In Memoriam Wim Hazeu

Het bestuur van de Vrienden van De Parelduiker en de redactie gedenken ons bestuurslid Wim Hazeu als een originele, inspirerende en stimulerende kracht, die vierkant achter ons tijdschrift stond, menig idee aandroeg en zelf tekende voor boeiende literair-historische artikelen over Lucebert, Remco Campert, Slauerhoff, A. Roland Holst, Maurice Gilliams, Simon Carmiggelt en Saul van Messel (Jaap Meijer). Vriend en Arbeiderspers-hoofdredacteur Peter Nijssen gaf ons toestemming zijn in memoriam hier te plaatsen.

foto: Wubbo de Jong (MAI)

Wim Hazeu 1940-2024 – ‘Via de taal is het maar een minuut lopen’

door Peter Nijssen

Op dinsdag 2 juli overleed in zijn woonplaats Baarn Wim Hazeu op 84-jarige leeftijd aan de gevolgen van de spierziekte als. Peter Nijssen was ervan op de hoogte dat hij de laatste jaren een zwakke gezondheid had, maar werd min of meer overvallen door het bericht van zijn dood. Hieronder gedenkt hij de man of letters die Hazeu was en ook wilde zijn.

In het overlijdensbericht over Wim Hazeu dat De Bezige Bij – uitgever van zijn laatste boeken – in de Volkskrant plaatste, stond geschreven dat hij ‘in zijn jonge jaren […] een bevlogen uitgever was’ die later dankzij zijn liefde voor de literatuur ook ‘een hartstochtelijk biograaf’ werd. Zo’n bericht moet vanzelfsprekend kort zijn (‘lapidair’ is het juist woord) maar deze kenschets is – met alle respect – een wel erg reductionistische voorstelling van zaken.

In zijn jonge jaren, tot tegen zijn veertigste, was Hazeu allesbehálve een uitgever. Eind jaren vijftig – hij studeerde toen Nederlands aan de School voor Taal- en Letterkunde in Den Haag – richtte hij het literaire tijdschrift Kentering op, waarvan hij tevens de belangrijkste leidsman was. Al heel snel daarna manifesteerde hij zich ook als dichter en literair journalist. Dat dichterschap begon in 1963 met Achterebbe en werd voortgezet met diverse andere bundels. Naast poëzie verschenen er tevens essays, romans en literair-journalistieke publicaties van zijn hand. Te veel om op te noemen. Dat hij zo druk doende was als literair struikgewas aan de randen van het plantsoen van de letteren zegt veel over zijn ijver en gedrevenheid, zeker als in ogenschouw wordt genomen dat hij vanaf midden jaren zestig aan een carrière bij radio en televisie (ncrv) was begonnen waar een doorsnee-iemand zijn handen meer dan vol aan zou hebben. Hazeu stond aan de basis van het literaire radioprogramma Literama en ontwikkelde nog veel meer voor zowel radio als televisie, van bredere kunstprogramma’s en radiodocumentaires tot en met feuilletons (waaronder Bartje, Sil de strandjutter en De koperen tuin) en dichtersportretten voor televisie.

Uitgever werd Wim Hazeu pas halverwege zijn leven. Toen hij in de tweede helft van de jaren zeventig het gevoel kreeg dat de mogelijkheden voor het soort programma’s dat hij voor televisie wilde maken, steeds ongunstiger werden, maakte hij de overstap naar de uitgeverswereld. De Vlaamse uitgever Julien Weverbergh, kompaan in de literaire wereld, kwam op die Hilversumse loopbaan terug in Liber Amicorum voor Wim Hazeu, een vriendenboek waarmee collega’s en uitgevers hem op 31 augustus 2001 uitgeleide deden toen hij na ruim twintig jaar als directeur van De Prom en Fontein de uitgeverij verruilde voor het schrijverschap. Weverbergh oppert daarin dat Hazeu in het wereldje van Hilversum ‘directeursfuncties zou zijn opgeduwd waar het accent op administreren, lobbyen, intrigeren en ellenbogenwerk ligt, en een buigzame ruggengraat noodzakelijk is. […] Hazeu behoort tot de scheppende mensensoort, zijn creativiteit heeft behoefte aan uitweg, aan beweging, aan veel vrijheid binnen het werkkader. […] Tijdschriftenfreak, dichter, romancier, essayist, biograaf, literaire radioman, hoorspelschrijver, dramaturg – alles met rustige maar verbeten hartstocht, met vakmanschap bedreven – ik som het allemaal op, omdat deze activiteiten integraal deel uitmaken van zijn persoonlijkheid als uitgever.’

