[2007/4]
Wouter van Raamsdonk
Genieën onder elkaar
Robert McAlmon in Montparnasse (1921-1929)
wouter van raamsdonk (1938) is historicus en publicist. Eerder schreef hij voor De Parelduiker over de Amerikaanse romanschrijver en journalist Elliot Paul (2005/1).
Writing in Paris is one of the oldest American customs – Van Wijck Brooks
‘heiress writer weds village poet’ kopte de New York Times op 12 maart 1921. De erfgename in kwestie was Winifred Ellerman, die als dichter publiceerde onder de naam Bryher en wier vader, de scheepsmagnaat Sir John Ellerman, een van de rijkste mannen in het Verenigd Koninkrijk was. De ‘Village Poet’ was Robert McAlmon, die zijn dagelijks brood verdiende met model staan voor $ 1 per uur in de tekenklas van Cooper Union, de kunstacademie in New York.
Het initiatief tot het haastig gesloten huwelijk – ze kenden elkaar nauwelijks – schijnt te zijn uitgegaan van Bryher die door te trouwen de bewegingsvrijheid van de getrouwde vrouw wilde verwerven. Voor McAlmon was het huwelijk een kans naar Europa te gaan ‘om Joyce te ontmoeten’. Meer dan een verstandshuwelijk was het niet: ‘We neither of us felt the slightest attraction towards each other but remained perfectly friendly,’ herinnert Bryher zich achteraf in haar autobiografie. De afspraak was dat zij met de royale toelage van Bryhers vader elk hun eigen leven zouden leiden en een paar keer per jaar samen in Londen acte de présence zouden geven bij de familie Ellerman.
Robert McAlmon (1896-1956) was een generatiegenoot van Hemingway en evenals deze afkomstig uit het Midden Westen van de Verenigde Staten. Hij werd geboren in Clifton, in de staat Kansas als tiende en jongste kind in het gezin van een presbyteriaans predikant. Na zijn eindexamen highschool in 1912 heeft hij een viertal jaren een zwervend bestaan geleid en met verschillende baantjes het en der in het Midden Westen in zijn levensonderhoud voorzien. Hij werkte als fabrieksarbeider, als landarbeider, als journalist en in verschillende kantoorbaantjes. Lang hield hij het nergens uit. Zijn ervaringen vonden later hun gefictionaliseerde neerslag in zijn verhalen waarvan er veel in het Midden Westen spelen.
In 1916 schreef hij zich in aan de universiteit van Minnesota, maar toen de Ver-
enigde Staten in 1917 de oorlog verklaarden aan Duitsland en zijn bondgenoten, ging McAlmon in militaire dienst. Hij hoopte op uitzending naar Europa maar verder dan het opleidingskamp van de luchtmacht is hij niet gekomen. Na de oorlog heeft hij nog korte tijd ingeschreven gestaan aan de University of Southern California, in Los Angeles; maar zijn agnostische overtuiging bracht hem in botsing met de dominante godsdienstige opvattingen aan de universiteit.
Begin 1920 verliet hij zonder diploma de universiteit. Hij ging naar New York, naar Greenwich Village, de habitat van de Amerikaanse intellectuele en artistieke avant-garde. Daar ontmoette hij de dertien jaar oudere William Carlos Williams met wie hij een vriendschap voor het leven sloot. Samen stichtten zij het literaire avant-gardetijdschrift Contact. En via Williams ontmoette hij de dichteres Bryher met wie hij trouwde en naar Europa vertrok.
Na een kort verblijf in Londen waar McAlmon met zijn schoonfamilie kennismaakte, reisden zij door naar Parijs. McAlmon was direct thuis in het bruisend milieu van Amerikaanse schrijvers en kunstenaars in Montparnasse. Bryher vestigde zich al gauw met haar vriendin, de dichteres H.D. (Hilda Doolittle) permanent in het rustige Zwitserland. Ze hield als postadres de boekwinkel van Sylvia Beach aan. Zo konden haar ouders denken dat ze in Parijs het leven deelde met McAlmon.
In Parijs werd McAlmon een van de centrale figuren in de Amerikaanse bohème die in
de jaren twintig zo nadrukkelijk aanwezig was in Montparnasse. Als schrijver en als uitgever is hij vergeten, als alom tegenwoordige cafébezoeker en nachtbraker en als vrijgevige mecenas komt hij voor in tientallen memoires van Amerikaanse schrijvers die tijdens het Interbellum in Parijs verbleven. Zijn reputatie van losbandigheid was verdiend, maar daarmee wordt wel tekort gedaan aan zijn schrijverschap en zijn verdiensten als uitgever van avant-gardeliteratuur.
