Hans Renders
Luceberts echte debuut
In mei 1950 brachten Remco Campert en Rudy Kousbroek het eerste nummer uit van Braak, het ‘maandelijks cahier voor proza, poëzie en critiek’. Met ingang van het derde nummer werd de tweekoppige redactie uitgebreid met Lucebert en Bert Schierbeek. Als redactionele mededeling stond in dat derde nummer vermeld dat de redactie van
zins was min of meer bibliofiel uitgevoerde en geïllustreerde dichtbundels uit te gaan geven in de zogenaamde Braak-reeks. Het leek bij een aankondiging te zijn gebleven, totdat Rudy Kousbroek in 1971 in een artikel onder de kop ‘De analphabetische naam ii’ in nrc Handelsblad schreef dat als eerste deeltje van de Braak-reeks wel degelijk een bundel van Lucebert in Parijs – waar Campert en Kousbroek toen woonden – was samengesteld en ook al gezet, ‘maar als gevolg van gebrek aan contanten bij de drukker’ was blijven liggen. Een paar jaar later is Kousbroek nog eens gaan informeren bij de drukkerij, ‘maar er was toen al geen spoor meer van terug te vinden’. De analphabetische naam verscheen in juni 1952 bij De Bezige Bij als onderdeel van de bundel Apocrief/De analphabetische naam. Waar onderzoekers meestal alleen maar van kunnen dromen, is nu gebeurd. Het verloren gewaande exemplaar van de Braak-reeksproefdruk heb ik vijftig jaar na dato kunnen traceren bij een verzamelaar.
De eerste bundel die van Lucebert gepubliceerd werd, Triangel in de jungle/de dieren der democratie, bij A.A.M. Stols in 1951, was als het aan Lucebert gelegen had, de tweede geweest, en Apocrief/De analphabetische naam de eerste. Daarom wordt die laatste bundel doorgaans het ‘historisch debuut’ van Lucebert genoemd. In de omvangrijke ‘Lucebertkunde’ is men er altijd vanuit gegaan dat de dichter het manuscript van Apocrief/De analphabetische naam in 1951 bij De Bezige Bij heeft ingeleverd. De uitgeverij wist niet goed raad met deze kopij. En een van de directeuren, Wim Schouten, vond dat ‘die baardaap’ maar even moest wachten, zo citeerde Wim Wennekes in zijn biografie van die andere Bijdirecteur, Geert Lubberhuizen. Schierbeek – hij was net redacteur van De Bezige Bij geworden – schreef verontwaardigd in een interne notitie (bewaard in het Bij-archief) dat zijn uitgeverij de elders uitgegeven gedichten van Hans Andreus, W.F. Hermans, Hans Lodeizen en Leo Vroman had kunnen krijgen. De Bezige Bij had ‘ook belangstelling aan de dag kunnen leggen voor een weliswaar niet au serieux (gelukkig maar) tijdschriftje’: Braak. Als uitgeverij moet je ruiken dat ‘uit zulke zo genaamde “pest-blaadjes” de talenten van later komen’.
In de bestuursvergadering van een maand later pleit Schierbeek nog eens voor meer aandacht voor de avant-garde, want daaruit ‘komen ten slotte de mensen van de toekomst voort’. Ter illustratie noemt hij Lucebert, waarop voorzitter Victor van Vriesland zegt ‘dat deze meer een soort chef d’école dan een oorspronkelijk kunstenaar is. Hij heeft iets waar de jongsten in geloven, en de jongsten weten het altijd beter dan wij bejaarde
anatomische onderdelen.’ De lezer mag zelf kiezen welk onderdeel de heer Van Vriesland bij deze gelegenheid in de mond nam, schreef Richter Roegholt in zijn studie over de geschiedenis van De Bezige Bij. Van Vriesland werd serieuzer genomen dan Schierbeek, zodat Luceberts manuscript van Apocrief voorlopig onuitgegeven bleef. Ondertussen maakte Lucebert kennis met de Haagse uitgever Stols, die aangaf een bundel van hem te willen uitgeven. Dat werd Triangel in de jungle/de dieren der democratie, verschenen in november 1951.
Op zichzelf klopt het gangbare verhaal over het ‘historisch debuut’ wel. Het is duidelijk dat De Bezige Bij aarzelde Lucebert in het fonds op te nemen en dat Bert Schierbeek druk moest uitoefenen om een besluit te forceren. Toch moet de ontstaansgeschiedenis van Luceberts debuut genuanceerd worden.
