Bladluizen Satirische tijdschriften in Nederland (1)
Nop Maas De Roode Duivel
De afgelopen twee eeuwen zijn er heel wat humoristisch-satirische bladen verschenen in Nederland. De meeste wisten hun bestaan niet erg lang te rekken. Wie na honderd jaar kennis neemt van de inhoud van die bladen, staat vaak versteld van de tamheid en onbenulligheid van het gebodene. Verdwenen die bladen snel doordat ze ook toen al zouteloos gevonden werden? Of hielden onze voorouders er een geheel ander gevoel voor humor op na? Zijn we soms te burgerlijk om levenskansen te bieden aan echte satire? Of was de repressie van hogerhand verantwoordelijk voor de opzienbarende kleurloosheid?
Er waren wel degelijk een paar bladen die niet voorzichtig waren, die op geen enkele wijze subtiliteit nastreefden en die onbekommerd op de man speelden. Hun felheid wortelde in hun ideologie. Voor een ideaal wil je eventueel de gevangenis in, niet voor het louter amuseren van non-descripte abonnees die ook wel eens willen lachen. Het weekblad De Roode Duivel, dat Louis M. Hermans1 van 1 augustus 1892 tot 13 december 1897 uitgaf, is zo’n blad dat je ook nu nog met plezier kunt lezen: omdat het teksten bevat die door verontwaardiging en het goed recht van de verongelijktheid geïnspireerd zijn; omdat het tegen de waardering van de officiële geschiedenis ingaat; omdat het allerlei roddel en laster biedt die leven brengen in het verleden.
Tegen troon, tegen beurs, tegen altaar
Het vignet in de kop van het blad bevat twee programmatische tekstbanieren: ‘Ontmaskering! geen genade’ en ‘Tegen troon, tegen beurs, tegen altaar’. Aan dat programma hebben Hermans en zijn medewerkers zich integraal gehouden.
De troon bijvoorbeeld hield het blad wekelijks bezig. Willem iii (‘Koning Gorilla’) was in 1890 overleden. Emma (‘de Keulse pottemeid’) was regentes. De in 1880
geboren Wilhelmina (‘Heintje’) zou pas in 1898 zelfstandig als koningin gaan functioneren. In afwachting daarvan liet Hermans geen week voorbijgaan zonder te wijzen op het inkomen van de Oranjes en de vraat- en drankzucht van de regentes. En dat terwijl haar onderdanen honger leden. Ook werd voortdurend gesuggereerd dat Emma een verhouding had met haar particulier secretaris De Ranitz en dat derhalve niet Willem iii de vader was van de jonge koningin.2 De rondreis die
de beide koninginnen in de jaren ’90 door het land maakten, werd begeleid met karikaturen en teksten als die over ‘Wilhelmine de dure’, waarin de jonge koningin zich tegoed doet aan de uitgemergelde borst van Nederland, en een afbeelding van Wilhelmina als het gouden kalf, dat een diarree aan ridderordes over haar onderdanen uitstort.
