de vrienden die ze heeft gehad. Toentertijd werd ze ook wel aangezien als een goede partij van de locoburgemeester. En een mooie vrouw… Jan is echt een doener, die is zijn hele leven lang heel actief geweest. Dat had Maria helemaal niet. Die was meer van met een boek en een sigaar op de bank. Oblomovisme. Het Mariene Dietrich-syndroom. In Zeeland kon dat natuurlijk aardig met een vader met geld en dienstmeisjes.’
Hetzelfde anders
In de lente van 1972 heeft Maria de Roo, dan bijna vijftig jaar oud, weer contact met Hans Warren. Hij schrijft haar op 29 maart van dat jaar een correspondentiekaart (‘daar kan niet zoveel op, ik heb het idee dat ik anders aan een boekwerk aan je zou beginnen’) met de vraag hoe hun leraar Nederlands Van der Woude aan de bijnaam Pipo is gekomen. Warren moet voor de schoolkrant van het Goese lyceum een stuk over ‘Pipo’ schrijven die dat jaar afscheid neemt als docent. ‘Ik zou je ontzettend graag weer eens zien,’ schrijft hij, maar Maria antwoordt niet. Een nieuwe poging
waagt Warren op 8 mei 1972. Bij toeval heeft hij dan Maria’s vader en zwager Gerard Rothuizen gesproken en het een en ander van hen gehoord. ‘Als je m’n vraag onplezierig gevonden hebt, neem het me dan niet kwalijk. Ik wist niet dat je tamelijk teruggetrokken leeft en dus waarschijnlijk liever niet met dergelijke onbenulligheden wordt geconfronteerd. Sorry.’
Op deze tweede brief reageert Maria wel: ‘De schandelijke waarheid is dat ik zelden of nooit brieven op tijd beantwoord als ik ze al beantwoord. Je zou het een complex kunnen noemen, als ik niet in andere zaken even lui was. Ik ben lui, altijd geweest en zal het wel blijven tot mijn dood toe. Maar dat moest je toch weten.’ Dat Maria in Amsterdam ‘een teruggetrokken leven’ leidt, ontkent ze. Ze heeft weinig ofgeen kennissen, maar waarom zou je die ook willen hebben? ‘Over koetjes en kalfjes praten kun je met je vrienden ook, je kunt tenslotte niet altijd over jezelf praten. Wat moet je dan met kennissen? Ook de koetjes en kalfjes daar heb je ze niet voor nodig dus vreten ze alleen je tijd op die je veel liever aan iets anders zou besteden. Ergo, alles wat zich als kennis aandient en dat duidelijk zou blijven, houd ik verre van mijn deur. Dat is iets dat mijn ouders nooit hebben kunnen volgen.’ Maar ook daarin is ze niet veranderd, ook in haar hbs-tijd had ze maar een paar vriendinnen, zo schrijft ze aan Warren in een lang epistel. Over de lengte ervan is ze ook zelf verbaasd, en ze besluit: ‘En nu jongetje ga ik minstens twee uur plat op mijn rug n.d. T.V. liggen kijken en mezelf complimentjes maken over mijn schrijfuitbarsting.’
De brief van Maria blijkt van onschatbare waarde voor Warren. Dolgraag wil hij Maria zien: ‘Verder is zo verschrikkelijk veel te vertellen dat ik ook al schrijfkramp vrees en dus maar kom praten.’ Hij besluit met: ‘Je brief heeft me helemaal gerustgesteld: we zijn dezelfden (toch?) en kunnen inderdaad in volkomen vertrouwen elkaar weer ontmoeten. Ik verheug me daar erg op en betreur het alleen maar dat we elkaar twintig jaar lang dat plezier hebben onthouden. Enfin, we gaan nog niet dood, hoop ik. Dag Maria, heel veel liefs en tot spoedig ziens.’
