Over dit hoofdstuk/artikel

Gert-Jan Johannes


+
Gert-Jan Johannes (1951) is als onderzoeker verbonden aan de Universiteit van Amsterdam. Hij publiceerde tekstedities en studies over literatuur en het literair bedrijf uit de achttiende en negentiende eeuw.
1
F. Bordewijk, Rood paleis. Ondergang van een eeuw, in: Verzameld werk 1 (1982), p. 334.
2
Geciteerd in: E. Fromm, Anatomie van de menselijke destructiviteit (z.j.), p. 346.
3
Zie voor het leven en werk van Korczak de inleiding van Z. Kóśc bij J. Korczak, Hoe houd je van een kind (z.j.) In deze verzamelbundel zijn enkele belangrijke geschriften van Korczak bijeengebracht. Zie verder Als ik weer klein ben (z.j.) voorzien van een ‘Appendix’ met gegevens over Korczak, samengesteld door Z. Kóśc.
4
J. Korczak, Ghetto diary (1978), p. 155.
5
Idee 391, in: J.J. Oversteegen (red.), Ideeen van Multatuli i (1985), p. 293.
6
Zoals onlangs nog M.G. Kemperink, ‘“Excelsior” is het devies van de naruur. Darwinisme in de Nederlandse roman (1860-1885)’, in: Nederlandse letterkunde ii (1998), p. 97.
7
De Multatuli-encyclopedie merkt dan ook op: ‘De kern van Darwins theorie […] omging Multatuli klaarblijkelijk.’ C. Keysper (red.), K. ter Laan’s Multatuli-encyclopedie (1995), p. 115, i.v. Darwin.
8
J.E. Doornick, Wijsgeerig-natuurkundig onderzoek aangaande de oorspronglijken mensch, en de oorspronglijke stammen van deszelfs geslacht (1808), p. 163.
9
H.A. Spandaw, ‘Lof der eigenliefde’, in: Gedichten van Mr. H.A, Spandaw ii. Nieuwe uitgave (1837), p. 13. In de inhoudsopgave wordt het gedicht gedateerd op 1833.
10
A. van Luxemburg-Albers, ‘Wat of wie is Bint? Proeve van onderzoek naar thema en structuur in Bordewijks Bint’, in: Spektator xix (1990), p. 85-106, m.n. p. 88-89 en p.91.
11
Een oud-leerling van De Vries, geciteerd in E. Sanders, Eponiemenwoordenboek, p. 39.
12
F. Bordewijk, Bint. Roman van een zender, in: Verzameld Werk i (1982), p. 79-80, 100.
13
R. Grüttemeier, ‘De impasse rond “Bint” en een aanzet tot overwinning’, in: Forum der Letteren xxix (1988), p. 221-228, m.n. p. 225-226.
14
Idee 512, in: J.J. Oversreegen (red.), Ideeën van Multatuliii (1985), p. 229.
15
De Delftse Keure omtrent het Reinigen der Straaten klaagt nog in 1817 dat velen zich niet ontzien de as ‘niet alleen te leggen op de Straaten, Kaaijen en aan de Bruggen, maar ook zelfs die by nacht of ontyde in de Wateren te werpen…’
16
A. Vos, in: Verhandelingen uitgegeven door de Maatschappy ter bevordering van den landbouw te Amsterdam i (1778), p. 105.
17
Zie vorige noor, p. 229-230.
18
Noot bij Idee 363, in: J.J. Oversteegen (red.), Ideeën van Multatuli i, p. 245.
19
Idem.
20
Noot bij Idee 925, in: J.J. Oversteegen (red.), Ideeën van Multatuli iii (1985), p. 366-367.
21
Vgl. E. Francken, ‘Scholen en schoolmeesters’, in: De veelzinnige muze van E. Douwes Dekker, p. 15-76, m.n. p. 47-74.
22
N. Beets, Gedichten iv, 5e dr. (z.j.),p. 16, 96.
23
Zie noot 7, i.v. Crematie.
24
Zie hierover J. van der Does, ‘Wat rest van Multatuli – en waar?’, in: Over Multatuli 26 (1991), p. 5-9.
25
H. Mulisch, ‘Korte oriëntatie’, in: M. Mathijsen (red.), Harry Mulisch, De oer-aanslag (1996), p. 10.
26
H. Mulisch, De aanslag (1994), p. 254.
27
Zie bijv. de bespreking van het ‘vuur/as-morief’ in F. de Rover, De weg van het lachen (1987), p. 266, en Over De aanslag van Harry Mulisch (1985), p. 49-51. Vgl. stelling 8 bij de dissertatie van M. Mathijsen, De brieven van De Schoolmeester (1987): ‘De polyinterprerabiliteit van het woord AS speelt een cruciale rol in het werk van Harry Mulisch.’
28
‘De onzichtbare man. Harry Mulisch ontmoet Albert Speer’, in: Avenue, jrg. 1972, april, p. 79-83.
29
F. de Rover, Over De aanslag van Harry Mulisch, p. 60.
30
Z. Kóśc, ‘Appendix’, in: J. Korczak, Als ik weer klein ben (z.j.), p. 186.
31
Zie noot 12, p. 147.