Op het omslag van dat Liber Amicorum staat Wim (zelf van protestantse huize) overigens afgebeeld als katholiek prelaat, compleet met bigotte kardinaalsmuts. Het is een veelzeggend portret. Het toont de gepredestineerde protestant als een voorname katholiek met ondeugend temperament en speels-roomse trekjes. Die kant had hij zeker ook.

Wim Hazeu begon zijn loopbaan in het boekenvak bij Elsevier om na enkele jaren als uitgeefdirecteur bij Bosch & Keuning terecht te komen, waar hij naast de al bestaande imprints Ambo en Fontein, de literaire uitgeverij De Prom en in de Vlaamse tak van het bedrijf de fondsen Houtekiet en Hadewijch oprichtte. Onder zijn directe leiding fleurden Fontein en De Prom op tot gerenommeerde fondsen waarin hij talrijke auteurs in talrijke genres naar successen leidde. Hij was de uitgever van Toon Hermans en Seth Gaaikema, van Baantjer en Peter R. de Vries, van dichters als Hester Knibbe, Ankie Peypers en Guillaume van der Graft evengoed als van uiteenlopende grootheden als Gerard Reve en Gerard Cox, Willem G. van Maanen en J. van de Walle. En hij gaf literaire vertalingen uit waaronder het werk van de eind jaren tachtig min of meer vergeten Franse schrijver Emmanuel Bove.

Zijn verrichtingen als biograaf vormen het aspect van zijn veelzijdige aanwezigheid als man of letters  dat hem de meeste bekendheid en erkenning zou brengen. Die verrichtingen lopen min of meer parallel aan zijn intrede als uitgever in het boekenvak, al zijn ze op zichzelf weer het uitvloeisel van zijn grenzeloze interesse in de mens achter de schrijver, waarvan hij al blijk gaf in de literaire portretten die hij voor radio en televisie maakte. Voorstudies van het lijvige boek waarmee hij als biograaf zijn debuut maakte (over leven en werk van Gerrit Achterberg) verschenen al in de eerste helft van de jaren tachtig, waaronder een special van de Republiek der Letteren van Vrij Nederland.

Het moet ergens in de tweede helft van de jaren tachtig zijn geweest dat ik Wim Hazeu persoonlijk heb leren kennen. Misschien was de eerste kennismaking er een tijdens een editie van Vers voor de Pers (destijds de halfjaarlijkse informatiemarkt van de gezamenlijke uitgeverijen voor de algemene en literaire pers en andere culturele media) waar ik als beginnend literair journalist nooit ontbrak. Maar wat ik me concreet herinner is onze ontmoeting tijdens de grootscheepse presentatie van zijn Gerrit Achterberg. Een biografie (als Open Domein nummer 18 bij De Arbeiderspers verschenen) op een avond in de Janskerk in Utrecht in het najaar van 1988. Als net afgestudeerde neerlandicus was ik uitverkoren om dit boek te bespreken voor het Utrechts Nieuwsblad en het Dagblad voor Noord-Limburg. Uitverkoren klinkt wat passief. Ik had voorzichtig doch dwingend laten doorschemeren veel van Achterberg te weten. Zijn poëzie had ik in de doctoraalfase van mijn studie nauwgezet bestudeerd, simultaan met de lectuur van een paar planken secundaire literatuur. De levensfeiten van Achterberg kwamen daarbij maar mondjesmaat aan de orde. Een neerlandicus (zeker aan de universiteit in Utrecht) werd geacht zich zoveel mogelijk op alleen de teksten te richten. Veel van wat Hazeu over Achterberg te berde bracht, was mij dan ook onbekend. Natuurlijk, wij wisten dat hij in de Boomstraat, waar ik zelf nog een paar jaar gewoond had, zijn hospita had doodgeschoten. Kees-Jan Backhuys, een van de manschappen van onze literaire samenzwering die onder de noemer ‘intensivisme’ de literatuur op zijn kop moest zetten, dichtte een sonnet dat begon met de regel: ‘Soms kan ik de echo van het schot nog horen’.

