Gert-Jan Johannes
Het vuur dat verzoent
Fuga op het thema van een eeuw+
Een fuga voor vuur. Het vuur dat verzoent.
De eindvariatie, veelstemmig, op het thema van een huis, van een mens, van een eeuw.
(F. Bordewijk, Rood Paleis)1
¶ Zijn de totalitaire regimes van de twintigste eeuw een erfenis van de Romantiek of van de Verlichting? Waar ligt de essentie? Bloed en bodem, de natie en het volk, eergevoel en titanenstrijd, enthousiasme en intuïtief inzicht? Of wetenschap en techniek, planning en organisatie, het geloof in een maakbare toekomst, nauwkeurige statistiek van schedelmeting en rasverbetering? De as van het vuur waaruit de nieuwe wereld als een Phoenix zal herrijzen, of de as van de wielen en tandraderen die naar een nieuwe, technisch beheersbare samenleving voeren? Of kunnen die twee niet zonder elkaar? De droom van de techniek en de techniek van het dromen.
Albert Speer, Hitlers efficiënte bouwmeester en organisator van de Duitse oorlogsmachinerie, beschrijft ergens de reactie van zijn Führer op een film over het bombardement van Warschau: ‘Rookwolken verduisterden de hemel, bommenwerpers doken op hun doel; door een geraffineerde opnametechniek werd men opgenomen in een climax: de vlucht van de geloste bommen, het optrekken van de machines en het zwellen van de reusachtige explosiewolk. Het fascineerde Hitler. De film eindigde met een montage; een vliegtuig stortte zich op een model van de Britse eilanden; een vuurexplosie, en het eiland vloog aan flarden de lucht in. “Zo zal het ze vergaan,” riep hij opgetogen uit, “zo zullen we ze vernietigen.”’2 Dat emotionele enthousiasme was niets voor de koele technocraat Speer. Maar hij kon niet zonder Hitler, zoals Hitler eigenlijk ook niet zonder hem kon.
¶ In de loop van 1942 werd de toestand in het getto van Warschau van dag tot dag ellendiger. Honger, tyfus en willekeurige executies op straat dunden de opgesloten joodse bevolking uit. Janus Korczak, zelf al oud en doodziek, zag dagelijks om zich heen mensen sterven en besefte dat het niet lang meer zou duren. Als arts, pedagoog, radiospreker en auteur van wetenschappelijk werk en kinderboeken, genoot
hij nationale en internationale bekendheid.3 Vrienden en medestanders genoeg, buiten het getto. Ze deden een laatste poging hem te laten ontsnappen. Alles was geregeld, maar Korczak weigerde. De ‘oude dokter’ voelde zich verantwoordelijk voor de meer dan tweehonderd kinderen in zijn kindertehuis en voor zijn stafleden.
Op 5 augustus 1942 was het zover. In rijen van vier marcheerde de kolonne kinderen en stafleden, met Korczak aan het hoofd, naar de Umschlagplatz, waar de gedesinfecteerde goederenwagons al klaar stonden voor de rit naar Treblinka. De treurige optocht voerde de groen met gouden vlag van het kindertehuis mee. De vlag van Koning Mathijsje uit Korczaks kinderboeken. De vlag van de hoop.
¶ Tot het laatste moment was Korczak aantekeningen blijven maken in zijn dagboek. Kort voor zijn dood noteerde hij – ongetwijfeld tegen beter weten in – nog plannen voor een serie levensbeschrijvingen van beroemde mensen.4 Hij had al een
biografie van Louis Pasteur geschreven voor kinderen. Nu dacht hij na over nieuwe deeltjes. Naast de namen van enkele Polen, die ons weinig zeggen, noemt hij die van Pestalozzi, Leonardo da Vinci, Kropotkin, Mendel, Fabre en Multatuli.
Wat trok Korczak zo aan in Multatuli? Natuurlijk zal het diens gevoel voor rechtvaardigheid zijn geweest. De houding van Multatuli tegenover de Indiër lijkt veel op die van Korczak tegenover de kinderen, het ‘proletariaat op kleine voeten’. Het rijk van Insulinde heeft veel weg van de kinderrepubliek die Korczak voor ogen stond. Beiden zagen, bij de bevrijdingsstrijd die ze propageerden, uiteindelijk toch zichzelf aan het hoofd: vaderlijk, streng doch rechtvaardig.
