[1997/2]
Gé Vaartjes+
‘Dwars door fluweelen wanden’
De vriendschap van Top Naeff met Mari Bosland
Op een zaterdagmorgen in april 1942 begaf de schrijfster en toneelcritica Top Naeff (1878-1953) zich naar een bovenzaaltje van ‘Patrimonium’ in haar woonplaats Dordrecht. Zij wilde er een clandestiene solovoorstelling bijwonen van Peer Gynt, voorgedragen door haar jonge plaatsgenoot Mari Bosland.
Top Naeff was in die tijd een gevestigde naam in de Nederlandse literatuur. Haar baanbrekende meisjesboek School-Idyllen was eigenlijk al onmiddellijk na het verschijnen in 1900 ‘klassiek’ geworden – het boek wordt nog steeds herdrukt – maar zij werd toch vooral gewaardeerd om haar romans en novellen. Op ironische, vaak ook sarcastische wijze beschouwde zij het conventionele burgerlijk leven. Zij beschreef ‘nette’ huwelijken en ‘keurig opgevoede’ kinderen, maar peilde eveneens de sleur binnen die huwelijken, het bekrompene van het welopgevoede kind. Centraal in haar werk staan ‘fatsoenlijk’ beheerste verlangens en desillusies, vaak binnen het huwelijk dat als bittere plicht of als volmaakt-geacteerde komedie wordt getekend. Zelf had Top Naeff een ongelukkig huwelijk met de huisarts Willem van Rhijn (1875-1956) en beleefde zij een grote buitenechtelijke liefde voor de toneelregisseur en -vernieuwer Willem Royaards (1867-1929). Vanuit haar eigen ervaring was Naeff een meester in het blootleggen van ontgoocheling en pijn achter ogenschijnlijke beheersing; het merendeel van haar romans en verhalen geeft een indringend beeld van existentiële menselijke eenzaamheid. Haar toon was soms fel en bijtend; de kwalificatie ‘psychologisch realisme’, die handboeken nogal eens aan haar werk schenken, is dan ook veel te beperkt – om over het stompzinnige etiket ‘damesroman’ maar niet te spreken. Welke uitgever steekt zijn nek eens uit en stelt een mooie bundel samen van Naeffs sterkste verhalen? Niet alles uit haar oeuvre komt voor herdruk in aanmerking, maar Top Naeff verdient geenszins de algehele stilte die haar nu ten deel valt. Hoewel de Forum-generatie meer of minder genuanceerde schimpscheuten naar haar hoofd slingerde, schreef Menno ter Braak, die zich in zijn brieven aan E. du Perron nogal eens snerend over Naeff uitliet, dat Top Naeff een ‘schrijfster van formaat’ was, ‘op een geheel ander plan dan welke
harer vrouwelijke collega’s van haar generatie ook’. Als sterk punt signaleerde Ter Braak Top Naeffs ‘superieure ironie’.1
Waardering genoot Naeff in haar tijd ook om haar intelligente toneelessays. Van 1903 tot halverwege 1914 was zij toneelrecensente bij de Dordrechtsche Courant en van 1915 tot 1930 bij De (Groene) Amsterdammer.
In de jaren dertig had Top Naeff de status veroverd van ‘grande dame’ in de Nederlandse literatuur – niet tot haar ongenoegen overigens. Aan deze literaire coryfee had de zeventienjarige Maarten Human (roepnaam ‘Mari’) Bosland zijn Peer Gynt-convocatie gestuurd. Top Naeff, zelfbewust, was enigszins geïrriteerd door de invitatie van een onbekende. ‘Wat denkt zo’n joch wel!’ zal zij gedacht hebben. Uit recalcitrantie nam zij zich voor tijdens de pauze weg te gaan omdat zij ‘verhinderd’ was. De haar aangeboden mooiste stoel vooraan, een ‘logeplaats’, zal haar echter milder gestemd hebben – en de voorstelling deed de rest. Vanaf het eerste moment was zij geboeid en, onder de indruk van de prestatie, kreeg zij spijt van haar al meegedeelde besluit om in de pauze te vertrekken. Toch ging ze, om een uur of twaalf, in het besef een bijzonder toneelevenement te missen.
