Wim Hazeu+
De dichter en zijn schaduw
Observaties van een buitenstaander
Maurice Gilliams was de eerste in een rij van schrijvers van wie ik een biografie wilde schrijven. Op die lijst, opgesteld in 1965, stonden ook Achterberg, Slauerhoff, Nijhoff, Lodeizen, Vestdijk en W.F. Hermans. Van Achterberg en Slauerhoff publiceerde ik een grote biografie, van Aafjes, Eduard Veterman, A. Marja en Jos Vandeloo – namen die niet op dat lijstje voorkwamen – een biografische schets, maar over de graficus M.C. Escher weer een omvangrijk boek. Waarmee maar is aangetoond dat geen enkele lijst van mij betrouwbaar is. Hoewel, de korte biografieën waren voor mij oefenstof, en met Vestdijk van de oude lijst ben ik nog bezig. Nijhoff viel af, omdat Andreas Oosthoek – die een groot deel van Nijhoffs nalatenschap in bezit heeft – mij bezwoer dat hij de biografie zou schrijven. De invloed van de Angelsaksische poëzie op het leven en werk van Lodeizen kon ik niet onder controle krijgen. Na een jaar gaf ik mijn poging op een boek te wijden aan de dichter die mij op vijftienjarige leeftijd zo had geboeid. De opdracht om Hermans’ biografie te schrijven is door een commissie van wijze mannen aan een collega gegeven, ondanks mijn correspondentie met Hermans over het fenomeen van de biografie.
En Gilliams? Ik verzamelde eerste drukken van zijn boeken, las aan het eind van de jaren zestig elke avond wel in De man voor het venster, kon daaruit citeren, zoals het kwatrijn voor een vrouw die naar een eiland wilde vluchten:
Verder analyseerde ik in een groot, ongepubliceerd gebleven essay Elias of het gevecht met de nachtegalen en maakte aantekeningen over de muzikale invloed op Winter te Antwerpen. Ik verdiepte mij in het werk van August de Coninck, bij wie Gilliams muziek had gestudeerd, in dat van Paul de Vree, bij wie hij vaak verpozing zocht, bestudeerde de schilderijen van James Ensor en Henri de Braekeleer, schilders voor
wie Gilliams, die zelf ook schilderde, groot respect had, en deed naspeuringen naar de drukkerij van zijn vader. Kortom, ik deed wat elke biograaf moet doen: zoeken naar de bronnen van het leven en het werk van de schrijver.
In Antwerpen zag ik het onderwerp van mijn beoogde biografie soms zitten in Café Noord op de Grote Markt, stil een sigaar rokend. Ik durfde hem niet te benaderen: een biografie schrijven van een levend persoon leek me plotseling ongepast. Je kunt toch moeilijk naar Gilliams lopen, je voorstellen als zijn mogelijke biograaf, terwijl hij wellicht nog een leven voor zich had. Zo bleef het bij een urenlange observatie van een stille man, die ik helaas niet met zijn ‘warme bewolkte baritonstem’ (aldus Paul de Vree) een commedia dell’arte heb horen en zien spelen, terwijl hij bekende artiesten imiteerde.
Buitenstaander
In 1970 werd mijn belangstelling voor het leven van Gilliams nieuw leven ingeblazen. Hij werd voor zijn gehele werk bekroond met de Constantijn Huygensprijs, en ik wilde bij de prijsuitreiking aanwezig zijn. Misschien kreeg ik als een van de weinige Nederlandse lezers van het totale oeuvre de gelegenheid met de bekroonde te praten. Maar de strenge Jan Campert-stichting, die het feest in Den Haag organiseerde, had geen kaartje voor ‘een buitenstaander’.
Vijf jaar later deed zich een nieuwe kans voor: de uitreiking van het eerste der vier delen van het verzameld werk aan Gilliams in Pulchri Studio in Den Haag.
Bij die gelegenheid maakte Gerrit Borgers, die directeur van het Letterkundig Museum was en het dus kon weten, bekend dat de bundel De dichter en zijn schaduw, gevolgd van Een jong reiziger door Gilliams zelf in 1925 was gedrukt op de persen van zijn vader. Van de vijfentwintig exemplaren gingen er vijf naar recensenten; de overige twintig werden door de dichter vernietigd. Hoewel geen bibliofiel van nature was ik door deze mededeling aangenaam verrast. Ik had een van de vijf exemplaren thuis. Van een gesprek met Gilliams kwam het niet, ingepalmd als hij werd door Pierre H. Dubois en Gerrit Borgers en andere Haagse meneren.
Thuisgekomen pakte ik de genoemde bundel, met die merkwaardige ondertitel gevolgd van Een jong reiziger uit de kast. Na de titelbladzijde las ik: ‘Van deze verzenbundel, gezet en gedrukt door de dichter, werden getrokken: vijf en twintig exemplaren op Hollandsch papier, met de pers genummerd van i tot xxv.’ Daaronder: Nr x en de handtekening van de dichter. Op een apart gedrukt briefje, dat als een bladwijzer in de bundel stak, las ik: ‘Gebeurlijke bespreking gelieve men te zenden aan M. Gilliams, Lange Nieuwstraat 91, Antwerpen’.