De romantiek van het opkomen voor zwakkere medeschepselen. Multatuli, die bij de Hogesluis het petje van een joods jongetje uit het water haalt. Korczak, die op de deur van zijn eigen studeerkamer aanklopt voordat hij naar binnen gaat, om de mussen in de vensterbank niet te veel te laten schrikken. De helden van Korczaks kinderboeken tonen vaak enige verwantschap met Woutertje Pieterse. En ook: de meeste pedagogische werken van Korczak zijn opgebouwd uit losse overpeinzingen en observaties. Ze lijken op Multatuli’s Ideën. Eerder ‘de Times van mijn ziel’ dan afgeronde composities.
Dit is de ene kant. De andere kant is het gemeenschappelijk geloof in rationaliteit en wetenschap, in statistieken en tabellen. De lijstjes met lengte en gewicht van kinderen, de schema’s van voeding en nachtrust, bij Korczak. Bij Multatuli het blinde vertrouwen in kansberekening en statistiek, en de tot vervelens toe herhaalde gedachte dat het onverklaarbare uiteindelijk wetenschappelijk te herleiden is tot een ‘twee maal twee is vier’.
¶ Een van de bekendste passages uit de Nederlandse literatuur is de scène waarin de pedante Stoffel, oudere broer van Multatuli’s Woutertje Pieterse, zijn kennis van de evolutie samenvat in de woorden: ‘Juffrouw Laps, je bent ’n zoogdier!’5 Deze passage wordt gewoonlijk beschouwd als reactie op het darwinisme.6 Er is wel een probleem: het verhaal is nogal vaag in de tijd gesitueerd, maar het moet zich toch in elk geval afspelen ruim vóór de publicatie van Darwins hoofdwerk On the origin of species. Dit boek verscheen immers in 1859, net als de Max Havelaar. Zo bezien, zou Multatuli de wijsheid van Stoffel hebben bedoeld als een knipoog naar de lezer: die Stoffel weet al van Darwin, lang voor zijn tijd. Dat zou kunnen. Maar wat Stoffel zegt, is eigenlijk helemaal niet ‘darwinistisch’.7 De evolutiegedachte op zichzelfbestond al lang voor Darwin. In Nederland publiceerde J.E. Doornick al in 1808 zijn Wijsgeerig natuurkundig onderzoek aangaande de oorsprong lijken mensch. Voornaamste these: ‘Ik aarzel daarom niet, om te stellen, dat de oorspronglijke mensch tot de familie van den ourang-outang behoort.’8 Bilderdijk en Da Costa konden zich dan ook al opwinden over de goddeloze ‘apenafkomstleer’.
Multatuli ging wat minder ver terug. Hij herinnerde zich nog maar al te goed de tijd waarin hij zelf zo oud was als Woutertje. De tijdens zijn leven enorm popu-
laire dichter H.A. Spandaw schreef in 1833 het gedicht ‘Lof der eigenliefde’. Hierin krijgen ook de onderwijzers een veeg uit de pan. Die stoffels (‘schoolmonarchen’ en ‘halfgeleerden’) bederven de jeugd met hun kennis. Zelfs de kleinste knaapjes tergen hun ouders met wereldwijze uitspraken. Dan volgen de regels: ‘De moeder schenkt uit volle wellen / Haar’ teedren zuigling lafenis: / En ’t wijze zoontje gaat vertellen, / Dat moeder ook een zoogdier is.’9
Multatuli kende, net als elke Nederlander destijds, het werk van Spandaw ongetwijfeld op zijn duimpje. Maar hij heeft de scène omgevormd. De hulponderwijzer Stoffel, hoe wijsneuzig en schoolmeesterachtig ook, is niet het echte mikpunt van de geërgerde spot. Dat is juffrouw Laps, vrouwelijk symbool van domheid, bijgelovigheid en gebrek aan acceptatie van wetenschappelijke vooruitgang. Zij beseft nog niet dat twee maal twee vier is.