Enkele weken later, op 31 mei 1942, stuurde zij Mari Bosland een uitvoerige brief, waarin zij haar bewondering voor zijn talent niet onder stoelen of banken stak.2 Zij schreef onder meer: ‘Het is altijd gevaarlijk jonge menschen te veel in de hoogte te steken, en vooral om hen bewust te maken van wat zij grootendeels intuïtief bereiken. Men kan er zich ook deerlijk bij vergissen in een talent. Zooals de debutant-kegelaar wel eens “alle negen” gooit, zoo kan in de kunst een eerste greep soms zoo gelukkig uitvallen, dat de ongelukkige, die dat gelukje te beurt viel, het nooit meer evenaren kan. En ten slotte is de loopbaan van den tooneelspeler een zoo uitzonderlijke – uitzonderlijk moeilijk en uitzonderlijk wat het maatschappelijk leven betreft – dat ik altijd huiverig ben iemand, zelfs met een uitge-
al deze overwegingen worden in deze naar den achtergrond gedrongen bij de herinnering aan uw werk, dat voor mij, om den ernst waarvan het getuigde en het plan waarop het stond, zooveel verrassende bekoring heeft gehad.
Wanneer men onder omstandigheden als deze – in een kaal zaaltje, met nog een schreiend kind op den koop toe, geboeid, getroffen en ontroerd wordt, niet voor een oogenblik, maar zòò, dat het plastisch en in het gehoor beklijft, dan moet er toch iets van het, een enkele onzer gegeven “wonder” aan te pas zijn gekomen.’
Zij vervolgde met detailopmerkingen over Ibsens stuk en Mari Boslands interpretatie daarvan en eindigde met: ‘Dit alles zoo te hebben kunnen verwezenlijken, spontaan, uit het eigen hart, en geleid door den spontanen geest, is voor u een groote voldoening en daarom meende ik u deze indrukken van een “ooggetuige” zwart op wit verschuldigd te zijn. Misschien leest ge later, als ge een beroemd acteur geworden zijt, of wat anders – de herinneringen aan uw eerste optreden nog eens over, en sterken ze u in de minder moedige oogenblikken, die met de jaren niemand bespaard blijven. Mocht ik u in dit verband eens met het een of ander van dienst kunnen zijn, een inlichting of een introductie, dan zal ik daar altijd gaarne toe bereid zijn.’
De brief was het begin van een intensief contact tussen Top Naeff en Mari Bosland. Zij, een oude toneelcritica van bijna 65, hij een jongen van zeventien.
Mari Bosland, de middelste in een gezin met drie zonen, kwam uit een milieu waarin veel gemusiceerd en gezongen werd. Hij had in 1940 Mulo-examen gedaan en was vervolgens overgestapt naar de Dordtse hbs. In die periode groeide in hem een hevige belangstelling voor kunst en literatuur, en voor toneel in het bijzonder. Op school produceerde hij originele opstellen en hield hij voordrachten, die door zijn klasgenoten zeer gewaardeerd werden. Thuis schreef hij gedichten en verhalen. In oktober 1941, hij was toen net zestien jaar oud, publiceerde hij drie verzen in het destijds bekende tijdschrift Morks Magazijn.
Mari Bosland viel op door zijn gaven en presentatie. Een jeugdvriendin herinnerde zich later: ‘Hoewel hij heel “gewoon” leek en deed, hij had absoluut geen neiging tot coquetteren met zijn grote begaafdheid, was hij toch anders dan veel jongelui die ik ook kende. Ik geloof nu ik er aan terug denk dat Mari door zijn getalenteerd zijn een vanzelfsprekende afstand schiep. Hij kon geweldig mal doen, hij was geestig, op een aardige manier spottend en ouder dan andere jongens van
zijn leeftijd, hetgeen wellicht te verklaren valt uit het feit dat hij een vastomlijnd doel had: het grote toneel.’3
Bij de inwijding van de gemoderniseerde Dordtse schouwburg ‘Kunstmin’ zag hij in december 1940 een opvoering van Peer Gynt, met Johan Schmitz4 in de hoofdrol. Deze belevenis inspireerde hem tot een waagstuk: het bewerken van Ibsens stuk voor solotoneel, waarin hij als enige speler zou optreden. Zo werkte hij zich toe naar de première die op Top Naeff zoveel indruk maakte.