Toch zal er nimmer een nieuwe ontmoeting plaatsvinden. De brief van Maria brengt Warren er eerder toe in zijn eigen verleden te duiken: hij herleest zijn poëziedebuut Pastorale, de gedichten voor Maria en laat zich opnieuw door haar inspireren. De nieuwe gedichten vormen een commentaar op de poëzie van Pastorale. De bundel ’t Zelve anders, die pas in 1975 bij De Arbeiderspers verschijnt, biedt op de linkerpagina het oorspronkelijke gedicht uit Pastorale en op de rechterpagina het nieuwe van dertig jaar later. De idylle is voorbij.
In een condoleancebrief van 4 september 1974 aan Maria, naar aanleiding van de dood van haar moeder, schrijft Warren ook over de bundel ’t Zelve anders, waarbij hij terloops het idee achter de titel prijsgeeft. ‘Het wordt nu een bundel met op de linkerpagina 1942, op de rechter 1972, titel: ’t Zelve Anders, naar die gravures van Zeeuwse dorpen weet je wel, ’t dorp ’s Gravenpolder ’t Zelve Anders. […] Ik had de bundel graag aan je opgedragen maar “aan of voor Maria” kan niet meer sinds Reve en zijn koningin des Hemels. Hoe nu, indien? En als je ’t goed vindt? Initialen? Voluit? Of beter niks?’ Het wordt ‘niks’, waarschijnlijk omdat Maria de Roo niet meer op deze brief reageert.
De laatste jaren
Vlak voor haar dood krijgt Maria van haar schoondochter Annemarie de dagboeken van Warren voor haar verjaardag cadeau. Het moet voor Maria een wonderlijke ervaring zijn geweest zichzelf in de dagboeken terug te vinden, onder de schuilnaam Sibylle. Als Annemarie er Maria naar vraagt, antwoordt ze alleen: ‘Iedereen heeft zijn eigen herinnering’. Intussen is er door Geheim dagboek wel contact ontstaan tussen Hans Warren en Eric en Annemarie Wolkers. Annemarie: ‘Op een gegeven moment kwam ik in die dagboeken het overlijden van Eric z’n zusje tegen en iets over foto’s die hij van haar had. Eric had op dat moment, voorzover hij zich kon herinneren, nog nooit een foto van zijn zusje gezien. Omdat we niet met Maria erover wilden beginnen, heb ik Hans toen een brief geschreven of hij die foto’s niet ergens kon vinden. Op die manier is er een soort correspondentie ontstaan.’ Bij een bezoek aan Warren in Goes brengen ze voor hem een afdruk mee van de laatste foto die er van Maria bestaat. ‘Daar schrok hij toen erg van. Dat staat ook in het dagboek. Hij schrok dat ze zo veranderd was en ouder en zuurder, wantrouwiger. Ja, zo heb ik altijd m’n schoonmoeder ervaren. Iemand die ontzettend alles bij zich vandaan hield.’
Tot haar overlijden in 1993 is Maria in de Volkerakstraat blijven wonen. Haar laatste jaren zijn door ziekte zwaar geweest. Eric Wolkers: ‘Maria had longemfyseem, bewoog weinig. Ze kon op een gegeven moment niet meer dan twintig meter na elkaar lopen. Als ze gewild had, had ze nog jaren door de waterleidingduinen kunnen tuffen. Maar ze had geen zin meer. We hebben wel eens het idee dat ze het er gewoon lekker op aangestuurd heeft.’
Op zondag 19 december 1993 overleed Maria in het amc in Amsterdam. ‘Haar hart kon het gewoon niet meer aan. Ik was er niet bij toen mijn moeder overleed. Ik woonde al in Enkhuizen. Jeroen was ook te laat. De avond ervoor zijn we er wel geweest.’ Vier dagen later werd Maria begraven op Zorgvlied, bij haar dochtertje Eva. Tegenwoordig een graf zonder zerk en zonder naam. Voor altijd, voor iedereen verborgen. Op de uitvaart was er muziek van Ella Fitzgerald en Marlene Dietrich.
- +
- Ronny Boogaart (1968) en Eric de Rooij (1965), die een website over leven en werk van Hans Warren beheren, publiceerden eerder over Warren in De Parelduiker. Van hun hand is Hart van mijn land ik ben terug. Een literaire wandeling door het Zeeland van Hans Warren (2007).