¶ Onder de laatste aantekeningen in Korczaks dagboek vinden we een lijstje met onderwerpen voor lezingen. Vrouwenemancipatie staat bovenaan. Maar direct daarop volgt: ‘erfelijkheid’. En op het programma staat ook nu weer: ‘Mendel’. Korczak was geobsedeerd door de erfelijkheidsleer. In zijn dagelijks werk als kinderopvoeder liep hij, romantisch dromer en verlichtingsoptimist tegelijk, telkens weer stuk op de harde realiteit. Sommige kinderen bleken eigenlijk van meet af aan ‘onverbeterlijk’. Opvliegend als hij kon zijn – ook hierin lijkt hij veel op Multatuli – riep Korczak op kwade momenten om de doodstraf. In rustiger ogenblikken zocht hij de oplossing in wetenschappelijk onderbouwde rasverbetering.
In het voorwoord bij zijn boek over internaatsopvoeding zegt hij: ‘Misschien kunnen mensen bovenal in soorten worden ingedeeld: homo rapax, homo vulgaris en slechts een gering percentage homo sapiens. Het zal de taak van de eugenetica zijn, de positieve eigenschappen te selecteren en de toename van sociaal minderwaardige individuen te beperken. Hebben de wetten van Mendel al weerklank gevonden in de pedologie?’ Dominant en recessief, twee maal twee is vier. In hetzelfde boek merkt hij op dat de beginzin van Rousseau’s Emile – ‘Alles is goed zoals het uit de handen van de Schepper komt, alles verwordt in handen van de mens’ – wordt weersproken ‘door de hele moderne erfelijkheidsleer’. En in Korczaks hoofdwerk Hoe houd je van een kind heet het: ‘Tegenwoordig beschouw ik het zonder nadenken voortbrengen van kinderen als fout en lichtzinnig gedrag. Waarschijnlijk staan wij aan de vooravond van een nieuwe wereld, waar eugenetica en bevolkingspolitiek de wet zullen voorschrijven.’ De Verlichting zou zegevieren.
In zekere zin kreeg hij gelijk, en dat is de tragiek van zijn levensloop. Zijn eigen einde in het vernietigingskamp markeert het hoogtepunt van een nieuwe wereld, waarin ‘bevolkingspolitiek’ de wet voorschreef
¶ Een artikel over Bordewijks Bint wijdt onder meer een beschouwing aan de naam van de titelfiguur.10 Hulpmiddel daarbij is het woordenboek. Sluit de betekenis
hoekige karakter van de rector?
Maar even voorbij ‘Bint’ staat in het woordenboek het trefwoord ‘Bintje’. Al in 1905 gaf de Friese hoofdonderwijzer K.L. de Vries de naam bintje aan een door hem gekweekte aardappelsoort. In zijn nevenfunctie als aardappelkweker voor de Friesche Maatschappij van Landbouw had De Vries, in en rond zijn school, al menige nieuwe aardappelsoort gecreëerd. Daaronder ook een die hij noemde naar de naturalistische schrijver Zola. Maar deze ‘was er een waarvan hij al jaren had gedroomd. Groot van stuk, goed van smaak, gemakkelijk te koken en… hij kruimelde niet’.11 In 1910 kwam het bintje, genoemd naar De Vries’ beste leerlinge Bintje Jansma, op de markt. Een nieuw ras. Zo werd de school tot kweekschool voor rasverbetering: ‘Onderwijs en aardappelkweek lieten zich heel goed met elkaar verbinden. In de vensterbanken van de klas bloeiden aardappelplanten in plaats van geraniums en fuchsia’s. De schooltuin was proefveld geworden.’
De grote Bint uit Bordewijks roman is eveneens hoofd van een school. Hij ziet zijn leerlingen als planten en droomt van een nieuw ras. Zijn volgeling De Bree deelt die zienswijze: ‘Tien minuten, niet langer, botaniseerde hij op zijn podium. Toen kende hij alle planten, naar hun naam, vanaf de index, naar hun eigenschappen vanuit zijn inzicht. […] De hovenier liep tussen de kweekbedden, hij overschouwde de gebogen bloemhoofden.’
