Over dit hoofdstuk/artikel

Yves van der Fraenen

over Maurice Gilliams


+
Yves van der Fraenen (1973) werkte tot voor kort bij de Universiteit Gent aan een project rond de inventarisatie en beschrijving van Gilliams’ nalatenschap, gericht op een historisch-kritische editie van diens werk.
1
Alle citaten in dit artikel komen uit de laatste tijdens het leven van de auteur verschenen druk van Vita brevis, bij Orion in Brugge (1975-1978). De eerste twee delen zijn nog samen met Scheltens & Giltay (Den Haag) uitgegeven.
2
Vita brevis iii, p. 32.
3
Het Maria-leven van Maurice Gilliams. Een poging tot interpretatie’, in Spiegel der Letteren 8 (1965) 3, p. 184-201.
4
Gilliams was van 1960 tot 1976 vast secretaris van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde te Gent. In die functie was hij geregeld lezer van proefschriften die voor een prijs van de Academie werden voorgedragen. Hij verzorgde aan de Academie overigens zelf de reeks ‘Memorabilia’, met toonaangevende (academische!) essays over onder anderen Stijn Streuvels, Guido Gezelle en Karel van de Woestijne.
5
De Vlaamsche Gids 30 (1946) 10 (september), p. 577-581.
6
Er mag dan op Consciences taalgebruik heel wat aan te merken zijn, hier gaat dat zeker ook op voor Gilliams’ omgang met het Nederlands. Spelfouten (‘gramaticale’), oneigenlijke woordkeuze, ongrammaticale constructies (‘waar vele lezers zich niet eens zouden mee verklaren’). En wat bedoelt hij eigenlijk met ‘het lag geenszins in de bedoeling de taal van den schrijver van gramaticale feilen te zuiveren’, als hij daar meteen aan toevoegt wel de foutieve woordkeuze en zinswending te willen corrigeren? Er is al heel wat discussie gevoerd over de maniëristische en van germanismen en gallicismen doorwoekerde schriftuur van Gilliams. Deze discussie bereikte een climax na de postume publicatie van Gregoria of een huwelijk op Elseneur. In dit artikel is Gilliams’ taal gelaten zoals ze is, zonder fouten telkens met ‘sic’ aan te geven. Zetfouten en verschrijvingen zijn met rechte haken in de tekst zelf gecorrigeerd.
7
Vita brevis ii, p.109.
8
Vita brevis, resp. ii, p. 131-171, ii, p. 179-190 en iii, p. 14-21.
9
Met poststempel van 13/14 oktober 1943, dus uit de periode waarin hij met de Conscience-bloemlezing bezig was.
10
Zie ook: ‘Notities over de Vlaamsche dichtkunst der romantiek’, Vita brevis ii, p. 81-93.
11
‘Poesjenellenkelder’: oorspronkelijk een vorm van marionettentheater. Gilliams gebruikt deze term in zijn Conscience-lezing om te verwijzen naar het in dat theater gehanteerde volkse idioom.
12
Slechts twee artikelen zijn specifiek aan Gilliams’ essays gewijd: Luk Adriaens, ‘Maurice Gilliams, kunstkritikus’, in: Spiegel der Letteren 14 (1972) 3, p. 215-234, en Lut Pil, ‘Maurice Gilliams interartistiek. Beeldende kunst’, in: Vlaanderen 46 (1997) 4, p. 285-289. De titels geven al aan dat hier uitsluitend de essays over beeldende kunst worden behandeld. Adriaens stijgt boven zijn thema uit, omdat hij een analyse brengt van Gilliams’ argumentatiestijl en kunstopvatting.
13
Vanaf 1937 incorporeerde Pelckmans in zijn boekhandel een uitgeverij, die dezelfde naam kreeg en waarbij Gilliams gedurende tien jaar zijn werk zou laten verschijnen. Voor ontstaan en groei zie Ludo Simons’ inleiding in: Overzichtscatalogus Honderd jaar De Nederlandsche Boekhandel/Uitgeverij Pelckmans (Kapellen 1992).
14
Voor een overzicht zie Firmijn vander Loo, Proeve van bibliografie van en over de dichter Maurice Gilliams (Colibrant, z. pl., 1976), rubriek c. In beide jaargangen komen verscheidene niet-gesigneerde teksten voor, waarvan sommige onmiskenbaar van de hand van Gilliams zijn. Zij kregen echter geen plaats bij Vander Loo.
15
Zeer cynisch te lezen: enkele maanden voordien was Gilliams’ huwelijk met veel rancune en wederzijds onbegrip uiteengespat, nadat het nauwelijks zes maanden had standgehouden.
16
Vander Loo, p. 26.
17
Voor een cultuurhistorische schets van deze problematiek, geënt op ‘het geval Walschap’, zie A.M. Musschoot, ‘Februari 1940: Gerard Walschap publiceert het pamflet Vaarwel dan! Kerk en cultuur in Vlaanderen gedurende het interbellum’, in Schenkeveld-Van der Dussen e.a. [red.]., Nederlandse literatuur. Een geschiedenis (Amsterdam/Antwerpen 21998), p. 695-699.
18
Elsschot heeft wel degelijk censuurproblemen gehad met bedoeld fragment, namelijk bij de voorpublicatie in Forum, dat toen reeds in een Nederlandse en een Vlaamse redactie was opgesplitst. De steigerende katholieken in de Vlaamse redactie waren Marnix Gijsen, Maurice Roelants en niemand minder dan… Gerard Walschap. Het vinnige verbale steekspel hieromtrent is te volgen in de Brieven van Elsschot, bezorgd door Vic van de Reijt (Amsterdam 1993), p. 157-176. Tsjip verscheen uiteindelijk toch zonder coupures in vijf opeenvolgende afleveringen van Forum, van juli tot en met november 1934.
19
Het gedicht werd later door Gilliams ‘1923’ gedateerd en maakte, ondanks zijn zelfverloochening in deze recensie, deel uit van de strenge selectie uit zijn gedichten (Vita brevis i, p. 55).
20
Geheel volgens de wetmatigheden van het genre volgde er op deze scheldkritiek een polemiekje. Gijsen reageerde met een stuk getiteld ‘Sadisme en poëzie’, waarin hij suggereerde dat Gilliams het voor de ‘aardappel-dichter’ Basiel de Craene zou opnemen, in Forum, 4 (1935) 2, p. 152-153. De bal terugkaatsend poneerde Gilliams, die Gijsen vergeleek met een bijwijlen ‘geestig floretschermer’, het volgende: ‘Mijn boekenkast is wel onderhouden, klein, met tyranieke zorg geordend; er sluipt in mijn legertent niet binnen wie wil.’ Contact 1 (1935) 4, 15 februari, p. 9.
21
M.J.G. de Jong, Maurice Gilliams. Een essay, p. 149.