Parijs, Parijs
In 1921, het jaar waarin McAlmon en Bryher naar Parijs gingen, woonden ongeveer 6000 Amerikanen permanent in de stad. Halverwege de jaren twintig waren dat er al meer dan 30.000. Dat waren natuurlijk niet allemaal kunstenaars en schrijvers. Parijs was al vóór de Eerste Wereldoorlog een centrum geworden van waaruit Amerikaanse ondernemingen de Europese markt betraden. In 1894 was er al een Amerikaanse Kamer van Koophandel gesticht. Na de oorlog kwam de invasie van het Amerikaanse bedrijfsleven eerst goed op gang. In 1922 telde de Kamer meer dan duizend leden. Bijna alle Amerikaanse bedrijfstakken waren in Parijs vertegenwoordigd. Een zo grote Amerikaanse aanwezigheid in Parijs betekende ook een markt voor Amerikaanse kranten en dus werkgelegenheid voor Amerikaanse journalisten: de New York Herald Tribune en de Chicago Tribune hadden elk een European Edition met een Parijse redactie.
Parijs was ook de intellectuele hoofdstad van de wereld. Dat vonden de Fransen zelf al lang. Maar zo dachten ook de aankomende Amerikaanse schrijvers die na de oorlog met studiebeurzen of voorschotten van uitgevers naar Parijs vertrokken om boeken te schrijven die alleen daar geschreven konden worden. Volgens de Amerikaanse dichter Ezra Pound, die van 1920 tot 1924 in Parijs woonde, miste Amerika een culturele hoofdstad, een centrum waar hedendaagse kunstenaars en intellectuelen in musea en bibliotheken in dialoog konden treden met hun voorgangers, waar materiële voorzieningen zoals stipendia en studio’s beschikbaar waren, waar openstaan voor experiment een vanzelfsprekendheid was. Zolang Amerika niet zo’n hoofdstad had, vervulde Parijs, dat ‘an instinct against vested interest’ had, die functie voor Amerikaanse kunstenaars en intellectuelen.
Andere Amerikaanse intellectuelen waren McAlmon voorgegaan. Gertrude Stein woonde er al sedert 1903, Edith Wharton sedert 1912. Sylvia Beach had er in 1919 haar befaamde boekwinkel Shakespeare & Company geopend. Op hen was bij uitstek Thomas Jeffersons uitspraak van toepassing dat iedereen twee vaderlanden heeft: zijn eigen land en Frankrijk.
De omvang van de migratiegolf die omstreeks 1920 begon was echter een nieuw fenomeen. De Eerste Wereldoorlog had, ook al voordat de Verenigde Staten in 1917 erin betrokken raakten, de jongere generatie die net van College kwam, de mogelijkheid geboden goedkoop naar Europa te gaan: ze konden dienst nemen als chauffeur bij Amerikaanse ambulance-eenheden en bij militaire transporten in Frankrijk, of bij Rode-Kruisambulances in Italië. Het was, zoals een van hen, Malcolm Cowley,
het formuleerde, een buitenlandse stage voor een hele generatie Amerikaanse schrijvers: je had deel aan wat er gebeurde, maar bleef toch buitenstaander en toeschouwer. Velen van hen bleven na de oorlog in Parijs hangen of keerden er zo gauw mogelijk terug. Dat had niet alleen te maken met avonturenzucht en andere persoonlijke motieven.
Zoals altijd en overal tijdens een oorlog, vierden ook in de Verenigde Staten patriottisme en conformisme hoogtij, met als gevolg intolerantie en repressie van andersdenkenden. Het land dat de oorlog inging ‘to make the world safe for democracy’, verschafte zich de wettelijke middelen om binnenlands de vrijheid van meningsuiting te kortwieken, eigen burgers op grond van hun overtuiging gevangen te zetten en ongewenste vreemdelingen te deporteren. Het duurde tot ver in de jaren twintig voordat de laatste gedetineerden vrij kwamen.
Aan de repressie kwam na de wapenstilstand, in november 1918 nog geen einde. De Russische revolutie vormde daartoe een gerede aanleiding. Vrees voor het Rode Gevaar leidde in november 1919 en januari 1920 overal in het land tot razzia’s op Amerikaanse staatsburgers en vreemdelingen die verdacht werden van communistische sympathieën. En ook de censuur, met een zeer ruime interpretatie van het begrip ‘obscenity’ bleef bestaan. ’s Nachts slopen rechercheurs rond in Greenwich Village op zoek naar onzedelijkheid.