Het briefcontact verdiepte zich door persoonlijke kennismaking, gevolgd door wekelijkse bezoeken van Mari aan Top Naeff, elke woensdag. Samen lazen en analyseerden ze de grote drama’s uit de wereldliteratuur. Voor Top Naeff moet het een geweldige ervaring geweest zijn, haar liefde voor het toneel te kunnen overbrengen op een veelbelovende jongeman, die ieder woord van haar gretig in zich opzoog. Zij, kinderloos in een leeggebloed huwelijk, onderging bewust of onbewust de sensatie van het doorgeven van eigen waarden. En Mari, die thuis niet déze vorm van liefde en begrip kon ontvangen, koesterde zich in de warmte van een literaire moeder. Een vriend van Mari Bosland herinnert zich: ‘Top Naeff was voor hem een tweede moeder, met wie hij soms op straat te zien was. Bij zo’n wandeling trof het mij eens, dat hij Top Naeff begeleidde als een zorgzame zoon. Ik denk dat die “moeder-zoon”-relatie ook voor Top Naeff gold.’5
Intussen bouwde Mari voort aan zijn solorepertoire. Hij droeg teksten voor van onder anderen Pierre Kemp en A. Roland Holst en een bewerking van Arthur van Schendels Angiolino en de lente. Zijn optredens waren clandestien, ter opluistering van verjaardagen, als verstrooiing in joodse families. Enkele dagen voor Kerstmis 1942 speelde hij de rol van Koning Herodes in Martinus Nijhoffs De ster van Bethlehem. Het stuk werd opgevoerd door de Vrijzinnig Christelijke Jeugd Centrale, waarvan hij lid was.
Top Naeff stimuleerde waar zij kon. In mei 1943 nodigde zij hem uit mee te gaan naar het eindexamen van de Amsterdamse toneelschool – zij zat er in de examencommissie. In die periode nam Mari op zijn repertoire een verhaal van James M. Cain: Niemand ontkomt zijn noodlot (een vertaling – door J.C. Bloem – van The postman always rings twice). Zijn gevoel voor eigenwaarde groeide: hij liet nu zelfs officiële uitnodigingen drukken.
Top Naeff liet Mari in Amsterdam lessen voordrachtstechniek volgen. Als aanvullend cadeau schonk zij hem op zijn negentiende verjaardag, 22 oktober 1943, een in leer gebonden schrijfboekje, waarin zij schreef: ‘Tien Ritten – Dordrecht Heen en terug Amsterdam 2de Klasse m.h.g. 22.10.’43’. Als opdracht noteerde zij: ‘Aan Mari. Er gaat meer talent verloren door te weinig waardeering dan door te veel… Alleen den dilettant kan men ijdel maken. De kunstenaar wordt gedragen op de toegestoken handen van hen die in hem gelooven naar de ijle hoogten, waar het onbereikbare hem – een oogenblik – bereikbaar schijnt.’ Verder schreef zij in het boek-
je behartigenswaardige citaten, waarvan de meeste met toneel te maken hebben.
Eind 1943 vertrok Mari Bosland nogal overhaast naar Amsterdam. Top Naeff had ervoor gezorgd dat hij terecht kon bij het toneelgezelschap van Cor van der Lugt Melsert6, om de loerende Arbeitseinsatz te voorkomen. Half december ontving hij een brief7 van Naeff op zijn adres in de Vondelstraat: ‘Ik moet telkens aan je denken, nu net Zaterdag die abnormale kou is ingevallen […]. Het zal allemaal nog wel een beetje onwennig voor je zijn, en wanneer de hr van der Lugt je niet dadelijk de Gijsbrecht heeft aangeboden, zul je tòch, hoop ik, wel eens bij een repetitie mogen zitten kijken, zoodat je niet op je kamer hoeft te blijven.’ Onmiddellijk daarna meldde zij enkele indrukken van een toneelvoorstelling, die zij daags tevoren bezocht had. Tussen de regels door blijkt hoezeer zij het contact met haar jonge vriend miste: ‘Maar ik begin alweer met je te redeneeren… of het woensdag was!’