In de realiteit schiep de onderwijzer een nieuwe aardappel, het bintje. In de roman van Bordewijk is de aardappel vlees geworden: Bint, de man die mensen beschouwt als een soort aardappels. ‘Ik wil een kweek van reuzen kweken.’12 Ironie of bittere ernst? De vraag of Bint een pleidooi voor het totalitarisme en de ‘bevolkingspolitiek’ is, of juist een aanval daarop, blijft onoplosbaar.13
¶ De as waaromheen de geschiedenis van Woutertje Pieterse draait, is het moment waarop Wouter het meisje Femke ontmoet. In haar meent Wouter zijn Fancy te zien. De ontmoeting vindt plaats buiten de Aspoort: ‘Wouter ging naar de Aspoort, zocht het brugje, en begon daar bitter te schreien. “Ga eens kyken wat dat jongetje scheelt,” hoorde hy ’n vrouw zeggen tot een meisje van veertien, zestien jaren, “’t kind heeft zeker iets verloren.” “Heb je wat verloren, jonge-heer?” wouter zag op, en schrikte. Want het was hem of-i dat gelaat herkende. ’t Deed hem denken aan fancy. “O, nu is alles goed… nu gy daar zyt! Ik heb zo naar u verlangd…”.’14
De centrale asberg was aanvankelijk een symbool van het verbeteringsstreven. Opgeruimd staat netjes, niet alles onhygiënisch in de eigen tuin of in sloten en
grachten gekieperd.15 Maar dat niet alleen. Kon de as niet ook nuttig gebruikt worden? De nieuw opgerichte Maatschappy ter bevordering van den Landbouw, verlichtingsgenootschap bij uitstek, schreef in 1776 een prijsvraag uit: ‘Zoude men zich, tot verbetering der Bouw- en Weilanden, in onze Provincien, van de Hout- en Turfasch met nut kunnen bedienen?’ Het eerste deel van de Verhandelingen van het genootschap is gevuld met de antwoorden. Een van de auteurs constateert met recht ‘dat de assche het lot ondergaat van veele andere dingen in de wereld. Zy word van dezen geprezen, van genen gelaakt’.16 Maar de algemene indruk is toch positief. As is een zuivere stof, die de aarde vruchtbaar kan maken: ‘De Aardappels beminnen de hout- en turfassche by uitstek. By herhaalde bevinding weet ik, dat het de beste wyze zy daar omtrent dus te handelen. Men ploegt of spit eerst den grond, voor de aardappels geschikt ter bekende diepte om, dan brengt men de assche, eenigzints dik over dien grond, en ploegt denzelven zeer lugtig over, of men egt die assche onder, door eene egge met yzere pennen, en bepoot dan den grond zo ras mogelyk met aardappelen.’17 Zo zou de dode as, dankzij de voortschrijdende Verlichting, een symbool van nieuwe vruchtbaarheid en van welvaart kunnen worden.
Maar in de tijd van Woutertje Pieterse was de as toch meer een symbool van armoede: ‘Niet ver van daar lag de zogenaamde Asbelt, waar al de haardas, die Amsterdam opleverde, werd uitgestort. Dit was in Wouter’s tyd en nog lang daarna, een hele heuvel waarop de straatjeugd zich altyd vermaakte, en “fatsoenlyke” kinderen nu-en-dan, zo vaak ze namelyk zonder opzicht werden gelaten.’18 De asbelt vertegenwoordigt de beperkte wereld, zoals het ‘kolengruisplein’ in Bint. De kinderen die de heuvel beklimmen, verheffen zich een klein beetje boven de aarde: ‘De zucht om te klauteren is in laaglanders iets zeer karakteristieks.’19 Maar het blijft een bedroevend laag uitzichtpunt.
‘Even voorbij de Aspoort’ begint een andere wereld. Daar leest Wouter, telkens als hij de kans krijgt, ongestoord op het bruggetje in Orlando glorioso. Daar droomt hij van macht en heldendaden. Daar ontmoet hij Femke, waarna hij herrijst als een Phoenix: ‘En – zonderling! – ook scheen er verband tussen dit alles, en zyne dromen van macht en heerlykheid.’ Maar ook op het bruggetje ruikt Wouter nog de aslucht. Is Femke wel echt Fancy?