Ook anderszins was de levensvreugde in gevaar: per 16 januari 1920 was de aanmaak en verkoop van alcohol alleen nog toegestaan voor industrieel, medisch of godsdienstig gebruik. Aan die voorwaarden konden de meeste gebruikers niet voldoen. Aan de ‘drooglegging’, een zegen voor de georganiseerde misdaad en een weinig effectieve maatregel ter bestrijding van alcoholisme, kwam pas een eind in 1932.
Dit was het verstikkende klimaat dat de vooraanstaande Amerikaanse essayist Harold Stearns in de zomer van 1921 bracht tot zijn ‘vlucht’ naar Europa. Dat was niet onopgemerkt gegaan. Op de ‘Franse steiger’ in New York wachtten journalisten hem op bij de loopplank. Ja, verklaarde Stearns, hij ging naar Europa wegens het repressieve, intolerante klimaat in de Verenigde Staten. Nee, hij wist niet of hij ooit nog terug zou komen. ‘Byron naar Europa’ schreven de kranten.
Zijn motief om naar Parijs te gaan vatte hij later samen in zijn ‘Apologia of an Expatriate’: ‘What happened in the United States following the mysteriously called “Great” war was the emergence into power of organized bodies of intolerance who were out to make a civilized life impossible.’ Stearns’ analyse was van politieke aard.
McAlmons besluit om naar Europa te gaan was persoonlijk, niet politiek gemotiveerd. Dat betekende niet dat hij zich buiten de politieke werkelijkheid stelde: zo stak hij in latere jaren zijn afschuw van Mussolini en Hitler niet onder stoelen of banken. En in 1936 publiceerde hij een kort verhaal over het gevaar van het fascisme in Spanje. Maar hij was te zeer individualist, te zeer gesteld op zijn persoonlijke vrijheid om zich te kunnen engageren aan een politieke partij of stroming. Hij wantrouwde Grote Woorden en geloofde niet in algemene oplossingen: ‘all solutions of
life are individual’. Je kunt hooguit je eigen problemen oplossen en voorzover mogelijk die van de mensen om je heen.
In 1928 hield het in Parijs verschijnende tijdschrift transition een enquête onder een aantal prominente Amerikaanse expats. De eerste vraag luidde: ‘Why do you prefer to live outside America?’ Onder de respondenten was ook Robert McAlmon: ‘I prefer Europe, if you mean France, to America,’ schreef hij, ‘because there is less interference with private life here.’ In die mening stond hij niet alleen. De meeste Amerikaanse schrijvers en kunstenaars dachten er net zo over. Een van de meest vernomen motieven om naar Frankrijk te gaan was de mogelijkheid om je eigen individuele kwaliteiten te ontwikkelen en te ontsnappen aan de dwang van de heersende conventies in literatuur en beeldende kunst.
Alle dagen feest
De Amerikaanse expats woonden meestal niet in troosteloze arbeiderswijken aan de rand van de stad. De welgestelden waren geconcentreerd in de betere buurten op de rechteroever. Op de linkeroever waren Montparnasse en het Quartier Latin, tezamen meestal aangeduid als The Quarter, de habitat van de Amerikaanse journalisten, schrijvers en kunstenaars. De Amerikaanse cultuurhistoricus Warren Susman schat hun aantal op twee- tot drieduizend; die verbleven natuurlijk niet allemaal tegelijkertijd in Parijs. Hun sociale leven speelde zich voor een groot deel af in de cafés en op
de terrassen op en rondom de Boulevard Montparnasse. Volgens de journalist Elliot Paul waren ze makkeljk herkenbaar: ‘The Montparnassians sleep in the morning and in the afternoon and spend the evening and the neo-evening up to the rising hour for ashmen and concierges upon the terrace of The Dôme, The Rotonde, The Sélect and other neigbouring cafés. They have dark circles under their eyes, have read parts of Ulysses, and are likely to be self-made Freudians.’
De ‘dark circles’ waar Elliot Paul het over heeft, waren niet altijd veroorzaakt door gebrek aan nachtrust. Het ging af en toe bepaald gewelddadig toe tussen de expats onderling en tussen expats en Fransen. De bokslessen op de Amerikaanse Colleges waren niet voor niets geweest. Harold Stearns had geen goed woord over voor zijn landgenoten die door hun gedrag de Fransen bruuskeerden: ‘When first Cowley, then McAlmon, then others got into violent fistcuff encounters, or became screaming [or] even insulting to the French “bourgeois” […] they were not fighting the great literary war they imagined.’