In diezelfde decembermaand schreef zij een gelegenheidsgedicht op Mari’s vertrek naar Amsterdam. In de laatste strofe verwerkte zij een citaat uit Peer Gynt:
Bij de jaarwisseling 1943-’44 figureerde Mari Bosland verscheidene malen in de Gysbreght, in de rei van edelingen en bij de ‘vluchtelaren’. Het eindeloze figureren frustreerde hem. Top Naeff schreef hem op oudejaarsdag over zijn activiteiten: ‘Wat een vreemde Oudejaarsavond zal je dan hebben! En een nog ongewonere Nieuwjaarsdag, bijna onafgebroken in het slot van den heer van Aemstel en te midden van het middeleeuwsche krijgsgewoel, of we nog geen oorlog genoeg hadden! Met dit al een interessante beleving. Het is voor het eerst, dat je de “première” aan den lijve zult voelen. En dat dit nu juist de historische Gijsbreght moet zijn! De spanning is daarbij misschien niet zoo groot als bij een nieuw stuk, omdat ieder zich verbeeldt den Gijsbreght door en door te kennen, daar tegenover staat dat er weinig stukken bestaan waar je zoo altijd weer naar luisteren kunt, en je fantasie zooveel verschillende richtingen uit kan vliegen. Ik zou nog wel eens een heele nieuwe ensceneering willen maken. En dan zòò, dat men de belegerde stad veel sterker voelt vechten en branden dan we er nu van gewaar worden. Het spijt me voor je dat Kloris en Roosje niet gaat. Het is te begrijpen; verleden jaar had men het ook al weggelaten. Het volgend jaar!’ Zoals bekend, was De Bruiloft van Kloris en Roosje een klucht die vroeger na afloop van de Gysbreght gespeeld werd. Twee personages uit het stuk, Thomasvaer en Pieternel, spraken daarin een ironisch getinte nieuwjaarswens uit, waarin de actualiteit bespot werd. Om die reden zal de kluchtige toegift in 1943-’44 zijn weggelaten, mogelijk ook uit goede smaak. Top Naeffs opmerking ‘Het volgend jaar!’ is dan ook te lezen als ‘Hopelijk zijn we dan bevrijd!’
Hoewel Mari Bosland ‘veilig’ bij het gezelschap van Van der Lugt Melsert zat, bleef hij, evenals vele andere jongemannen, het gevaar lopen opgepakt en naar Duitsland gestuurd te worden. Een brief van 23 januari 1944 verraadt Top Naeffs opluchting na, klaarblijkelijk, ettelijke razzia’s die dagen: ‘De pakken van ons hart, lieve Marie! Vondel heeft er vast ook een toepasselijke versregel voor, maar ze vallen mijn oud hoofd niet zoo snel meer te binnen. Toen Papa gistermorgen opbelde, merkte ik aan de opluchting die deze goede tijding mij gaf, hoe hoog het mij de laatste dagen was gaan zitten. Er zijn er hier heel wat verdwenen. In de treinen was het ook lang niet pluis.’
Enige tijd later trad Mari Bosland op voor Top Naeff en Charlotte Köhier8, een, zoals we het tegenwoordig zouden noemen, ‘top’-actrice, die veel ‘zwarte’ (clandestiene) solovoorstellingen organiseerde. Bijzonderheden over de ontmoeting in mevrouw Köhlers kleine huistheater ontbreken helaas.
Top Naeffs brieven aan Mari bevatten naast begrijpelijke trivialiteiten veel toneel-informatie. Naeffs hartstocht voor de wereld van schouwburg en drama spreekt er duidelijk uit en haar principes op theatraal terrein zijn verspreid in de kleine correspondentie met Mari Bosland terug te vinden. Zo noteerde zij in haar brief van 11 februari 1944: ‘Het “typeeren”, wat je graag en goed doet, is in het algemeen een gevaar wanneer men dit buiten het tooneel moet doen. De monoloog noodzaakt
tot een snelle karakteristiek; wie voordraagt moet altijd eenigermate over de dingen heenglijden, wil hij aan de optredende figuren een zoo verschillend reliëf geven, dat de toehoorder ze uit elkaar kan houden. Dit leidt gauw tot een teveel aan de buitenkant, ten koste van het innerlijke. Ja, schrappen is ook een hoofdbreken! Dat behoort, met de keuze van wát je wilt gaan doen, tot het allermoeilijkste. Wanneer je een boek schrijft, is dat wat je niet opschrijft, het moeilijkste. En dikwijls – het mooiste.’
Uit een brief van enkele dagen later blijkt dat Top Naeff ook warm kon lopen voor cabaret. In De Telegraaf had zij een interview gelezen met de prille Hella Haasse en ‘haar compagnon’: ‘Ik zou er wel eens iets van willen zien èn hooren met mijn eigen oogen en ooren. De grootmeesteres van het genre is onlangs gestorven, de onvergetelijke Yvette Guilbert9. Dat is nooit te overtreffen, wat zij maakte van niets. Het ware cabaret-ideaal.’ De ‘compagnon’ over wie gesproken werd, was Wim Sonneveld (1917-1974).