¶ Multatuli eindigde in de verbrandingsoven. Vrijwillig. Hij was een vurig voorstander van lijkverbranding. Opgeruimd staat hygiënisch, twee maal twee is vier, geen sentimenteel of bijgelovig geweeklaag boven grafzerken. In een voetnoot van 1875 meldt hij dat hij de beweging voor lijkverbranding ‘met vreugde begroet’ heeft: ‘Jammer dat de voorstanders van die verbetering met zoveel moeielykheden te kampen hebben. Maar vreemd is ’t niet. Sedert eeuwen vonden de vromen in de akeligheden en spokeryen hunner kerkhoven, de trouwste bondgenoten voor hun bygeloof. Maar des te gebiedender eist het plichtbesef van weimenenden en ontwikkelden, dat ze de vyand dat wapen uit de hand slaan, en dus op ’t invoeren – of
althans op ’t fakultatief veroorloven – van crematie blyven aandringen. De zaak is van hygiënische aard, o zéker! Maar ze is dit niet minder voor ’t denkvermogen van de levenden, dan voor hun lichamen. Dat er uit de kerkhoven verpestende dampen opstygen, is ook als beeldspraak de volle waarheid.’20
‘Plichtbesef’, ‘welmenenden’, ‘ontwikkelden’; in het moderne pleidooi voor lijkverbranding weerklinken de aloude toverwoorden van het verlichtingsdenken. De strijdleuzen van het gevecht tegen ‘verpestende dampen’ die lichaam en geest bedreigen. Het is telkens weer opmerkelijk om te zien hoezeer Multatuli, dikwijls geportretteerd als de romantische schrijver bij uitstek in Nederland, hecht aan de denkwereld van zijn jeugd.21 De denkwereld van de Vaderlandsche Letteroefeningen en de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, waar hij vaak zo spottend over spreekt.
Of men de crematie nu wilde ‘invoeren’ dan wel ‘fakultatief veroorloven’, de dichter Beets had het niet zo op activisten die de doden beschouwen als ziekteverwekkend afval. Zijn versje ‘Hygiëensche verbrandingsijver’ luidt: ‘Dat menschen sterven, werd weleer den Dood verweten; / Nu zijn de dooden schuld; de Dood wordt glad vergeten.’ En in zijn ‘Lied voor lijkverbranders’ heet het: ‘De lijken, de lijken, / Ontvolkten veel te lang het land – / ’t Is zonde en schand – / Dat zal statistisch blijken, Zoodra men ze verbrandt.’22
Multatuli, gezworen vijand van christelijke dichters als Beets, werd de eerste Nederlander die de zegeningen van de moderne crematie mocht ondergaan. Maar dan wel in Duitsland, waar men op dit gebied ook toen al een voorsprong had.23 Zijn as werd verzameld in een urn. In de jaren zeventig ontstond een flinke rel, toen W.F. Hermans suggereerde dat de urn in het Multatuli-museum de sigarenas van de conservator bevatte. Later werd dit tegengesproken.24
¶ Zoals zovele propagandisten van lijkverbranding zag ook Multatuli zijn streven als een rationeel protest tegen religieus bijgeloof en romantisch mysticisme. De ziel leeft niet voort in de as. Bordewijk stelt het probleem in Bint op een heel andere manier. Het specifiek menselijke, de geest of de ziel, is ‘een as’: ‘Opeens kwam er iets anders. Het was geen gedachte. Het was misschien een ingeving. Het kwam niet uit de as. Het kwam niet langs de spaken. Het kwam van heel ergens elders uit het wijde buiten.’ De ‘as’, in deze zin opgevat, verenigt het technische en het bezielde. ‘Als De Bree diep in zijn hart keek was hij fantastisch en romantisch.’ Bint besluit dan ook met een geheimzinnige, religieus getinte passage, waarin een innerlijke vrede definitief het einde van de oorlog op school markeert: ‘In de stille stroeve hal keek De Bree even rond, maar hij zag naar niets. Hij was zich bewust, dat er iets rustte ergens hier, dat er hier ook iets leefde. Een as, een ziel. Toen kwam het over hem, eenvoudigweg, het hoofd te ontbloten en zacht ging hij de trap naar boven.’ De roman zelf vormt een as, een verbinding tussen de wereld van het sentiment uit de slotregels en die van het rationele denken uit de openingszin: ‘De Bree zijn denken was hoekig en nors.’