Het klassieke groepsportret van deze luidruchtige en drankzuchtige expats is geschilderd door Ernest Hemingway in zijn roman The sun also rises (1926). Het boek werd voor elke jonge Amerikaan een reisgids voor Parijs en een handleiding wanneer, wat, waar en hoeveel te drinken. In de eerste negen hoofdstukken van het boek, die in Parijs spelen, komen liefst veertig merken en typen alcoholische drank voor.
Al in 1924 waren in Amerikaanse tijdschriften ongeruste verhalen gepubliceerd over de hedonistische losbandigheid die in Parijs heerste onder de ontwortelde Amerikaanse schrijvers en kunstenaars. Dat die verhalen voor een deel op waarheid berustten viel niet te ontkennen. Maar Montparnasse was meer dan de wereld van de terrassen en de cafés. Het was ook de wereld van de appartementen en de ateliers waar hard werd gewerkt en het cafébezoek werd uitgesteld tot laat in de middag en niet altijd werd voortgezet tot vroeg in de ochtend. De rapportages over de Europese poel der zonden leidden in het beschreven milieu dan ook tot irritatie. Robert McAlmon, zelf een geoefend drinker, stelde samen met een paar vrienden een lijst op van namen van Amerikaanse schrijvers in Parijs met een overzicht van hun werk. Het werd een indrukwekkend overzicht dat verloren is gegaan. Dat er wel degelijk werd gewerkt, door Amerikaanse beeldend kunstenaars en componisten, door journalisten en schrijvers is ook zonder McAlmons lijst wel aan te tonen. Wanneer we ons beperken tot de literatuur dan wijst de bloei van de vele Engelstalige tijdschriften en uitgeverijen in Parijs op een actief en productief leven van veel Amerikaanse schrijvers in Parijs. In dat milieu speelde Robert McAlmon een vooraanstaande rol, als schrijver, als uitgever en als mecenas.
McAlmon was sociaal uiterst vaardig – hij was ‘everybody’s American in Paris’. Zijn leven speelde zich grotendeels af in het openbaar, in de cafés en op de terrassen; hij woonde in hotelkamers. Van zijn privé-leven weten we eigenlijk niets. De meeste
mensen die hem hebben gekend zijn van oordeel dat zijn onvervulde huwelijk met Bryher het hem onmogelijk maakte een blijvende relatie te hebben. Waarschijnlijk heeft ook zijn seksuele ambiguïteit een rol gespeeld. Hoe het ook zij, het beeld is dat van een man met een uiterst actief sociaal leven en een schraal persoonlijk leven. De Amerikaanse schrijfster Kay Boyle die hem goed heeft gekend, zei daarover: ‘He lived on the periphery of emotion, committed to no man or woman, despite the pain of longing to belong’.
Dankzij de royale toelage van zijn schoonvader, beschikte hij over ruime financiële middelen. Dan heb je veel vrienden: ‘The drinks were always on him,’ rapporteert Sylvia Beach. De vriendschap bleef niet beperkt tot een rondje in het café. Zo financierde McAlmon de reis die hij samen met Ernest Hemingway en William Bird, de drukker van de Three Mountains Press, in 1923 naar Spanje maakte om de stierengevechten bij te wonen. Op de foto die er van hen op die reis gemaakt is, kun je niet afzien dat er wat spanning was over de mate waarin Hemingway over McAlmons geld dacht te kunnen beschikken.
McAlmon besteedde zijn geld niet alleen aan rondjes in het café. Sylvia Beach had hem geïntroduceerd bij James Joyce en al gauw begon McAlmon Joyce een maandelijkse toelage te geven van $ 150 ‘to tide him over’ totdat Ulysses zou zijn verschenen. De jonge Amerikaanse componist George Antheil, uiterst bedreven in fundraising ten eigen bate, kreeg eveneens twee jaar lang een toelage. En de rekening voor een
jaar sanatoriumopname van de Italiaans-Amerikaanse dichter Emanuel Carnevali met wie hij in 1920 had kennisgemaakt in Chicago, werd door McAlmon voldaan. Met dit soort dingen liep hij niet te koop.
Contact publishing company
Op 2 februari 1922, de veertigste verjaardag van James Joyce, kwam zijn langverwachte en al vóór verschijnen veelbesproken meesterwerk Ulysses uit. Uitgever was Joyce’s steun en toeverlaat Sylvia Beach. Zij werd op slag de hoop van alle beginnende schrijvers die nog geen uitgever hadden kunnen interesseren voor hun ongepubliceerde werk. Maar Beach was tevreden met haar boekwinkel en leenbibliotheek. Wél was zij overtuigd van de noodzaak van een uitgevershuis voor Engelstalige avant-gardeliteratuur. Robert McAlmon die sinds zijn aankomst in Parijs met haar bevriend was, deelde die mening. Zijn gesprekken met Sylvia Beach en misschien ook het feit dat een Engelse drukker had geweigerd zijn verhalenbundel A hasty bunch te drukken wegens erin voorkomende ‘obsceniteiten’, brachten hem ertoe een eigen uitgeverij te beginnen: de Contact Publishing Company.
