Over dit hoofdstuk/artikel

Maurits Verhoeff

over Theo Thijssen


1
Rob Grootendorst, ‘Twee interviews met Theo Thijssen’, in Het Oog in ’t Zeil 2 (1984) (1), p. 1-8.
2
Ischa Meijer, ‘Wie was Theo Thijssen. Poging tot een gesprek’, in Het Parool, 22 augustus 1970.
3
De Nieuwe School (1905-1917); School en Huis (1909-1921). Van beide tijdschriften was Thijssen redacteur.
4
De stukjes uit De Nieuwe School zijn gebundeld in De Oer-Kees (Amsterdam 1995).
5
Egeltje. Een bundel vrolik proza (Amsterdam 1929).
6
Hiermee bedoelde Thijssen zijn boeken Schoolland (Bussum 1925) en De gelukkige klas (Bussum 1926).
7
Kees de jongen verscheen in 1923, Thijssen was toen 43 jaar. De prijs waar Thijssen op doelde was de prijs van de Haagsche Post – tegenwoordig de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs – waarvoor de leeftijdsgrens 40 jaar was. In Nederland (augustus 1923) schreef Johan Koning dat Thijssen deze prijs wel had moeten krijgen: ‘En als het inderdaad de bedoeling is een schrijver, al of niet bekend, te eeren […] dan moet deze letterkundige prijs worden toegekend aan Theo Thijssen voor zijn boek: Kees de jongen.’
8
Baknieuws. Weekblad voor den Nederlandschen Kweekeling.
9
De vertaling is uiteindelijk wel verschenen: Kees, der Junge (Wenen 1935). Vertaler was Heinz P. Kövari, die ook Het grijze kind vertaalde. In het verhaal ‘Uit met een Weense vriend’ uit 1928, opgenomen in Een bonte bundel (Amsterdam 1935), schrijft Thijssen: ‘Mijn Weense vriend is Kövari. […] Ik ben met hem in kennis gekomen doordat hij wou proberen, voor “Kees de Jongen” een Duitse uitgave te “bezorgen”, en toen zijn we geregeld aan ’t corresponderen gegaan, in ’t Hollands natuurlijk.’
10
In totaal verschenen vijf reisindrukken over Wenen in april en mei 1928 in School en Huis.