¶ Harry Mulisch’ roman De aanslag had eerst As zullen heten.25 Het boek eindigt met de woorden: ‘… met een korte beweging gooit hij zijn sluike grijze haar naar achteren, zijn schoenen sloffen en het is of zij wolkjes as opwerpen, ofschoon nergens as te zien is’.26 Alles in het literaire universum van Mulisch heeft een betekenis.27 Dat zegt hijzelf en dat zeggen zijn aanhangers. Dus ook de initialen van de hoofdpersoon, Anton Steenbeek, hebben betekenis. Ze vormen het woord as (net als de initialen van Archibald Strohalm uit Mulisch’ vroege roman, en net als die van Albert Speer, die na zijn come-back nog door Mulisch werd geïnterviewd).28 De initialen van Antons vrouw en dochter, Saskia Steenbeek en Sandra Steenbeek, zijn ss: een mogelijke verwijzing naar de beruchtste organisatie van de Duitse bezetter. Natuurlijk verwijst ook as naar de oorlog. De as van de bombardementen, bijvoorbeeld dat van Dresden in Het stenen bruidsbed. De as van Anton Steenbeeks ouderlijk huis, door de Duitsers verbrand als represaille. En ook de ‘as’ van de Asmogendheden, zoals de fascistische alliantie wel werd aangeduid.
Maar het universum van Mulisch is vol van tegenstellingen en omkeringen. Zo komt in Archibald Strohalm een figuur voor die achteruitloopt en Frets heet: ‘Sterf’. En een boek over De aanslag wijst erop dat in deze roman blauwe rozen worden gelegd op het graf van het meisje met het rode haar. Dus geen ‘red roses for a blue lady’, zoals in het liedje, maar ‘blue roses for a red lady’.29 Volgens dit principe kunnen we ook de initialen van Anton Steenbeek in omgekeerde volgorde lezen: sa, die andere beruchte organisatie van de bezetter. Een mogelijke interpretatie van de slotregels is dan de volgende. Wat overblijft, al is het nu nog onzichtbaar, is as. De ‘as’ van de As-mogendheden, de as van het vernietigend vuur of de omgekeerde as van de sa. Het fascisme zal zegevieren op alle fronten. Is die interpretatie juist? Ook deze vraag is niet te beantwoorden.
¶ Janus Korczak zei ooit tegen zijn trouwe medewerkster Stefania Wilczynska: ‘Ik ben de zoon van een krankzinnige… maar ik wil de Karl Marx van de kinderen worden.’ Wetenschappelijk onderzoek zou de bevrijding brengen. De nieuwe mens. Daarom moest die wetenschap zich ook uitstrekken tot de ziel. Tijdens een demonstratiecollege plaatste hij een kind achter een röntgenscherm en wees zijn toehoorders op het kloppend hartje.30 Bij hun werk moesten ze altijd bedenken dat de mens niet alleen fysieke aandoeningen heeft, maar ook emoties.
Hoe is het afgelopen met dat kind? Zou het gestorven zijn aan de gevolgen van een overdosis röntgenstraling? Onderging het een zelfde lot als Korczak? Of leeft het nog? Droomt het van de ondergang of van de nieuwe mens?
‘Zou ik dat zo laten staan, dacht De Bree, klinkt het niet sentimenteel?’31
- +
- Gert-Jan Johannes (1951) is als onderzoeker verbonden aan de Universiteit van Amsterdam. Hij publiceerde tekstedities en studies over literatuur en het literair bedrijf uit de achttiende en negentiende eeuw.
- 1
- F. Bordewijk, Rood paleis. Ondergang van een eeuw, in: Verzameld werk 1 (1982), p. 334.
- 2
- Geciteerd in: E. Fromm, Anatomie van de menselijke destructiviteit (z.j.), p. 346.
- 3
- Zie voor het leven en werk van Korczak de inleiding van Z. Kóśc bij J. Korczak, Hoe houd je van een kind (z.j.) In deze verzamelbundel zijn enkele belangrijke geschriften van Korczak bijeengebracht. Zie verder Als ik weer klein ben (z.j.) voorzien van een ‘Appendix’ met gegevens over Korczak, samengesteld door Z. Kóśc.
- 4
- J. Korczak, Ghetto diary (1978), p. 155.
- 5
- Idee 391, in: J.J. Oversteegen (red.), Ideeen van Multatuli i (1985), p. 293.