Die naam was een programma. Zij refereerde aan het tijdschrift Contact dat McAlmon samen met William Carlos Williams in 1920-1921 in New York had uitgegeven en dat onderdak had geboden aan de nieuwste stromingen in de Amerikaanse literatuur. Ook zijn uitgeverij zou een vooruitstrevend beleid voeren: doel was ‘to help create new literature’. Boeken die niet interessant zijn voor commerciële uitgevers
maar die gekenmerkt worden door individualiteit, intelligentie, talent, authenticiteit en gevoel voor literatuur, komen voor publicatie in aanmerking, schreef hij in de prospectus. En ‘excentricities’ waren welkom.
Een genereuze gift van 14.000 lire (toen ca. $ 70.000) van zijn schoonvader Sir John Ellerman verschafte McAlmon de financiële basis voor een onderneming die nooit op eigen benen zou kunnen staan. Als uitgever is McAlmon uiterst succesvol geweest in het promoten van nog onbekende schrijvers en door het aanmoedigen van nieuwe literatuur. Zijn eerste uitgave was zijn eigen verhalenbundel A hasty bunch (1922). De titel was bedacht door Joyce. Het boek werd goed verkocht.
In 1923 boekte hij succes met het debuut van de nog onbekende Ernest Hemingway, wiens bundel Three stories and ten poems zowel de schrijver als de uitgever beroemd maakte. Een wapenfeit van geheel andere orde was de publicatie in 1925 van Gertrude Steins monumentale familiegeschiedenis The making of Americans. Stein, geen beginnend schrijver, had het boek geschreven in de jaren 1906-1908. De samenwerking tussen auteur en uitgever verliep stormachtig en eindigde met een breuk. Het kwam nog wel tot publicatie maar het boek was geen verkoopsucces. Het jaar daarop gaf McAlmon het debuut uit van Robert M. Coates, The eater of darkness. Het was de eerste Engelstalige surrealistische roman en tegelijkertijd een parodie op het genre zoals beoefend door de Franse schrijver Louis Aragon.
In de zomer van 1929, dus nog vóór de beurscrisis die alles zou veranderen, besloot McAlmon met de uitgeverij te stoppen en Frankrijk te verlaten. Mogelijk dre-
ven zijn rusteloosheid en zwerfzucht hem weer de weg op. Maar hij had ook andere redenen. In zijn memoires zegt hij dat hij nog steeds tevreden is over de meeste boeken die hij heeft uitgegeven, maar dat hij bij de distributie van die boeken tekort schoot. Dat was waar: behalve Sylvia Beach’s Shakespeare and Company waren er slechts enkele boekwinkels die zijn uitgaven verkochten. Hij had, volgens Beach, geen enkele affiniteit met de zakelijke kant van de uitgeverij, hij was alleen geïnteresseerd in de literaire aspecten ervan. Volgens William Carlos Williams was Contact Publishing Company ‘bound to become the most powerfull influence in the publishing field that we had ever known’. Dat moge overdreven klinken (Williams was tenslotte McAlmons beste vriend), ook andere tijdgenoten hadden een hoge dunk van zijn betekenis als uitgever. In de jaren twintig heeft de uitgeverij eenentwintig titels gepubliceerd, waaronder zes van McAlmon zelf. Zijn fondslijst leest als de roll-call van de Amerikaanse literaire avant-garde. Voor velen van zijn auteurs was hun debuut bij Contact Editions de opstap naar de grote commerciële uitgeverijen.
Middle Westishness
Vaak wordt verondersteld dat Parijs een belangrijk literair thema is geweest in de Amerikaanse literatuur van het Interbellum. Behalve het grote aantal memoires en andere egodocumenten hebben romans als The sun also rises van Ernest Hemingway en Tender is the night van Scott Fitzgerald voedsel gegeven aan die veronderstelling. Maar Parijs, in het bijzonder Montparnasse, wordt daarin toch vooral van buitenaf beschreven, het blijft een Amerikaanse compound. Behalve conciërges, kelners en prostituees komt er nauwelijks een autochtone Fransman in voor. Schrijven in Parijs leidde niet tot schrijven over Parijs. De fysieke afstand tot hun vaderland had voor veel Amerikaanse schrijvers juist tot gevolg dat zij meer afstandelijk over Amerika konden schrijven.