Over de achtergronden van dat fatale incident en het psychiatrische geval Achterberg wist ik maar bitter weinig, zo merkte ik al lezend. Het bracht me op de gedachte dat Achterbergs moordlust ook poëticaal kon worden uitgelegd. En zo loop ik al ruim dertig jaar rond met het voornemen een essay te schrijven over de dichter als serial killer. Werk in voorbereiding, geactiveerd door Hazeu. En dat is dan nog maar één aspect van die rijke, door sommigen wat smalend als feitenverzameling gekenschetste biografie, waarvan ik me herinner er een tamelijk enthousiast stuk over te hebben geschreven en waarin ik – schrijvend aan dit in memoriam – opnieuw een paar uur geboeid bleef zitten lezen. Zich als biograaf bij de feiten houden was precies waar Hazeu op uit was, zo memoreerden ook Onno Blom (in de Volkskrant) en Arjen Fortuin (nrc) in hun necrologieën. ‘Hazeu zag bewust af van psychoanalytische interpretaties. Het ging hem meer om de geordende waarheid dan om een sterk ontwikkelde visie op de persoon.’ (Blom) ‘Neem een held en zoek uit wat er in zijn leven zoal is voorgevallen – zo zou je de methode-Hazeu het beste kunnen omschrijven.’ (Fortuin)

Het imposante Slauerhoff. Een biografie werd zeven jaar later (1995) ongeveer op dezelfde manier ontvangen: met veel lof voor de gigantische research (Hazeu moet tijdens zijn biografische bestaan complete archieven hebben omgewoeld), maar met kritiek op het feit dat hij te weinig gepoogd had een eenduidige visie op de schrijver te ontwikkelen. Op het moment dat dat boek bij De Arbeiderspers verscheen, was ik net in dienst getreden bij de uitgeverij. Ik was erbij (met Martin Ros en Ronald Dietz) toen hij er laat dat jaar in Dordrecht de Biografieprijs van de Stichting Dordtse Academie voor kreeg, maar niet dan nadat we tijdens het copieuze diner een eindeloze causerie van Harry M.G. Prick hadden mogen aanhoren over de specifieke arbeid dat het genre van de biograaf vereist.

Die literaire prijs moet hebben bijgedragen aan het steeds toenemende verlangen zich voor 100 procent van zijn tijd te gaan wijden aan zijn biografische projecten. In 2001 was het zover – Hazeu werd 61 en nam de beslissing het derde deel van zijn leven te besteden aan het vervaardigen van de levensbeschrijvingen van een aantal literaire helden die hoog op zijn prioriteitenlijstje stonden. Dat hij in de ruim twintig jaar die hem nog gegeven waren onder andere de biografieën van Vestdijk (2005), Toonder (2012), Lucebert (2018) en De Lussanet (2022) heeft kunnen voltooien is daarom geen toeval maar evenmin iets dat onomstotelijk zo moest zijn. Ook Boon (ware het niet dat die al door een biograaf geclaimd was), Heeresma en Ischa Meijer waren figuren over wie hij op enig moment een biografie had willen schrijven. En graag had hij nog een Privé-domein met brieven van Gerard Reve willen bezorgen.

Al die namen kwamen hem weleens over de lippen als we elkaar – aanvankelijk vaak bij toeval – ontmoetten en het behalve over allerlei andere onderwerpen (toegegeven: vaak de literaire wereld betreffend) over het biografische wensenlijstje kregen. Zo zagen we elkaar meermaals op de Frankfurter Buchmesse, bij literaire evenementen in het land, in het antiquariaat van Hinderickx & Winderickx aan de Oudegracht in Utrecht, maar ook jaren achter elkaar op het Boekenbal, en altijd op dezelfde plek in de Stadsschouwburg, zo rond dezelfde tijd (hij vrijwel altijd in het gezelschap van zijn echtgenote Thera Coppens): vlakbij de uitgang, zo tegen enen, allebei op weg naar huis. Maar dan werd het toch altijd weer een halfuur later. 

Vanaf 2012 spraken we met enige regelmaat af in De Engelse Reet, ‘het beste café van Nederland’, in een van de stegen tussen het Spui en de Kalverstraat, wat wel handig was, zeker in de paar jaar dat we met de uitgeverij in een pand aan het Spui zaten. De conversatie vloog van de hak op de tak, al was er altijd een moment waarop biografische toekomstplannen aan bod kwamen en Wim ideeën ter sprake bracht hoe we Slau himself en hoe we zijn eigen Slauerhoff-biografie (waarvan we najaar 2018 een vierde, herziene en uitgebreide druk maakten) levend konden houden. Aan die cafézittingen kwam een einde toen hij in het najaar van 2019 een afspraak afzegde vanwege gezondheidsproblemen: ‘Ik ben nog niet aan het eind van een medisch traject dat al een jaar duurt. Vooral psychische problemen nu.’