Smeerpoetsen
De Roode Duivel stelde er een eer in man en paard te noemen. Toen in 1893 in Den Haag een schandaal uitbrak in verband met twee adellijke heren die zekere betrekkingen onderhielden met onschuldige grenadiers, duidden burgerlijke bladen de viespeuken slechts aan met initialen. De Roode Duivel berichtte echter: ‘De namen van de twee adellijke smeerpoetsen te Den Haag, gesnapt bij het bedrijven van tegennatuurlijke ontucht, zijn: baron taets van amerongen en jonkheer van der smissen.’ Ook de prostitutiebestrijders werden ontmaskerd. Op 1 mei 1893 schreef het blad: ‘In het stedelijk gasthuis alhier worden op de zalen voor geheime ziekten, verschillende middernachts-zendelingen verpleegd.’ Maar het meest belust was De Roode Duivel op geestelijken die seksueel in de fout gingen. Het jaar 1894 bood wat dit aangaat een rijke oogst. De Harlingse dominee J. Barger, de dichter van de bundel Bloesems en knoppen (1875), misbruikte en vermoordde een zeventienjarig meisje en werd daarmee de ‘blikken dominee’ uit het populaire liedje.3 In Den Bosch vergreep frater Camille zich aan enkele aan zijn leiding toevertrouwde knaapjes. Verder waren er verkrachtende en hoerenlopende dominees en een pater Stroet, die een biechtelinge, de vrouw van een metselaar, verleidde. Een en ander leidde tot gefingeerde berichten als: ‘’s Hertogenbosch. – Gedurende de laatste veertien dagen heeft geen enkele geestelijke zich aan tegennatuurlijke ontucht overgegeven. Een nadere bevestiging van dit gerucht wordt nog verwacht.’ Op 1 mei 1894 publiceerde De Roode Duivel een karikatuur onder de kop ‘Na achttien eeuwen Christendom’. Voor de kerken lopen wandelende reclameborden die werven voor de brochure De kunst om met biechtelingen om te gaan door Pater Stroet, ‘Harnassementen te koop of te huur voor kerkgangers’ en ‘Broeken met patentsluiting / Verkrachting onmogelijk / Voor R.K. leerlingen’. In het bijschrift zegt een wanhopige christen dat hij zich niet meer veilig voelt in de kerk: ‘Men gaat gezond en wel naar ’s Heeren bedehuis / En komt, ’t is waar, gesticht, maar ook doorschoten thuis.’
De aflevering van 23 oktober 1893 opende met het vers ‘De kuische priesterschap’, waarin een ietwat curieuze dubbele aanklacht vervat was tegen de celibatairen. Eerst wordt vastgesteld dat het instellen van het celibaat een verkrachting van de natuurwet was, om vervolgens de beschuldiging van huichelarij uit te spreken aan het adres van al die priesters die toch aan de natuurwet toegeven. Al die brave priesters snoepten menig prettig nachtje bij de nonnen of bij vrome zusjes. Het ergste is dat de vrouwen en jonge dochters zo verleugend zijn dat ze de priesters geheel ter wille zijn. Voor alle duidelijkheid zijn afbeeldingen toegevoegd van
voor en na de biecht. Priesters zijn in De Roode Duivel doortrapte fielten die een moeder op bedevaart naar Kevelaer sturen om tijdens haar afwezigheid de dochter te bezwangeren.
god zelf en zijn personeel Een vermakelijke rubriek vormen de reeksen karakteristieken die van bepaalde personen gegeven worden. Zo werd de diersoort ‘politieagent’ op 17 april 1893 onder andere omschreven als: ‘Een wandelende bitterflesch’, ‘Een ongedierte op de zweren van het zieke lichaam der maatschappij’, ‘De bloedhond op het erf der kapitalisten’, ‘Het schoothondje van bordeelhouders en kinderverkrachters’ en ‘Een rotte kool bij een groenvrouw’. Op 18 juni 1894 werd de vraag ‘Wat is een God’ aldus beantwoord:
Een eeuwige werkstaker. – De broodgever van de firma dominee, pastoor en rabbi. – Een vader, die het kleinste gedeelte van zijne kinderen in weelde laat leven en het grootste gedeelte van honger laat verrekken. – Een kleivormer. – Iemand die nooit is waar hij wezen moet. – Een maker die zich om zijn maaksel niet bekommert. – De pendant van Hannes van ’t Lindenhout [de van uitbuiting en mishandeling beschuldigde weesvader van Neerbosch]. – Een winstgevend artikel voor volksverneukers. – Een rechter die nooit recht spreekt. – De fabrikant van zijn eigen konkurrent. – De paljas van de kamferbroeken [bedoeld zal zijn: de celibataire priesters]. – Een gepensioneerde fabrieksbaas. – Een logementhouder zonder patent. – Het opperhoofd der planeetlezers, koffiedikkijksters en waarzegsters. – De hersenschim van een krankzinnig brein. – Een geëxploiteerd spookbeeld. – Een kindermoordenaar. – Het gordijn voor de priesterlijke vuiligheden. Enzovoort, enzovoort.