In 1926 stelde de Britse schrijver Ford Maddox Ford de term ‘Middle Westishness’ voor om het verschijnsel aan te duiden dat veel in Parijs actieve Amerikaanse schrijvers afkomstig waren uit het Midden Westen. Als voorbeelden noemde hij Katherine Ann Porter, Glenway Wescot, Ernest Hemingway en Robert McAlmon. In hun werk beschreven zij de kleine steden en dorpen in het Midden Westen als een
metafoor voor conventionaliteit en hypocrisie, smakeloosheid en geestelijke armoede. Dit beeld van het Midden Westen als gesel voor de geest herinnert aan Sherwood Andersons Winesburg, Ohio (1919) dat niet alleen Hemingway en McAlmon als voorbeeld heeft gediend. Ford heeft als een van de eersten onderkend dat McAlmon een voortrekker was in die nieuwe koers in de Amerikaanse literatuur.
Robert McAlmon heeft zijn literaire debuut gemaakt als dichter. Als zodanig heeft hij weinig succes gehad. In de jaren dertig publiceerde hij een bloemlezing uit al eerder gepubliceerde bundels: Not alone lost, een titel die zijn teleurstelling tot uiting brengt over het gebrek aan waardering voor zijn poëzie. Als prozaschrijver was hij in zijn eigen tijd meer succesvol.
De meeste verhalen die hij publiceerde tussen 1922 en 1932 spelen in het Midden Westen. Vaak zijn het gefictionaliseerde herinneringen aan zijn jeugd die hij beschrijft op een nuchtere, niet sentimentele manier. Die nuchterheid kenmerkt ook zijn meest omvangrijke fictieve prozawerk Village, as it happened through a fifteen year period (1924). Evenals bijna al zijn andere fictie is het nauwelijks verhulde autobiografie. In Village beschrijft McAlmon het leven in Wentworth, een stadje in het Midden Westen, zo’n stadje als waarin hij zelf is opgegroeid. Gevoelens van eenzaamheid en mislukking zijn de rode draad in Village. Evenals bij Sherwood Anderson wordt de beschrijving van de uitzichtloosheid van het leven in het Midden Westen tot een meer algemene levensvisie. De vergelijking met De Avonden dringt zich op. Village is nog altijd een zeer leesbaar en soms ontroerend boek. Het is beter besproken dan enig ander boek van McAlmon. Hemingway vond het ‘absoluty first-rate’. En de Franse criticus Régis Michaux vergeleek het zelfs met Vaders en zonen!
Een belangrijke, zij het korte periode in McAlmons leven vormt het onderwerp van zijn korte roman Post-adolescence (1923). Het verhaal speelt zich af in Greenwich Village en de hoofdpersoon verdient net als McAlmon zijn brood met model staan op de kunstacademie. Het boek heeft kenmerken van een sleutelroman: alle kunstenaars met wie McAlmon in Greenwich Village omging, komen als personage voor in de roman. Post-adolescence geeft een onsentimenteel beeld van een jonge man die op zoek is naar zichzelf en de zin van zijn leven. Zoals ook in veel andere verhalen van McAlmon speelt (voor die tijd) openhartig besproken seksualiteit een grote rol. Daarnaast is het boek van documentaire waarde omdat het het dagelijks leven van de kunstenaars in Greenwich Village omstreeks 1920 beschrijft.
De verhalen van McAlmon gaan niet altijd over het Midden Westen. In ‘Evening on the Riviera, the playground of the world’ betreedt hij de wereld die Fitzgerald heeft beschreven in Tender is the night, de wereld van de Amerikaanse jetset in Europa. McAlmon heeft aanmerkelijk minder woorden nodig dan Fitzgerald om het richtingloze leven van de indolente rijken aan de Blauwe Kust te beschrijven. De hoofdpersoon van het verhaal is de zestigjarige rijke Amerikaanse weduwe ‘Toodles’ die maar steeds jong wil blijven, te veel drinkt en jongere mannen in haar netten ver-
strikt. Het verhaal heeft dezelfde kenmerken van een soap als Tender is the night, maar terwijl Fitzgerald blijk geeft van een wat onvolwassen bewondering voor rijkdom en glitter, is McAlmons beschrijving uiterst afstandelijk.
Zijn bezoeken aan Berlijn in de vroege jaren twintig vinden hun verbeelding in de verhalenbundel Distinguished air (grim fairy tales) (1925), volgens William Carlos Williams zijn beste werk. McAlmon beschrijft hierin het nachtelijk Berlijn van de jaren twintig als een wereld waarin niets stabiel is, zelfs gender niet. Het boek verscheen in een uiterst beperkte privé-uitgave want het onderwerp van de verhalen, jongens-prostitutie, travestie, drugsgebruik maakte ze onpubliceerbaar in de jaren twintig.
