Louis Houët+
Het sleutelbeen van een haas Over een handschrift van W.B. Yeats
De Ierse dichter William Butler Yeats (1865-1939) had een mooi handschrift. Als dat al niet bekend was, dan is dat in ieder geval tot mij doorgedrongen, want sinds een aantal jaren bezit ik een oorspronkelijk handschrift van deze grote Ier. Door een ongelukkig toeval kwam ik in het bezit van een kostbaar boekje uit 1913: A Selection from the Poetry of W.B. Yeats. Het boekje bevat onder andere Early Poems (1885-1892), toneelstukken, waaronder The Countless Catleen (1892-1912), Deirdre (1906) en een flink aantal Lyrics (uit 1892-1899 en 1904-1912).
Het voorwoord is van Yeats zelf Hij zegt daarin onder meer dat de toneelstukken op het repertoire van het Abbey Theatre in Dublin stonden en gespeeld werden zoals ze in dit boekje afgedrukt waren. Behalve dan het slot van The Countless Cathleen. Wat goed was voor de toeschouwers, was ook goed voor de lezers, zo vond Yeats, die al vele jaren in het theater had doorgebracht. Maar het omgekeerde gold volgens hem ook. Wat in het theater niet werkt, is ook niet goed voor lezers. Verder schrijft Yeats: ‘If I had but music enough to make settings that had but enough music to adorn the words yet leave them natural and audible, I should have written lyrics to be sung, for it is speaking or singing before an audience that makes us tell our stories well,[…].’ Yeats snakte naar goede melodieën, want dan kwamen de Ierse verhalen, in liedvorm, beter tot hun recht.
Het boekje, in 1913 te Leipzig verschenen bij de befaamde uitgeverij Bernhard Tauchnitz, koester ik als een schat. Een goede vriend schonk het mij, vlak voor zijn dood. Het was de Vlaamse dichter, hoorspelschrijver en dramaturg bij de brt Andries Poppe. In het najaar van 1991 bezocht ik hem. Hij was ongeneeslijk ziek. Op 7 mei 1992 overleed hij. Toen Poppe mij deze Yeats overhandigde, voegde hij eraan toe dat hij van al zijn boeken het meest gehecht was aan dit boekje. Dat hield wel wat in, want Poppe bezat een bibliotheek die niet alleen aanzienlijk in grootte was, maar ook in kwaliteit. Onze gemeenschappelijke belangstelling voor Ierland en de Ierse literatuur lag aan zijn gebaar ten grondslag.
Yeats heeft in dit exemplaar zelf met pen een opdracht geschreven, een kleine
verbetering toegevoegd in het voorwoord en een gedicht, geschreven op een velletje papier, ingeplakt op bladzijde 255, tussen het gedicht ‘The Mountain Tombe’ en de Notes in.
Het toegevoegde gedicht is prachtig, ritmisch en heeft als titel ‘Lines to music’. Kennelijk is hier sprake van regels, geschreven op een bestaande melodie. Yeats zet er ‘wby. july 4’ onder. Daarachter staat met potlood in een ander handschrift ‘1916’. Op de achterkant van dat velletje staan ook met potlood geschreven aantekeningen. Maar die zijn niet van Yeats. Er staat: ‘I asked W.B.Y. to write me some verses for some music that had been given me. These are the verses, but they did not suit the music.’ Waarschijnlijk is de maker van deze aantekeningen ook degene die de datum 1916 aan het gedicht heeft toegevoegd. Vermoedelijk is die maker een maakster. Voorin heeft Yeats een opdracht geschreven: ‘Lalla Vandervelde from WBYeats/May 7 1916’.
Verder vond ik een foto met een ouderwets gekarteld randje in het boekje gestopt, waarop het bewuste gedicht ‘Lines to music’ stond, evenwel zonder de datum 1916. Misschien kon de camera die dunne potloodlijntjes niet aan, of is de datum pas na de foto genoteerd. Achterop de foto staat, ook in potlood, maar in weer een ander handschrift: ‘van Prof. Fr. De Backer / Wo. 28/5/41 (Vl. Ac.)’.