Wat de godsdienst aangaat heerste er in De Roode Duivel een authentiek Multatuliaanse geest. De wetenschap is de godin van de ongelovige, en iedere andere godsdienst deugt niet. Ene V. Oudemaasstad schreef op 17 september 1894: ‘Ik zal niet
zeggen dat de Godsdienst tot niets goed is, integendeel, ze is (net als de oprechte Haarlemmer Olie) overal goed voor en dat is juist wat haar zoo gevaarlijk maakt.’ Reacties op dit soort aanvallen op het christelijk geloof werden door De Roode Duivel met zichtbaar genoegen soms afgedrukt. Op 25 september 1893 verscheen onder de kop ‘Christezin!’ de tekst van een ontvangen briefkaart: ‘Aan het rapaille van den Rooden Duivel, stik, barst, verrek! Een Christen.’
Het verbaast niet dat De Roode Duivel met zijn afkeer van de godsdienst een bloedhekel had aan confessionele politici. H.J.A.M. Schaepman, priester, dichter en Kamerlid, mocht zich dan ook in de bijzondere aandacht van het blad verheugen. Met zijn uitspraak dat de arbeider recht had op twee borrels, zo sneert De Roode Duivel, leverde hij een wel heel opmerkelijke bijdrage aan de leniging van de maatschappelijke nood. Onder het kopje ‘Oplossing van de Sociale Kwestie’ plaatste De Roode Duivel op 25 december 1893 een ‘advertentie’ met de tekst: ‘Dr. Schaepman vraagt een gezonde volksmin, voorzien van flinke jenevertitten.’
Ook bij Schaepman speelde De Roode Duivel op de man. Zo werd op 16 oktober 1893 een ‘Extra Belangrijk Bericht’ uit Den Haag opgenomen. De daar actieve restaurateurs hadden unaniem besloten Schaepman uit hun etablissementen te weren wegens zijn vraatzucht: ‘Onder anderen moet hij, volgens de pertinente verklaring van een bekend hotelhouder te dezer stede, in één middag de navolgende spijzen genuttigd hebben: 8 borden soep, 1 stuk vleesch van 5 pond, 5 kop aardappelen en een schaal met 16 kroppen andijvie; 10 pannekoeken en 6 porties aspergies, benevens 9 flesschen wijn met 1 pond leverworst (waarvan hij in de Kamer al een stuk afgevreten had). Vervolgens 1 halve meloen, 1 taart, 12 appelbollen en 3 pond druiven en tot wegspoeling de bekende 2 borrels.’ Na consumptie van dit alles moest hij door zes kelners naar ‘zekere plaats’ gedragen worden, alwaar hij anderhalf uur vertoefde alvorens zich naar een kerkdienst te begeven.
Vijandelijke broeders en zusters
De linkse beweging is altijd verdeeld. Heel wat energie wordt dan ook besteed aan onderling gekrakeel, dat vooral tot vermaak strekt van de zich verkneukelende anti-socialisten. De socialist, letterkundige en handelsman Frank van der Goes was niet bepaald een vriend van Hermans. In de ‘afgeluisterde alleenspraak van een groot man’ (1 januari 1894) werd Van der Goes weggezet als een enorme ijdeltuit:
‘Ik, Frank van der Goes, wonderkind van de vroegste jeugd af, ik ben veel te groot voor mijn tijd-genooten, zij kunnen mij niet naar waarde schatten. […]
Eerst trachtte ik de radikalen te leeren wat radikalisme is, de ezels waren niet van mij gediend en zij lieten mij ongewaardeerd loopen.
Nu tracht ik de socialisten eindelijk eens te leeren, wat het socialisme eigenlijk is, maar zij zijn te stom om mij te begrijpen en daarom word ik door hen niet gesteld op de plaats waar ik behoor te staan, nl. aan het hoofd van de partij en als redakteur van het partijorgaan.