- 6
- Zoals onlangs nog M.G. Kemperink, ‘“Excelsior” is het devies van de naruur. Darwinisme in de Nederlandse roman (1860-1885)’, in: Nederlandse letterkunde ii (1998), p. 97.
- 7
- De Multatuli-encyclopedie merkt dan ook op: ‘De kern van Darwins theorie […] omging Multatuli klaarblijkelijk.’ C. Keysper (red.), K. ter Laan’s Multatuli-encyclopedie (1995), p. 115, i.v. Darwin.
- 8
- J.E. Doornick, Wijsgeerig-natuurkundig onderzoek aangaande de oorspronglijken mensch, en de oorspronglijke stammen van deszelfs geslacht (1808), p. 163.
- 9
- H.A. Spandaw, ‘Lof der eigenliefde’, in: Gedichten van Mr. H.A, Spandaw ii. Nieuwe uitgave (1837), p. 13. In de inhoudsopgave wordt het gedicht gedateerd op 1833.
- 10
- A. van Luxemburg-Albers, ‘Wat of wie is Bint? Proeve van onderzoek naar thema en structuur in Bordewijks Bint’, in: Spektator xix (1990), p. 85-106, m.n. p. 88-89 en p.91.
- 11
- Een oud-leerling van De Vries, geciteerd in E. Sanders, Eponiemenwoordenboek, p. 39.
- 12
- F. Bordewijk, Bint. Roman van een zender, in: Verzameld Werk i (1982), p. 79-80, 100.
- 13
- R. Grüttemeier, ‘De impasse rond “Bint” en een aanzet tot overwinning’, in: Forum der Letteren xxix (1988), p. 221-228, m.n. p. 225-226.
- 14
- Idee 512, in: J.J. Oversreegen (red.), Ideeën van Multatuliii (1985), p. 229.
- 15
- De Delftse Keure omtrent het Reinigen der Straaten klaagt nog in 1817 dat velen zich niet ontzien de as ‘niet alleen te leggen op de Straaten, Kaaijen en aan de Bruggen, maar ook zelfs die by nacht of ontyde in de Wateren te werpen…’
- 16
- A. Vos, in: Verhandelingen uitgegeven door de Maatschappy ter bevordering van den landbouw te Amsterdam i (1778), p. 105.
- 17
- Zie vorige noor, p. 229-230.
- 18
- Noot bij Idee 363, in: J.J. Oversteegen (red.), Ideeën van Multatuli i, p. 245.
- 19
- Idem.
- 20
- Noot bij Idee 925, in: J.J. Oversteegen (red.), Ideeën van Multatuli iii (1985), p. 366-367.
- 21
- Vgl. E. Francken, ‘Scholen en schoolmeesters’, in: De veelzinnige muze van E. Douwes Dekker, p. 15-76, m.n. p. 47-74.
- 22
- N. Beets, Gedichten iv, 5e dr. (z.j.),p. 16, 96.
- 23
- Zie noot 7, i.v. Crematie.
- 24
- Zie hierover J. van der Does, ‘Wat rest van Multatuli – en waar?’, in: Over Multatuli 26 (1991), p. 5-9.
- 25
- H. Mulisch, ‘Korte oriëntatie’, in: M. Mathijsen (red.), Harry Mulisch, De oer-aanslag (1996), p. 10.
- 26
- H. Mulisch, De aanslag (1994), p. 254.
- 27
- Zie bijv. de bespreking van het ‘vuur/as-morief’ in F. de Rover, De weg van het lachen (1987), p. 266, en Over De aanslag van Harry Mulisch (1985), p. 49-51. Vgl. stelling 8 bij de dissertatie van M. Mathijsen, De brieven van De Schoolmeester (1987): ‘De polyinterprerabiliteit van het woord AS speelt een cruciale rol in het werk van Harry Mulisch.’
- 28
- ‘De onzichtbare man. Harry Mulisch ontmoet Albert Speer’, in: Avenue, jrg. 1972, april, p. 79-83.
- 29
- F. de Rover, Over De aanslag van Harry Mulisch, p. 60.
- 30
- Z. Kóśc, ‘Appendix’, in: J. Korczak, Als ik weer klein ben (z.j.), p. 186.
- 31
- Zie noot 12, p. 147.