Ik vroeg mij af of het gedicht in de Collected Poems (1987) stond. Onder de titel ‘The Collar-Bone of a Hare’ vond ik het. Hieronder volgt nu (mijn) ‘Lines to music’ met daarnaast ‘The Collar-Bone of a Hare’ [Het sleutelbeen van een haas].
Zij raakte opgewonden en bood onmiddellijk haar dissertatieve hulp aan.
Dat resulteerde al snel in interessante gegevens over Lalla Vandervelde. Onder Engelse wetenschappelijke contacten van Supheert bevond zich John Kelly, die in Oxford aan een brieveneditie van Yeats werkte. Hij was de naam Lalla Vandervelde tegengekomen. Zo schrijft Yeats in een brief van maart 1916 aan Edmund Dulac:
‘Royal Societies Club / St. James’s Street / S.W.
My Dear Dulac: Come to-morrow evening if you can (& of course if Madame cares to come she is welcome.) Madam Vandervelde is coming & it is just possible she may be of use to us. She sings & recites – I have not heard her – & is very cultivated & interested in what we are doing.’
En in een brief aan Lady Augusta Gregory, 22 januari [1917] schrijft Yeats o.a.:
‘I met various people at Madam Vanderveldes yesterday after the Stage Society – Shaw, Ross, Bailey Etc. [..] Madam Vandervel[d] e had I think a success but is not very suited to Shaws form of comedy.’
Ook in België verrichtte Supheert naspeuringen. De Backer was Franz De Backer, hoogleraar Engels in Gent.
Op gezette tijden stuurde Supheert, geënthousiasmeerd door dit zijpad op haar weg naar promotie, nieuwe informatie. Zo bevindt zich in de collectie van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag een boek, geschonken door Henriette Roland Holst, dat geschreven is door Émile Vandervelde (1866-1938), de befaamde Belgische politicus, die jarenlang in de Belgische regering zat en onder meer medeoprichter was van de Tweede Internationale (1889). ‘Patron’ Vandervelde heeft veel
betekend voor het socialisme in België. Hij was een boeiend redenaar. Zijn Essais socialistes/l’alcoolisme-la religion-l’art (Parijs 1906) heeft hij onder andere opgedragen aan Lalla Vandervelde. Vermoedelijk was dat zijn vrouw.
De volgende rapportage bevestigde dat. Lalla was Engelse, zij heette Hélène Speyer, werd op 4 april 1870 geboren en trouwde met Émile op 15 februari 1901. Zij was cultureel en artistiek zeer actief en raakte al snel bekend onder de naam ‘Lala Vandervelde’.2 Ze heeft ook een boek op haar naam staan: Monarchs and Millionaires (1925), een vlot geschreven autobiografie met een stralende Lalla in de hoofdrol. Daarin noemt ze ook Yeats, maar aanwijzingen dat hier sprake zou zijn geweest van een affaire, zijn er niet. Gezien de in dit opzicht geduchte reputatie van Yeats moet men op zijn hoede zijn, maar eerlijk is eerlijk, men moet niet overdrijven.
Op p. 294 van haar Monarchs and Millionaires schrijft Lalla:
It was during the War that I made the acquaintance of W.B. Yeats. We met at William Rothenstein’s, and became, great friends. I had always been a admirer of his fantastic, mystical genius, and his verson and conversation were as interesting and inspiring as his work.
He was an ardent spiritualist, and tried to convert me to his faith in the supernatural and the belief that under certain conditions departed spirits can commune with us. The seances he organized with a well-known medium imipressed hut did not convtnce me.
The rite was as follows: Objects belonging to friends or relations, living or dead, of the people present were placed on a table at wich sat the medium. He would handle them for a few seconds and then tell facts about those to whom they belonged or had helonged and incidents that had happened in their lives.
Lalla gaat vervolgens uitvoerig op de seances in, maar zelf is ze toch te nuchter, te ‘socialistisch’ en niet gevoelig genoeg. Gelukkig was Yeats niet alleen spiritistisch, zo schrijft ze: ‘He was a brilliant and witty conversationalist, as well as an ardent Irish patriot, and on our walks together he would tell me of his experiences in his country and his hopes for its future.’