In 1964 had ik de bundel gekregen van Marie Coster-Van Kranendonk, weduwe van de schrijver en criticus Dirk Coster, in wiens woning aan de Voorstraat 101 te Delft ik vaak kwam. Marie en ik zaten in een comité ‘Delft binnen de Veste’, dat protesteerde tegen de kaalslag die het gemeentebestuur wilde aanbrengen: tal van oude woningen en steegjes moesten wijken voor ‘invalswegen’ en ‘supermarkten’. Als dank voor mijn inzet – Marie was de onbetwiste leidster van het comité – mocht ik zomaar een paar boeken uit de kast van haar man trekken, waaronder deze bundel van Gilliams. (Ons protest heeft niets uitgehaald. Een flink deel van het oude Delft verdween onder de slopershamer.)
Bijbedoelingen
Na de bijeenkomst in Pulchri Studio heb ik nog een vergelijkend onderzoek verricht: welke gedichten uit De dichter en zijn schaduw nam Gilliams later op in zijn bundel Gedichten 1919-1958 (1965) en welke niet? Slechts zeven van de vijftig gedichten overleefden de selectie. Niet gekozen werd bijvoorbeeld het gedicht ‘Op het sterven van Margaretha Hols t’Amsterdam’, en als toekomstig biograaf wilde ik meteen op zoek gaan naar de geschiedenis van Margaretha Hols, wellicht door bemiddeling van de Brugse uitgever van het verzameld werk, Fernand Bonneure. Misschien kon hij mij aan Gilliams voorstellen en zou ik Margaretha Hols ter sprake
kunnen brengen. Het bleef bij een voornemen. Ik had eerder toch met mijzelf afgesproken dat je een biografie pas kon schrijven na de dood van de dichter? Maar er was nog iets anders.
Op 10 oktober 1968, ver voor de mededeling van Borgers over die dichtbundel, had ik Gilliams benaderd voor een radiogesprek. Ik had met anderen de literaire rubriek Literama opgericht en wilde Gilliams interviewen. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat ik toen nog biografische bijbedoelingen had. Misschien kon ik de sinjoor na het interview vertellen over mijn biografisch plan. De reactie van Gilliams, op 17 november 1968 geschreven in zijn woning aan de Lange Gasthuisstraat 13, was veelzeggend:
Geachte Heer Hazeu,
Uw schrijven van 10 oktober j.l. heeft mij verrast. Zonder enige bijbedoeling heb ik het lang onbeantwoord gelaten. Een gesprek voor de radio? Ik houd het voor overbodig. Reeds is het mij overkomen mij teleurgesteld te gevoelen naar aanleiding van een interview, 1o om de vragen die me werden gesteld, 2o om de antwoorden die ik gaf. Pratend kom ik niet tot de gewenste preciesheid die ik in mijn geschriften nastreef. Ik bezit geen improvisatietalent.
Ik heb er nochtans niets op tegen persoonlijk met U kennis te maken, op een dag die we bij afspraak bepalen. Hoe is U in het bezit van ‘De dichter en zijn schaduw’ gekomen? In het antwoord op die vraag stel ik belang. Ik wist niet dat Hilversum zo dicht bij… Antwerpen ligt!
Met vriendelijke groeten.
M. Gilliams.
Het was duidelijk: mijn snode plan was mislukt. Ik heb Gilliams nog over Dirk Coster geschreven, maar hem niets verteld over de mogelijke biografie. Om de al vermelde reden vond ik het ongepast bij hem aan boord te komen met vragen die zijn intimiteit zouden kunnen schenden en tamelijk laf – en nu met grote spijt – schoof ik een ontmoeting naar de toekomst, met het nu bekende, hierboven gememoreerde gevolg.
Ook voor de uitreiking van de Prijs der Nederlandse Letteren in het Koninklijk Paleis te Amsterdam, op 4 oktober 1980, kreeg ik als ‘buitenstaander’ geen uitnodiging. Gelukkig was koningin Beatrix er wel, als vorstin van gans een volk waartoe ook ik behoor. Die avond las ik als een eerbetoon op afstand in Winter te Antwerpen, in de editie die in dezelfde maand oktober, maar dan van het jaar 1953, in een oplage van duizend exemplaren was gedrukt op de persen van V. van Dieren & Co te Antwerpen, in opdracht van de Colibrant-Uitgave, te Lier, in een lay-out van Gilliams. Ik citeer het slot:
[…] in het middelpunt van mijn herinneringen en belijdenissen sta en besta ik eenzaam zélf. Op die plaats zal ik spijts alle liefde leven en geheel opbranden, tot er geen spoor van de asse meer overblijft.
Met beide handen hield ik de ijzeren brugleuning omklemd. De vijver lag toegevroren; geen vloeibaar iets viel er in de verte of dichtbij te bespeuren. Levende wezens werd ik nergens gewaar.
Het haar begint te vergrijzen aan mijn slapen.
Gilliams overleed in 1982. Anderen dan ik zijn of voelen zich geroepen zijn biografie te schrijven. Ik heb mij verzoend met mijn rol als lezer en herlezer van zijn werk, in een ‘eenzaam zélf’.
- +
- Wim Hazeu (1940) is schrijver, biograaf en uitgever.