Ze moeten sukkelen met stumperts en schurken, totdat zij ten slotte zullen inzien dat in mij alleen de verlosser schuilt.
Ik ben Frank van der Goes’.
Met satanisch genoegen begroette De Roode Duivel de ondergang van Van der Goes’ sociaal-democratisch weekblad De Nieuwe Tijd, dat als grafschrift meekreeg: ‘Zij kwam en zag en ging kapot.’
Van de vrouwenemancipatie moest De Roode Duivel ook niet veel hebben. Wilhelmina Drucker werd in de ‘Proeve van een nieuwe encyclopaedie, oftewel algemeen woordenboek van beroemde tijdgenooten’ omschreven als: ‘mevrouw wilhelmina drukte – Eene geëmancipeerde, met verf en poeder besmeerde, de mannen als de pest hatende, toch altijd over hen pratende, met zichzelf dweepende, altijd een eerewacht achter zich sleepende, trouwgrage ouwe vrijster.’ Daar zaten wel zo’n beetje alle populaire vooroordelen in.
Waar geestverwanten al zo behandeld werden, kende De Roode Duivel zeker geen clementie waar het tegenstanders betrof. Over de vruchtbare schrijfster Stratenus heette het op 10 juni 1895: ‘Mejuffrouw Louise Stratenus, die in de Amsterdamsche Courant zoo te velde trekt tegen het socialisme, zal, zoo luidt het bericht, wegens verstoring van hare geestvermogens naar een gekkenhuis overgebracht worden. Velen
twijfelen aan de waarheid van dit bericht, daar zij van oordeel zijn dat mejuffrouw Louise Stratenus nooit geestvermogens bezeten heeft.’
In enkele van de laatste afleveringen van De Roode Duivel raakte Hermans in polemiek met Alexander Cohen, die in zijn eenmanstijdschrift De Paradox afbreuk probeerde te doen aan het martelaarschap van Hermans, die zojuist ontslagen was uit de gevangenis waar hij een straf had uitgezeten wegens majesteitsschennis. Alsof hij daar zelf niet aan meegedaan had, brak Hermans nu de staf over de burgeroorlog die heerste in het kamp van het ontwaakte proletariaat: ‘De sociaal-demokraten schelden op de revolutionaire socialisten, die dit weer met woeker terugbetalen; de anarchisten schelden op revolutionairen en parlementairen, deze beide groepen laten zich evenmin weer tegenover de anarchisten onbetuigd en het record daarin slaat de heer Alexander Cohen, die iedereen die toont een beginsel te hebben de keus laat zich te tooien met de geurige naam van strond-vlieg of het meer beteekenisvolle mouchard (politiespion).’ En ondertussen lachte de bourgeoisie zich te barsten. Met enige aarzeling stelde Hermans voor de strijd te richten op troon, beurs en altaar en niet op de verwante fracties. Misschien heeft dit streven wel bijgedragen aan het besluit de uitgave van De Roode Duivel te staken.
Vergeten werd het blad trouwens niet zo snel. Met name in roomse kringen bleef de herinnering aan Hermans’ schepping levend. Twintig jaar later nog werd aan De Roode Duivel gerefereerd om te laten zien dat een socialistisch strijdblad als De Notenkraker uitsluitend schreef met gal, vuil en modder.
- 1
- Zie over Louis Hermans het aan hem gewijde artikel in Biografisch woordenboek van het socialisme en de arbeidersbeweging in Nederland, deel 2 (1987). De geschiedenis van De Roode Duivel werd beschreven door Harry Hendriks in Engelbewaarder Winterboek (1979), p. 169-192.
- 2
- Zie hierover: Nop Maas, ‘Regentes van Kikkerland’, in Parmentier 2 (1991) 3, p. 50-54.
- 3
- Zie: Ewoud Sanders, Tararaboemdiee & de blikkendominee (1997).