- 1
- Hans Warren, Geheim dagboek 1942-1944, p. 72. (Geheim dagboek verder afgekort tot GD.)
- 2
- Hans Warren, GD 1993-1995, p. 114-115.
- 3
- Alle brieven waaruit geciteerd wordt, bevinden zich in de Zeeuwse Bibliotheek te Middelburg.
- 4
- Het gesprek met Eric en Annemarie Wolkers vond plaats in hun fotostudio in Enkhuizen, op zondag 13 januari 2008.
- 5
- GD 1942-1944, p. 137.
- 6
- Pas als ze met Wolkers in 1950 van Leiden naar Amsterdam verhuist, zal ze zich Maria gaan noemen.
- 7
- Brief van Maria de Roo aan Hans Warren, ongedateerd, maar door Warren op 17 mei 1972 ontvangen (GD 1971-1972, p. 95 e.v.)
- 8
- Citaten uit het typoscript van Om het behoud der eenzaamheid, dat zich bevindt in de Zeeuwse Bibliotheek in Middelburg. Zie over de geschiedenis en inhoud van de nooit gepubliceerde roman verder: Mario Molegraaf, ‘De map van mijn erflater’, in: De Tweede Ronde 28 (lente 2007), p. 78-92.
- 9
- Om het behoud der eenzaamheid, p. 52.
- 10
- Warren en De Roo noemen hem in hun correspondentie ook wel ‘Nieuwtje’. Warren herkent hem ook in een passage uit Een roos van vlees (1ste druk, 1963): ‘Toen was ze zeventien, denkt Daniël. Er is een foto van haar uit die tijd, waarop ze er gelukkig en zorgeloos uitziet. Naast haar staat een jongen met een donker brutaal gezicht. Zijn hand ligt als een lach om haar schouder. Wat was ik jaloers op die jongen. Zo had ik haar niet gekend, zo gelukkig. Zo heb ik haar nooit kunnen laten kijken.’ (p. 91-92)
- 11
- GD 1963-1970, p. 38.
- 12
- Een roos van vlees, p. 92.
- 13
- GD 1942-1944, p. 115. Na de affaire met de Duitse soldaat heeft Maria nog een korte verhouding met een ondergedoken student en met de latere acteur Sacco van der Made. In 2000 vertelt Jan Wolkers in een interview: ‘Het gekke is dat die vrouw altijd beroemde mannen heeft gehad zonder dat ze wist dat het zou gebeuren. Op de hbs in Goes had ze een verhouding met Hans Warren. Later ging ze met De Munck, de keeper, de zwarte panter.’ (Volkskrant Magazine, 14 oktober 2000)
- 14
- GD 1942-1944, p. 109.
- 15
- Emile Brugman en Martin Ros (red.), Ik herinner mij, Amsterdam, De Arbeiderspers [z.j.], p. 167.
- 16
- GD 1942-1944, p. 187.
- 17
- Deze passage ontbreekt in de eerste drukken van GD 1945-1948 (1e druk 1982). In 1986 vindt Warren deze dagboekaantekening terug en in latere drukken is de passage wel opgenomen, en eveneens in de gebonden uitgave GD 1942-1948 (1987) en in de bloemlezing Om het behoud der eenzaamheid (2001, p. 47).
- 18
- Een roos van vlees, p. 8.
- 19
- Jan Wolkers, Ach, Wim, wat is een vrouw? Brieven aan een jeugdvriend, Amsterdam, De Bezige Bij, 2005, p. 70.
- 20
- GD 1945-1948, p. 117.
- 21
- Jan Wolkers in zijn laatste interview (de Volkskrant, 16 februari 2008). Wolkers’ herinnering aan Warrens Nachtvogels klopt niet helemaal: het verhaal van Hosking en de uil wordt er wel in beschreven (p. 112), maar een foto van het incident ontbreekt.
- 22
- GD 1949-1951, p. 174.