‘All of us who were interested in Robert McAlmon,’ schreef Sylvia Beach in haar herinneringen, ‘were looking forward to his contribution to the writing of the twenties.’ Die bijdrage is weliswaar beperkt gebleven, maar ook onderschat. Evenals Hemingway, maar onafhankelijk van hem, heeft hij de Amerikaanse spreektaal geemancipeerd tot een literaire taal, vrij van de conventies van de Engelse literaire traditie die voorschreef hoe je als schrijver je ervaringen moest weergeven. McAlmons literaire uitgangspunt was dat stijl en inhoud van het verhaal altijd een directe beschrijving moeten zijn van de eigen belevingswereld van de schrijver. Bijschaven en
herschrijven was dan ook uit den boze, want vervormend. Aan de eindredactie van de tekst besteedde hij weinig aandacht. Volgens James Joyce getuigde zijn werk weliswaar van talent, maar dan wel van een ongeorganiseerd talent (daarom kwam hij met The hasty bunch als titel). McAlmons vroegere echtgenote Bryher is milder: ‘I think that his own writing has been unduly neglected by the historians of the period. It is crude and uneven but no more so than other work of the time that has survived.’
McAlmons onverschilligheid voor de ambachtelijke kant van het schrijverschap legt wellicht een meer fundamenteel probleem bloot. Door alleen zijn eigen beleefde werkelijkheid in ruwe, ongereviseerde vorm te willen weergeven ging hij voorbij aan het feit dat een kunstwerk meer is dan een fotografische weergave van de werkelijkheid; het is een ordening en intensivering van die werkelijkheid.
In zijn laatste boek Being geniuses together beschrijft hij zijn Parijse jaren. Het boek werd voltooid in 1934 maar pas in 1938 uitgegeven in Londen. Zijn wat losse parlandostijl was bij uitstek geschikt voor het autobiografische genre. Het is tevens een tijdsdocument: ‘For those of us who were there,’ zegt Kay Boyle, ‘McAlmon’s book remains the most candid and knowledgeable record of the literary argie-bargies of that time.’ In die mening staat zij niet alleen.
Na Being geniuses together heeft McAlmon niets oorspronkelijks meer gepubliceerd.
The good days are finished
In de tweede helft van de jaren twintig veranderde Parijs, dat wil zeggen het door Amerikanen bezet gehouden deel ervan, van karakter. Voor McAlmon was de aardigheid eraf: ‘The good days are finished,’ klaagde hij tegen Kay Boyle. De meeste schrijvers met wie hij was omgegaan, waren teruggekeerd naar Amerika of kwamen alleen nog op doorreis in Parijs. Van zijn oude vrienden woonden alleen nog Sylvia Beach, James Joyce en de schilder Hilaire Hiler er permanent. Hij voelde zich eenzaam en raakte steeds verder aan de drank.
Zijn favoriete hangplekken in Montparnasse waren bezet door studenten en wouldbe-kunstenaars die met bootladingen tegelijk tegen de prijs van $ 95 enkele reis, werden aangevoerd. Die jongens, vers van College, wisten wat hun in Parijs te doen stond: ‘We knew we had to go to the Cafe Dome, study art, and practice sex.’ Ze hadden allemaal The sun also rises gelezen en imiteerden Hemingway’s atletische taalgebruik. Het boek werd de werkelijkheid van het dagelijks leven van een generatie, net zoals indertijd was gebeurd met Werther. Van schrijven kwam zo niet veel terecht: ‘it was more fun to play at being a writer.’
Ook het ‘gewone’ toerisme nam in deze jaren een grote vlucht. Per jaar deden gemiddeld 200.000 Amerikaanse toeristen Parijs aan. In de negentiende eeuw had Mark Twain zich al vrolijk gemaakt over het gedrag van zijn landgenoten in den vreemde: Innocents abroad (1869). In Mr and mrs Haddock in Paris, France (1926) gaat Donald Ogden Stewart in die traditie verder: ‘“I came to Paris,” said Mr Haddock, “to view the priceless monuments of the Old World, to bathe in the age-old splendor of a great ci-
vilization, to broaden myself,” he concluded with a gesture, “by contact with another race, another civilization, another – but I’ll not say better – form of life”. “Hurray,” cried the other two [Americans], “and so you came to the Ritz bar!”’