Top Naeff trachtte haar jonge vriend te vormen waar zij kon. Zij stuurde hem stapels literatuur toe, die zij vervolgens diepgaand met hem besprak. Eind februari zond zij hem Manfred Kybers Als dieren spreken…10, een door haar vriendin Kitty de Josselin de Jong11 gemaakte vertaling van Unter Tieren, met het commentaar: ‘Ik houd in het algemeen niet erg van dieren, die spreken, maar dit boekje is zoo luchtig geschreven, en er zijn er bij die zeer dankbaar zijn voor het publiek, o.a. Jacob Krakelkakel. Het is ook goed vertaald. Tegen het spreken van dieren heb ik een bepaalde afkeer. Een mensch is een mensch en een dier is een dier. Elk met zijn eigen geheim. Ik voel het min of meer als een beleediging aan het dier, wanneer hem menschenwoorden in den bek worden gelegd, en eigenschappen van menschen aan hem worden belachelijk gemaakt. Ik vind dat goedkoop. De eenige, die voor mij de ergste klippen op dit gebied heeft weten te omzeilen, is La Fontaine. Veel menschen zijn dol op dat boekje van Kyber en het heeft in zijn soort ook stellig kwaliteiten. Voor voordracht leenen zij zich best.’12
Intussen had Mari zich voorgenomen de novelle De zeven gehangenen van Leonid Nikolajevitsj Andréjev13, in vertaling van Siegfried van Praag14, in te studeren. Top Naeff reageerde er sceptisch op15: ‘Gelukkig voel je zelf telkens dat je nog ver van de wijs ermee bent. Het is gevaarlijk met iets dat nog niet rijp is – en dat kàn het nog niet zijn – voor een publiek te treden, onverschillig of dit een groot of een klein publiek is. […] Die publiekjes waar je noodgedwongen langzamerhand in verzeild geraakt bent, zijn fataal. Vooral zoolang er nog nooit eens een normale zaal, met “pers” enz tegenover heeft gestaan ter compensatie, zoowel in gunstigen als in in ongunstigen zin. Dit was ook de voornaamste reden waarom ik je zoo graag tenminste eens in het zaaltje van de tooneelschool had gehad, om jezelf in de vuurlinie te laten voelen… hoe eenzaam een mensch feitelijk kan, en moet blijven in de menigte, maar door het podium daar voor enkele uren boven geplaatst.’
Inmiddels was Mari Bosland ondergedoken. Top Naeff had hierover op 8 fe-
bruari 1944 aan Kitty de Josselin de Jong16 geschreven: ‘Mijn geestelijke pleegzoon is ook ondergedoken. We hadden bewogen dagen, die jongens worden zo gejaagd. Hij sliep ook nog een nacht bij ons. Hij had nota bene een “Regeeringstelegram” dat hij zijn “ausweis” dan en dan kon komen halen. Toen hij er kwam rukten ze hem zijn persoonsbewijs uit zijn portefeuille en zeiden: dat gaat niet door. Ga u maar door naar de kamer waar u gekeurd moet worden. Hij wist zijn persoonsbewijs terug te krijgen en weg te komen. Nog nèt. Ze hadden bij v.d. L. [Van der Lugt Melsert] al het mogelijke gedaan om het onheil te voorkomen, maar toen ze hem vroegen: bent u zoo plotseling [als acteur] ontdekt, begreep hij wel dat ze lont roken. […] Aan één kant is het goed dat hij tot rust komt want hij droeg tusschen de bedrijven door nog overal voor, buiten Dordt, zelfs toen het doodgevaarlijk was. ’t Is een wonder jong, als hij voordraagt voor jongens en meisjes van zijn leeftijd, wachten ze hem buiten op onder een doodelijke stilte, of ’t Moïssi17 was, en kijken hem naar zijn oogen. Gelukkig zit hij vol nuchtere humor, zoodat het hem tot dusver nogal langs zijn koude kleren afglijdt. Ik geniet nu maar van de gezellige brieven, met een dikwijls ongelooflijk raak oordeel over de boeken die hij leest. ’t Is overigens een stom vervelend zitten, maar dat deelt hij met duizenden van zijn leeftijd en ’t is altijd nog beter dan in Letland bij de ss, waar een jongen uit Dordt, die in Vught gevangen zat, heen is gemoeten.’