- 23
- Dit is het antwoord op de vraag die we ons eerder, in De Parelduiker 2007, no. 3, stelden, namelijk wie de buste voorstelde die op een foto van Warrens werkkamer uit de jaren vijftig in het volle licht stond.
- 24
- Chamotte is vuurvast materiaal van gebakken leem.
- 25
- Om het behoud der eenzaamheid, p. 99.
- 26
- Idem, p. 183.
- 27
- Ibidem.
- 28
- Ibidem.
- 29
- Wolkers maakte meer beelden met als thema ‘moeder met kind’ waarvoor Maria de Roo model stond. Dat geldt in elk geval voor ‘moeder met kind en zonnehoed’ in Het Plantsoen in Leiden, onthuld in 1958.
- 30
- Ernst Jan Rozendaal, ‘Een slap handje is zichtbaar. Jan Wolkers.’ In: BN/De Stem, 24 januari 2003.
- 31
- Hans Warren bespreekt het boek in de Provinciale Zeeuwse Courant van 30 november 1963. Hij noemt het boek ‘te vroeg gepubliceerd’ en vindt dat de personages weinig uit de verf komen. Over de hoofdpersoon Daniël schrijft hij: ‘We kunnen voor die schimmige man, die zoveel verprutst heeft en nog steeds zo onvolwassen lijkt, onvoldoende interesse opbrengen.’ Bijna als een hommage aan zijn oude jeugdliefde roemt hij wel de brieven van Sonja in het boek als ‘de meest levensechte passages’. In de stijl van deze brieven herkent hij Maria terug. Hij schrijft dan ook in zijn dagboek dat Wolkers voor Een roos van vlees waarschijnlijk de originele brieven van Maria heeft gebruikt (GD 1963-1970, p. 38). Overigens lijkt Warren met zijn opmerking over het ‘onvolwassen’ romanpersonage Daniël, Wolkers een beetje terug te plagen. Warren had zichzelf namelijk min of meer herkend in een van de personages in het boek, over wie Wolkers schrijft: ‘De jongen waar ze van hield liep naar het raam als er een troep Duitse soldaten door de straat kwam. Toen ik met haar getrouwd was kwam hij nog wel eens aan met geverfde lippen. Hij liet foto’s zien van een oosterse prins met een tulband op. Toen ik tegen hem zei dat het mij een gewone blauwpit leek ging hij weg zonder gedag te zeggen. Hij kwam daarna nooit meer aan.’ (Een roos van vlees, p. 93.)
- 32
- Een roos van vlees, p. 13-14.
- 33
- Idem, p. 79-80. In een interview, afgenomen door Ernst Jan Rozendaal (‘Een slap handje is zichtbaar. Jan Wolkers’, in: BN/De Stem, 24 januari 2003), beweert Wolkers overigens dat hij Maria juist kort na de watersnood naar Goes heeft gebracht.
- 34
- Een roos van vlees, p. 80.
- 35
- Jan Wolkers, Dagboek 1969, Amsterdam, 2006, p. 59.
- 36
- Idem, p. 53.
- 37
- Idem, p. 59.
- 38
- In een interview met Steffie Kouters in de Volkskrant van 22 december 2007 zegt Karina Wolkers: ‘Jan ging daar elke dag op bezoek. Hij haalde zijn jongste zoontje van school en bracht het naar zijn moeder toe – de oudste was al het huis uit. Elke dag dronk hij daar thee… Dat weet niemand. Jan bemoeide zich dagelijks met zijn andere kinderen.’
- 39
- Jan Wolkers, Dagboek 1974, Amsterdam, 2005, p. 44.
- 40
- Jan Wolkers, Dagboek 1976, Amsterdam, 2007, p. 23.
- 41
- Jan Wolkers, Dagboek 1974, Amsterdam, 2005, p. 44.
- 42
- Om het behoud der eenzaamheid, p. 57-58.
- 43
- Idem, p. 53.
- 44
- Hans Warren, Verzamelde gedichten, (Amsterdam 2002), p. 503.