Ze verkeerde ook met Engelse schrijvers als H.G. Wells en Aldous Huxley. En ze trad op met gedichten, bijvoorbeeld in het Coliseum, met aan de piano Sir Edward Elgar, en wel om geld in te zamelen voor de slachtoffers onder de Belgische soldaten van de Eerste Wereldoorlog.
Uiteindelijk vond Roselinde Supheert ook iets over Lalla bij Nic Bal in Zij droegen de rode vlag/De legendarische leiders van de socialistische strijd (Antwerpen 1988). Bal wijdt een hoofdstuk aan haar. Daarin beschrijft hij hoe Lalla verkeerde in de progressieve en artistieke kringen van Brussel omstreeks de jaren 1890. Haar toenmalige echtgenoot was Maurice Kufferath, directeur van de Muntschouwburg. Diens artistieke smaak was gericht op de jonge Franse componisten, zoals Debussy. Dat werd hem door menig criticus niet in dank afgenomen, maar Lalla verdedigde haar man fel.
Kufferath was veel ouder, te oud op den duur voor de levenslustige Lalla. Nic Bal beschrijft, enigszins romantiserend, haar nieuwe liefde: ‘De zaal van het “Salon
de Peinture” was al half gevuld. De Kufferaths hadden zitplaatsen vooraan. Lalla zag Emile Vandervelde in het voorbijgaan op de gang. Zij hoopte dat hij naar haar uitkeek. Emile schudde eerst Maurice, vervolgens haar de hand. Hij streelde haar met de ogen en, toen Kufferath verder liep, fluisterde hij heel zachtjes: Elle me sourit avec une pénétrante douceur… “Nerval” reageerde Lalla en wendde het hoofd af om haar plotse blos te verbergen.’
Hoe kwam Andries Poppe nu aan deze A selection from the poetry of W.B. Yeats? Vermoedelijk via zijn vrouw, haar vader was de letterkundige W. van Eeghem, die De Backer alleen al van de Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde in Gent goed kende. De Backer was een Yeats-kenner, hij vertaalde hem ook. Naar aanleiding van de dood van Yeats, in januari 1939, wijdde De Backer een analyse aan het werk van Yeats.3
Het is nu wel zo goed als zeker dat Lalla die ‘Lines to music’ voor haar declamatie in verband met een bepaalde melodie, niet geschikt achtte. Yeats heeft dit gedicht waardig bevonden voor zijn verzamelde gedichten, zij het met wijzigingen. Zonder de beperkingen van melodie-eisen, met als gevolg grotere of andere vrijheden op ritme- en metrumgebied, heeft Yeats tamelijk veel veranderd. Bij vergelijking valt dan ook op dat ‘Lines to music’ eenvoudiger is. Beide versies zijn hoe dan ook karakteristiek voor Yeats’ weergave van de feeërieke en arcadische wereld der Kelten. Mogelijk is de inspiratiebron een volksverhaal geweest. A. Norman Jeffares merkt naar aanleiding van ‘marry in churches’ op: ‘the prospect of marriage may have seemed daunting at times to a bachelor of fifty-one; the poem was written when Lady Gregory and Mrs. Shakespear were advising Yeats to marry.’4
De gevoelens die dit handschrift bij het bekijken bij mij oproepen, zijn door de wonderlijke coïncidenties voor een deel ook van buitentekstuele aard. Het zijn de herinnering aan mijn goede vriend en Ierland-minnaar Andries Poppe; de kennismaking met Roselinde Supheert, veroorzaakt door het ‘arcadisch snoeien van een heg’ en als gevolg ook de kennismaking met een proefschrift over Yeats en Nederland en haar met een enthousiasme en vanzelfsprekendheid aangeboden, geslaagde hulp bij deze speurtocht.
- +
- Louis Houët (1944) studeerde theaterwetenschap, Nederlandse taal- en letterkunde en muziekwetenschap. Hij is redacteur en presentator van het KRO-radioprogramma Montaigne.
- 1
- Roselinde Supheert, Yeats in Holland. The reception of the work of W.B. Yeats in the Netherlands before World War Two (Utrecht 1995).
- 2
- Robert Abs, Emile Vandervelde (Brussel 1973)
- 3
- In: Dietsche Warande en Belfort (1939), p. 246-269.
- 4
- A. Norman Jeffares, Yeats’s Poems (Londen 1989), p. 555.