De situatie in Amsterdam was niet veilig meer, ook al omdat Mari zich niet als acteur bij de Kultuurkamer aanmeldde. In de loop van maart 1944 keerde hij terug naar Dordrecht, waar hij een Ausweis bemachtigde en een baantje kreeg op het kantoor van het Gemeentelijk Electriciteitsbedrijf. Omdat dit bedrijf voor ‘de bevol-
king’ en dus ook voor ‘de Duitsers’ werkte, kon een positie hier als ‘arbeidsinzet’ gelden. Op deze wijze hoopte hij te voorkomen dat hij in Duitsland tewerkgesteld zou worden.
De betrekkelijke rust was echter van korte duur. Op 6 april 1944 overviel een gewapend verzetsgroepje het Electriciteitsbedrijf met het doel ‘Z-kaarten’ te bemachtigen: kaarten voor bedrijven waarop men vrijstelling voor tewerkstelling in Duitsland kon aanvragen – ‘Z’ staat voor ‘Zurückstellung’. Mari Bosland zat op dat moment achter zijn bureau in een aangrenzende, door glas gescheiden ruimte. ’s Middags kwam de Sicherheitsdienst, die op het oog willekeurig zeven leden van het personeel gevangennam. Onder hen bevond zich Mari Bosland, die evenals de anderen part noch deel aan de overval had en die middag toevallig op kantoor was om een vergeten vulpen op te halen. De gijzelaars werden overgebracht naar de politiegevangenis Haagse Veer in Rotterdam. Top Naeff schreef er geschokt over aan Kitty de Josselin de Jong18: ‘Wat het heele geval is voor zoo’n overgevoelige natuur, die als een haas reageert op alles, kan ik me goed indenken en doe dat maar zo min mogelijk.’ Zij schreef verder dat zijn ouders via een medegevangene hadden gehoord dat Mari zijn lotgenoten met voordrachten trachtte op te beuren. De gevangenen werden op 16 juni na verhoor overgebracht naar het Polizeiliches Durchgangslager in Amersfoort. Tijdens zijn gevangenschap schreef Mari op onooglijke papiertjes ironische berichten naar zijn ouders en Top Naeff19. In de trein naar Amersfoort noteerde hij onder meer: ‘Voor het eerst de handboeien aangehad. Erg belangwekkend. Dag lieve Mevrouw Top! Ik hoop er gauw weer te zijn, zij het dan ook via Duitsland, wat ik vrees. […] Over een paar uur heb ik een kaal hoofd. Dat verhoogt de expressie vast, lieve Mevrouw Top.’ De ongewone zelfspot hanteerde hij wellicht alleen maar om zijn ouders gerust te stellen, al dacht hij waarschijnlijk ook werkelijk vlug terug te zijn; van de essentie van de kampen kon hij nog geen weet hebben. Een ongedateerd briefje uit het kamp Amersfoort is minder opgewekt: ‘Lieve allemaal, Je leest wel eens zo’n verhaaltje van een aap in de dierentuin, die alsmaar naar Afrika wil, en naar gelang van je geaardheid vind je dat dan mooi of sentimenteel. Ik weet zeker dat ik onder de gegeven omstandigheden luidkeels zou wenen bij iets dergelijks omdat ik zelf zo allemenselijk naar huis verlang.’
Hij kreeg in Amersfoort een uniformjasje te dragen met een ‘P’; hij werd onder de Politieke gevangenen gerangschikt. Blijkbaar meenden de Duitsers dat hij op de een of andere wijze bij de overval op de Eletriciteitscentrale betrokken was. Toen zijn lotgenoten successievelijk werden vrijgelaten en hij niet, begonnen Mari’s ouders pogingen te doen zijn invrijheidsstelling van buitenaf te bewerken. Ook Top Naeff was actief. In haar wanhoop vroeg zij belet bij een Hauptsturmführer, die zij staven goud aanbood, en toen dit niets hielp, zocht zij zelfs contact met de nazi-bonzen Christiansen20 en Rauter21. Het is niet uitgesloten dat haar felle inzet om haar ‘geestelijke pleegzoon’ vrij te krijgen, averechts gewerkt heeft. Mari was een ‘politieke’ gevangene en alle aandacht van Top Naeff voor hem kan de
Duitsers het idee gegeven hebben dat hij een belangrijke politieke gevangene was.