De eeuwig hyperactieve, alomtegenwoordige noeste werker neerslachtig – ik schrok ervan. ‘We wachten op betere tijden,’ reageerde hij, ‘vooral voor mijn vrouw Thera Coppens’, die door een oogziekte steeds slechtziender werd. Hij gaf zelf toe dat ‘de laatste maanden van het schrijven van de Lucebertbiografie’ mede van invloed waren geweest op zijn geestelijk welbevinden. ‘Ik ben depressiegevoelig, en heb dat tot mijn 77e of 78e onderdrukt door keihard te werken, dag en nacht. Vestdijk deed dat ook,  maar als hij even in een pauze kwam, kreeg hij een depressie.’ Wim had zijn werk aan de Lucebertbiografie al bijna voltooid toen hij door de vondst van een briefwisseling (tussen de toen nog Bertus Swaanswijk geheten dichter en een vriendin) tot de ontdekking kwam dat  Lucebert vrijwillig in Duitse dienst was getreden en in die brieven onversneden nazi-taal had gebezigd. Wim was er fysiek onpasselijk van geworden, maar de waarheid moest verteld. De onthullingen kwamen terecht in Lucebert. Biografie en verbrijzelden het bestaande positieve beeld van de dichter.

Die depressie was een jaar later – midden in de coronatijd – nog steeds niet bestreden: ‘Ooit hoop ik uit het dal te komen […] ook voor ons om samen bier te drinken. Kun jij mij nog schrijven hoe het met De Engelse Reet gaat?’

In de laatste e-mails die ik van hem ontving, klonk hij een stuk monterder. Half augustus 2023: ‘Ik volg het wel en wee van de AP natuurlijk. Er is méér wel! Fantastisch. Voor Ilja (Pfeijffer – Wim doelt op de eerder dat jaar verschenen roman Alkibiades) maak ik via de media reclame. Ik beschouw hem na Couperus, Multatuli en Vestdijk als eindelijk weer eens een Grote Meneer in onze letteren. Ik ben herstellende van een fikse, riskante rugoperatie. Dat kan nog maanden duren, helaas. Ik mag maar 40 minuten aan de computer werken. Dat doe ik ook, maar dan vergeet ik te vaak de tijd. Verder is de mobiliteit minimaal.’ Ik weet niet of op dat moment de spierziekte die hem noodlottig werd al zijn sloopwerk verrichtte, maar ik weet wel dat dit de laatste berichten zijn die ik van hem heb mogen ontvangen.

De betekenis van Wim Hazeu op dat brede terrein van cultuur en letteren, door hem zo’n zestig jaar lang bestreken, valt moeilijk te overschatten. En op dat brede terrein opereerde dus ook de uitgever. In het al genoemde Liber Amicorum voor zijn afscheid als uitgever van Fontein/De Prom schreef Ed van Eeden: ‘Hij wist werkelijk alles wat er speelde in de uitgeefwereld, maar zorgde er niettemin voor dat hij nooit het achterste van zijn tong liet zien. Voor roddels hoefde je niet bij hem aan te komen; wel voor wat hij “ontwikkelingen in de branche” noemde.’

Collega-dichter Hester Knibbe citeerde in haar bijdrage (‘Wim als beschermer van de dichtkunst’) uit zijn poëzie: ‘Via de taal is het/ maar een minuut lopen’. Poëzie brengt je in een oogwenk in een andere wereld. Of zoals Hester Knibbe het daar formuleerde: ‘Via de taal krijgt tijd een ander ritme en een nieuwe betekenis. Via de taal ben je altijd onderweg, ook als je niet vertrekt. […] Ja, er wordt veel vertrokken, maar dichters en andere schrijvers vertrekken alleen om te blijven. Als biograaf weet jij daar alles van.’

Als biograaf, maar ook als heel de mens. Op de rouwkaart van Wim  Hazeu staat links een gedicht van Thera Coppens. De laatste strofe daarvan luidt als volgt: ‘Wij leven maar tot we sterven/ in onze slaap/ bewegen wij/ als wier’

Met recht lapidair was Robert Long in zijn bijdrage in Liber Amicorum onder de titel ‘Hou het kort’. We zeggen hem na wat hij te zeggen had: adieu hazeu.