De analphabetische naam was oorspronkelijk bedoeld om afzonderlijk, los van Apocrief, gepubliceerd te worden als deel 1 in de Braak-reeks. Dus nog voor er sprake was van publicatie bij De Bezige Bij. Alles voor de uitgave lag al klaar. In 1971 schreef Kousbroek dat het manuscript ‘twee weken voor Pasen 1951’ naar Parijs is gestuurd om daar te worden gedrukt. Waarom herinnert iemand zich vijfentwintig jaar later dat een manuscript twee weken voor Pasen naar Parijs is gestuurd? Kousbroek weet nog eens vijfentwintig jaar later niet meer waarom hij zich dat toen herinnerde. Ook niet waarom zijn artikel indertijd ‘De analfabetische naam ii’ heette. Waar slaat dat ‘ii’ op?
Anja de Feijter schrijft in haar proefschrift over het ‘historisch debuut’ van Lucebert: ‘Misschien komt deze vroegere versie ooit nog boven water, wat met het oog op de compositie van de bundel als geheel buitengewoon interessant zou zijn.’ Zij schrijft verder dat de derde afdeling in de latere bundel de getekende naam ‘haar bestaan als het ware aan de vertraging bij de uitgeverij’ dankt. ‘Ze is in haar geheel van latere datum en is pas aan de bundel toegevoegd toen bij De Bezige Bij positief over de uitgave was beslist.’ De Feijter, maar ook de editeur van Luceberts Verzamelde gedichten, C.W. van de Watering, en andere onderzoekers na hem – er is veel over deze kwestie gepubliceerd -, is stellig in haar mededeling hieromtrent: ‘Pas toen daarna bij De Bezige Bij tot uitgave was beslist, is de bundel gekomplementeerd met een derde afdeling, de serie beeldende gedichten de getekende naam.’ Waarom de bundel niet aangevuld kan zijn met de derde én de tweede afdeling, vraagt De Feijter zich niet af. Toch is het zo gegaan. Lucebert stuurde De analphabetische naam, inclusief de getekende naam voor de Braak-reeks in op het moment dat hij al wist dat De Bezige Bij Apocrief zou gaan uitgeven. Hij wist dat in elk geval, maar waarschijnlijk al eerder, vanaf 5 april 1951, want toen meldde hij het in een brief aan Stols. Nu het unieke exemplaar van die proefdruk boven water is gekomen, kan worden vastgesteld dat alle onderzoekers het mis hadden. ‘Twee weken voor Pasen 1951’ stuurde Lucebert De analphabetische naam én de getekende naam naar Parijs. Op pagina 18 van Triangel in de jungle/de dieren der democratie schrijft Lucebert:
Nu wordt duidelijk waarom Rudy Kousbroek – door Lucebert abusievelijk r.h.k. genoemd in plaats van H.R.K. – zich het tijdstip van versturen zo goed herinnerde. Lucebert dichtte erover omdat die zending van twee weken voor Pasen in Parijs in beslag was genomen door de politie. Lucebert had de envelop waarin hij de kopij voor de Braak-reeks aan Kousbroek in Parijs verstuurde, verluchtigd met een tekening van een ‘ongevaarlijk gele vogelvrouw’. En zoals bijna alle Parijse conciërges in die tijd politie-informanten waren, zeker als zij met hun boze oog op buitenlandse bewoners moesten letten, belde mevrouw de conciërge van Kousbroek naar de politie toen ze die verdachte zending uit Amsterdam in de bus zag vallen. Kousbroek kreeg van een Franse officier van justitie te horen dat zijn scabreuze post in beslag genomen was in verband met ‘de politiecensuur’. Lucebert stuurde de kopij van De analphabetische naam nogmaals – hiermee is dat ‘ii’ in de titel van Kousbroeks krantenartikel verklaard -, dit keer in een kuise envelop. Kousbroek liet de kopij zetten bij Rotaphot, Rue Ballu (bij Place de Clichy). Verder dan een proefdruk kwam het niet. Het opgedoken exemplaar van deze Braak-reeksproefdruk is, evenals het tijdschrift zelf, in facsimile opgenomen in mijn binnenkort te verschijnen monografie van Braak.