Top Naeff schreef tijdens de oorlog, zoals zovelen, verzetsverzen. Een ervan droeg zij op aan Mari: ‘De moeders’. Het gedicht is veelzeggend over haar band met de jonge acteur en het gemis dat zij ondervond. In enkele strofen schetste zij een beeld van de moeders die hun zonen betreuren. Onverbloemd toonde zij verder haar gevoelens, die toen een evolutie doormaakten:
Zij vroeg zich af of zij Mari moest danken ‘voor dier gevoelens ongekenden schat’.22
In oktober 1944 hoorde zij dat Mari naar de IJssellinie getransporteerd zou zijn. In een brief23 schreef zij: ‘Je kunt het gevoel niet van je afzetten, dat de goden tegen de Geallieerden zijn, en dat de melkboer gelijk had, die zei: “Onze lieve Heer is zeker fascist.” […] Morgen is hij [Mari] jarig, 20 jaar… Wat kan het leven wonderlijk met een onschuldig mensch spelen.’ In dezelfde brief meldde zij dat zij opnieuw naar Christiansen geschreven had en een ‘vurig pleidooi’ voor Mari als kunstenaar gehouden had, maar veel vertrouwen had zij er niet meer in.
Natuurlijk ondernam ook de familie Bosland verwoede pogingen om zoon en broer vrij te krijgen, maar eveneens zonder resultaat. Vanaf november 1944 werd niets meer over Mari vernomen.
De naoorlogse berichten over zijn lot zijn vaag en tegenstrijdig. Eind 1945 schreef Top Naeff aan Kitty de Josselin de Jong, in een brief waar alleen ‘Maandag’ boven staat: ‘Mari is dood, Kit. Een betrouwbaar bericht, nog niet officieel […]. Hij is meegenomen naar Neuengamme en toen weer met een kleine groep naar Meppen, even over de Duitsche grens. Daar is hij verleden jaar aan dysenterie gestorven. De gedachte wat dat allerliefste, levenslustige menschenkind in z’n eentje heeft doorgemaakt vóór ’t zoover was, zal altijd wel aan mij blijven knagen, die is erger nog dan het gemis.’
Toch bleef zowel Top Naeff als de familie Bosland hopen op een terugkeer van Mari.
Een jaar na de bevrijding nog stelde Top Naeff alles in het werk om via de Opsporingsdienst concreter nieuws te krijgen, maar ze besefte: ‘Het is voorbij. Wàt we
ook, al of niet, nog te hooren zullen krijgen: voor hemzelf is het ergst volbracht. Alleen zal ik nooit de opstandigheid in mijn hart overwinnen, dat het juist dit, je zoudt zeggen haast uitverkoren menschenkind moest zijn, dat in hun klauwen viel en heel in zijn eentje door die hel moest gaan. Als hij nog terugkomt – ik geef de moed nog niet geheel op – dan zal het een onbegrijpelijk geluk zijn. Komt hij niet terug, dan zal het voor ons allen de troost zijn: dat niets hem meer deren kan.’24
Pas in 1951 kwam er enige zekerheid. Op 5 maart van dat jaar berichtte het Rode Kruis dat Mari overleden is ‘niet eerder dan 15 maart 1945, doch uiterlijk 3 mei 1945. […] Officiële gegevens over dit overlijden zijn […] nergens gevonden.’ Top Naeff hechtte weinig waarde aan de Rode Kruis-berichten; enkele weken later schreef zij in een brief aan Mari’s broer Huib en diens echtgenote Mieke25: ‘En goed bekeken, staat er niets in, omdat ze blijkbaar ook niets weten. En dat is eigenlijk nog gunstig, wanneer men zich niet door allerlei suggesties in de war laat brengen. Er schijnen nu telkens Nederlanders door de Russen vrijgelaten te worden. Bij 100 tegelijk. Dat is altijd nog een kans – al is het een kleine.’ Maar kort daarna moest haar hoop capituleren: de Nederlandsche Staatscourant van 12 juli 1951 publiceerde een lijst met overlijdensaangiften. Als sterfdatum van Mari Bosland staat 31 maart 1945 genoteerd. Later bleek dat een medegevangene, J. van Bork, al in 1946 een verklaring over Mari’s dood aan het Nederlandse Rode Kruis had doorgegeven. Door niet te achterhalen omstandigheden is dit bericht toen niet aan de familie Bosland overgebracht. Mari’s familie en Top Naeff hebben door deze administratieve omissie vijf jaar in kervende onzekerheid verkeerd. Eind 1951 zocht Van Bork, destijds ziekenverpleger in Neuengamme, zelf contact met de familie Bosland en deelde mede dat Mari aan long-tbc bezweken was.26
In haar memoires Zo was het ongeveer27 keek Top Naeff met liefde en weemoed terug op haar contact met Mari Bosland: ‘Dat jaar was voor mij haast zonder ontbering,
in den ban van dit stralende jonge leven, in de vreugde onzer gedeelde theaterillusies. […] Het is bij de illusie gebleven. […] Niemand ontkomt zijn noodlot. Hij had het voorspeld. Zijn naam wil ik hier nog noemen: Maarten Human Bosland, omdat dit een boekje is over kunst en kunstenaars, en hij gedurende zijn kort optreden er met ere een is geweest.’