Ja, de bar van de Ritz, de biotoop van Fitzgerald en de rijke Amerikanen met wie hij zo graag gezien werd. En de cafés in Montparnasse, volgens Malcolm Cowley de paperback edition van de Ritz. Aan dit alles kwam een eind met de beurscrisis van oktober 1929. Een groot deel van de Amerikaanse expats moest vertrekken; de crisis had de gunstige koers van de dollar ten opzichte van de frank teniet gedaan, hun koopkracht was sterk verminderd, de toelagen van thuis werden ingetrokken. In zijn verhaal ‘Babylon revisited’ [1931) verbeeldt Fitzgerald het einde van het feest van de jaren twintig en de terugkeer naar verantwoordelijkheid en volwassenheid.
Robert McAlmon was al enkele maanden eerder naar Amerika teruggekeerd. Op de laatste dag van het jaar 1928 was hij te gast in Le Moulin, het huis van Harry en Caresse Crosby even buiten Parijs. De Crosbys schreven gedichten, waren rijk en gaven
losbandige feesten. Ondanks actieve hulp van de gastheer lukte het McAlmon maar niet om dronken te worden. Hij was te zeer terneergeslagen. Buiten, in de winternacht stortte hij zijn hart uit bij Kay Boyle over zijn gebrek aan erkenning als schrijver terwijl zo velen die hij met zijn uitgeverij of anderszins op weg had geholpen, wél geslaagd waren in hun ambities. De volgende ochtend vroeg nam hij een taxi naar Parijs. Hij liquideerde Contact Editions en keerde eind juli 1929 terug naar Amerika. Hemingway, Pound, Ford waren al eerder vertrokken.
Maar in 1931 was hij alweer terug in Parijs en werd hij als vanouds samen met Joyce dronken. Anders dan de meeste expats was hij niet afhankelijk van inkomsten uit Amerika. Na zijn scheiding van Bryher, in 1927, had hij van zijn schoonvader een royale einduitkering ontvangen. Maar al was Europa zijn fysieke milieu, zijn mentale milieu bleef toch het Midden Westen. ‘I never felt myself an expatriate or anything, but an American’ bekent hij in Being geniuses together.
In Exile’s return analyseert Malcolm Cowley het fysieke en psychische patroon van de expatriates: vertrek en vervreemding, gevolgd door terugkeer en reïntegratie. Die analyse is niet van toepassing op Robert McAlmon. Misschien is hij wel nooit geïntegreerd geweest, maar hij is zeker nooit gereïntegreerd in de Amerikaanse samenleving. Hij was, zegt zijn biograaf, ‘a constitutional exile’. In wezen was hij een romanticus: een man op zoek naar de ideale plaats, de ideale persoon, de ideale relatie. Dat alles heeft hij nooit gevonden. Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog keerde hij terug naar de Verenigde Staten. In 1956 stierf hij, nog geen zestig jaar oud en door vrijwel iedereen vergeten, in Desert Hot Springs, Californië.
Literatuur
Sylvia Beach, Shakespeare and Company (Lincoln & Londen 1956). |
Bryher, The heart of Artemis: a writer’s memoirs (Londen 1963). |
Malcolm Cowley, Exile’s return, a literary odyssey in the 1920’s (Londen 1951). |
Noel Riley Fitch, Sylvia Beach and the lost generation. A history of literary Paris in the twenties and thirties (New York 1983). |
Hugh Ford, Published in Paris: American and British writers, printers, and publishers in Paris 1920-1939 (Londen 1975). |
Frederic J. Hoffman, The Twenties: American writing in he postwar decade (New York 1955). |
Robert E. Knoll, McAlmon and the Lost Generation: a self-portrait (Lincoln 1962). |
Robert McAlmon, Being geniuses together 1920-1930, revised [etc.] by Kay Boyle (New York 1968). |
Jean Meral, Paris dans la littérature américaine (Parijs 1983). |
Paul M. Murphy, World War I and the origin of civil liberties in the United States (New York-Londen 1979). |
William Preston, Aliens and dissenters: federal suppression of radicals 1903-1933 (Cambridge Mass. 1963). |
Samuel Putnam, Paris was our mistress (Londen 1987). |
Sanford J. Smoller, Adrift among geniuses: Robert McAlmon, writer and publisher of the Twenties (Pennsylvania 1975). |
Harold Stearns, The confessions of a Harvard man, the street I know revisited, a journey through literary Bohemia: Paris and New York in the 20s and 30s (Sutton West & Santa Barbara 1984). |
Gertrude Stein, The autobiography of Alice B. Toklas (Londen 1966). |
Warren Irving Susman, Pilgrimage to Paris: the backgrounds of American expatriation, 1920-1934 (Wisconsin 1957). |
William Carlos Williams, The autobiography (New York 1951). |