Frits Müller 1932-2006
Marcel van den Boogert
Een reus aan de keukentafel
Bij het overlijden van Frits Müller
marcel van den boogert (1960) is vanaf de oprichting tot vorig jaar eindredacteur van De Parelduiker geweest.
Het tafereel heeft zich bijna vijftig keer afgespeeld. Ik bel aan bij een voormalig garagebedrijf in de Amsterdamse Kerkstraat, bestijg vier wenteltrappen alsof ik een vuurtoren beklim en word begroet door Wijnruit, die zegt: ‘Frits is nog boven, hij komt zo. Wil je thee?’ Even later verschijnt, behoedzaam de steile zoldertrap afdalend, tekening in de hand, Frits Müller. Als een Michelangelo die van de steigers in de Sixtijnse Kapel af komt.
Tien jaar lang heeft Frits Müller schrijversportretten gemaakt voor De Parelduiker, en tien jaar lang heb ik er groot genoegen in gehad die tekeningen bij hem thuis op te halen. Voor Frits was het persoonlijke contact onmisbaar voor de samenwerking. Dat was al zo in de tijd van Het Oog in ’t Zeil (1983-1992), toen hem het redacteurschap honoris causa was verleend uit bewondering voor zijn schitterende tekeningen. Toen De Parelduiker in het voorjaar van 1996 van start ging, ontving de redactie de vaste medewerking van Frits Müller als een bruidsschat van de uitgever.
De tekeningen van Frits zijn voor De Parelduiker gezichtsbepalend geweest – letterlijk, wanneer zijn tekening op het omslag stond. Werd zijn eerste bijdrage nog opgenomen op het formaat van een ansichtkaart, vanaf aflevering 2 kon Frits rekenen op een vaste plaats: paginagroot op links tegenover de titel van een dragend artikel. Ook het logo-ontwerp voor de rubrieken Laagwater en Peillood was, herkenbaar, van zijn hand.
De aanloop naar een tekening van Frits kende een vast stramien. De redactie, in vergadering bijeen, koos uit de te publiceren artikelen het onderwerp met de markantste kop – zo simpel gaat dat. De dag erna belde ik Frits op, legde hem in grote lijnen het artikel uit en deed dan een paar suggesties voor te tekenen attributen of achtergronden – wat hij zwijgend aanhoorde. Die suggesties waren uiteraard vergeefs, want Frits liet zich bij zijn werk door niemand de wet voorschrijven.
Zo ontstond in tien jaar tijd een unieke eregalerij van binnen- en buitenlandse schrijvers. Wie de lijst bekijkt van geportretteerden – Simon Vestdijk, Louis Coupe-
rus, J.C. Bloem, W.F. Hermans, Friedrich Nietzsche, Willem Elsschot, Josip Brodski, Nescio, Lodewijk van Deyssel, Anna Blaman, Oscar Wilde, P.C. Boutens, Boris Pasternak, Arthur van Schendel, Johan Polak, Hans Lodeizen, Jacob Israël de Haan, Richard Minne, E. du Perron, Jan Greshoff, Arnold Ising jr., J.A. dèr Mouw, J. van Oudshoorn, Jacques Gans, Marcel Proust, Karl May, Marcellus Emants, Geert van Oorschot, George Orwell, Menno ter Braak, Willem Kloos, Gerard Reve, Rudi van Dantzig, F. Bordewijk en dochter, Emile Zola, Geert Lubberhuizen, Hein Boeken, Bob den Uyl, A. Roland Holst, William B. Yeats, Joost Zwagerman, André Gide – kan zich een voorstelling maken van de trots en het plezier waarmee de redactie van De Parelduiker de tekeningen van Frits in haar kolommen heeft opgenomen. De uitgever gaf van zijn waardering blijk door een paar jaar terug de tien mooiste tekeningen als ansichtkaart uit te brengen.
Frits was gewend te tekenen naar bekende schrijversfoto’s. Aan zo’n portret voegde hij zijn eigen accenten toe, die maakten dat je met andere ogen naar een vertrouwd beeld ging kijken. Hij deed letterlijk wat de makers van De Parelduiker in meer overdrachtelijke zin plegen te doen. Daarom waren de tekeningen van Frits bij ons zo op hun plaats en was zijn loyale, ononderbroken medewerking op meer gestoeld dan oude vriendschapsbanden alleen – al was persoonlijke waardering voor Frits wel essentieel.
In de omgang heb ik van zijn door sommigen gevreesde terribilità nooit iets gemerkt, ik heb Frits in al die jaren niet anders dan buitengewoon aimabel en op z’n gemak meegemaakt, hooguit verlegen, wanneer hij aan de keukentafel zijn Parelduiker-tekening tevoorschijn haalde. Even hielden we dan allebei onze adem in, en wanneer ik uitriep dat ik de prent prachtig vond, reageerde hij opgelucht: ‘Ik vind ‘m zelf ook wel goed, zoals die schaduw over die wang valt.’ Als de tekening was opgeborgen, vroeg hij: ‘Heb je vanochtend nog dat stuk in de Volkskrant gelezen?’ en schoot dan zelf al meteen gnuivend in de lach, een pluk tabak van z’n shag afscheurend. Praten met Frits behoort tot mijn beste Parelduiker-herinneringen, tot de ontroerendste ook, omdat Frits Müller, die alles al gezien had en meegemaakt, toch geen enkel cynisme kende, een unicum in zijn beroepsgroep. Soms kon hij verongelijkt zijn beklag doen, maar daarachter leek geen bitterheid, eerder oprechte verbazing schuil te gaan, in toom gehouden door een herfstig gevoel van melancholie. Bij alle kabaal en drukte in gezelschap voelde ik om Frits altijd een ingekeerde stilte hangen, alsof hij zich voortdurend pijnlijk bewust was van de kloof die bestond tussen wat zijn tekenaarsogen zagen en zijn woorden en zelfs zijn tekeningen vermochten. Ik denk dat alleen zijn muziek die stilte kon doorbreken – voor even.
De redactie van De Parelduiker is Frits Müller immens veel dank verschuldigd voor de inzet waarmee hij zijn pen voor ons in beweging heeft gebracht. Met zijn overlijden is aan een onvergetelijke reeks schrijversportretten een einde gekomen.