- +
- Gé Vaartjes (1954) is neerlandicus. Over Top Naeff en Mari Bosland schreef hij eerder Niemand ontkomt zijn noodlot (1992). Hij is redacteur van het Biografie Bulletin en de Couperus Cahiers, en werkt aan een biografie van Herman de Man.
- 1
- Menno ter Braak, ‘Een uitstekende bundel’ [Top Naeffs Juffrouw Stolk en andere verhalen (1936)] In: Het Vaderland, 26 november 1936.
- 2
- De brieven van Top Naeff aan Mari Bosland zijn in het bezit van Mari’s oudste broer, drs H.M. Bosland te Velp. Mati’s brieven aan Top Naeff zijn helaas niet bewaard gebleven.
- 3
- J. Hensen-Roodfeld in een brief aan Gé Vaartjes, 23 september 1990.
- 4
- Johan Schmitz (1909-1991), acteur.
- 5
- R. Hensen in een brief aan Gé Vaartjes, 19 juni 1990.
- 6
- Cor van der Lugt Melsert (1882-1969), toneelspeler en -leider.
- 7
- Briefgedateerd 13 december 1943.
- 8
- Charlotte Köhler (1892-1977), actrice en voordrachts-kunstenares.
- 9
- Yvette Guilbert (1865-1944), cabaretpionierster.
- 10
- Manfred Kyber (1880-1933), Duits schrijver van kinderboeken. Unter Tieren verscheen in 1912.
- 11
- Kitty de Josselin de Jong (1903-1991), schrijfster en dichteres.
- 12
- Brief gedateerd 23 februari 1944.
- 13
- Leonid Nikolajevitsj Andréjev (1871-1919), Russisch proza- en toneelschrijver.
- 14
- Siegfried van Praag (1888-1958), vertaler. Niet te verwarren met de roman- en verhalenschrijver Siegfried E. van Praag.
- 15
- In een brief van 23 februari 1944.
- 16
- De brieven van Top Naeff aan Kitty de Josselin de Jong zijn in het bezit van Gé Vaartjes te Boskoop.
- 17
- Alexander Moïssi (1880-1935), Oostenrijks acteur en voordrachtskunstenaar.
- 18
- In een brief gedateerd 26 april 1944.
- 19
- Deze correspondentie is in het bezit van Mari’s broer, drs H.M. Bosland te Velp.
- 20
- Friedrich Christian Christiansen (1879-1972), Duits generaal. Hij was tijdens de oorlogsjaren bevelhebber der Duirse Weermacht in Nederland.
- 21
- Hanns Albin Rauter (1895-1949). Oostenrijks nationaal-socialist en ss-leider. De ss en het gehele Duitse politieapparaat ressorteerden onder hem. Hij droeg de belangrijkste verantwoordelijkheid voor het politie-bewind.
- 22
- ‘De moeders’ is opgenomen in Top Naeffs Klein Witboek; Verzen 1940-1945. ‘s-Gravenhage, 1947, p. 40-41.
- 23
- Deze brief is gericht aan een vriendin van Kitty de Josselin de Jong, Tonny Lunsingh Meijer (1906-1987), en is gedateerd 20 oktober 1944.
- 24
- Brief aan Huib Bosland, gedateerd 3 februari 1947.
- 25
- Brief gedateerd 17 april 1951.
- 26
- J. van Bork schreef op 11 november 1951 een uitvoerige brief aan de familie Bosland over zijn contact met Mari en diens laatste periode.
- 27
- Zo was het ongeveer verscheen in 1950 en beleefde in korte tijd twee drukken. Een derde druk, met een nawoord en aantekeningen van Gé Vaartjes, verscheen in 1988, met de toegevoegde ondertitel: Contouren van een schrijfstersleven. Uit deze editie is hier geciteerd (p. 93).