Wee de weduwen
Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe
In 1947 publiceerde Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe een hagiografie over haar in 1937 overleden echtgenoot Willem Kloos. Jan Greshoff besprak het boek in de Nieuwe Courant, het dagblad dat vroeger en later (en in de volksmond nooit anders dan) Het Vaderland heette. Hij vond het een onsamenhangend, misleidend en Kloos onwaardig geschrift, waarin ongeveer alles werd weggelaten wat Kloos van belang maakte, namelijk de van dronkenschap en conflicten doordrenkte eerste jaren van De Nieuwe Gids, toen hij het werk schreef dat hem groot maakte als dichter en als criticus. Greshoff vond het boek een ‘onmenselijke karikatuur’ van Kloos: ‘Allen die bewonderen wat hij aan bewonderenswaardigs voortbracht, die hem liefhebben om zijn hartstocht en zijn zwakheid, en allen die opgezette leeuwen verfoeien, behoren zich heftig te verzetten tegen deze veroudedamesing van Kloos’ bestaan. Wee de weduwen die de vereerde doden naar hun eigen beeld herscheppen!’ Maar Kloos-bewonderaar Harry Prick, toen 22 jaar oud, stak de weduwe een hart onder de riem, hetgeen ze zeer waardeerde:
‘s-Gravenhage, Regentesselaan 176, 6 Februari 1949.
Zeer geachte Heer,
Gaarne wil ik U innig danken voor Uw belangstellend schrijven, waaruit zoo duidelijk Uw oprechtheid en sympathie tot mij sprak. Uwe mededeeling, dat Greshoff zich niet ontzien heeft, mij en mijn boek óók nog te bekladden in Vlaamsche Gids en Z. Afrikaansch tijdschrift (zooals hij het deed in de Haagsche Nieuwe Courant) heeft mij diep bedroefd. Natuurlijk kunnen de meeningen verschillen, en kan men het oneens zijn met mijn opvatting, hoe ik het boek schrijven moest, – maar, waar ik mijzelf zóó streng en volstrekt op den achtergrond heb gehouden heb ik het toch zeker niet verdiend zóó bloedig gehoond en beleedigd te worden… Het heeft algemeene verontwaardiging gewekt, ja! maar men blijft het toch aan Greshoff toestaan, zijn wrok aan een weerlooze vrouw te koelen…
Zijn wrok. Ja! want indertijd is hij ter verantwoording geroepen, omdat hij mijn werk erkend heeft, hoogelijk te bewonderen, want ‘het heeft maatschappelijke beteekenis, het is een daad. Zij schrijft boeken van letterkundige waardij, – een ras-echte schrijfster’, enz. enz. om daarop mij als de laatste der laatsten te verklaren
en volstrekt niets waard. In het Weekblad De Kunst werd hij op zijn dubbelhartigheid gewezen en men was benieuwd, hoe Gr. zich uit dit zeer ernstig perikel redden zou.
Hij heeft er zich niet uit gered. Hij is blijven zwijgen. Totdat hij nu zijn kans schoon heeft gezien, om laaghartig en onwaardig mij aan te vallen, en mij te treffen in mijn dierbaarste werk…
Hoezeer verheugt het mij, dat U zooveel waardeering hebt voor mijn man’s latere werk, dat men niet leest en toch veroordeelt. Kent U het mooie boek van Max Kijzer: Kloos, zijn Binnengedachten?…
Maar hoofdeloos praat de een den ander na…
Mijn eigen gedenkschriften, – in mijn tweede boek, dat ik noemde: De Waarheid, komt ook veel over mijzelve voor… zal dàt mij ooit worden vergeven?…?
Als U werkelijk (ik hoop het!) over van Deyssel gaat schrijven, kan ik U een bizonderheid vertellen, die vrijwel niemand weet. Thijm’s allereerste werk schreef hij onder den naam Duercant, en dit werk, èn het werk van zijn familielid Duercant, is [sic] beide in mijn bezit in onze bibliotheek.
Mijn gevoelden dank zend ik U nogmaals toe, en een vriendelijke handdruk reikt U toe, Uw hoogachtende
Jeanne Kloos
Jeanne Kloos beschikte over een olifantsgeheugen, want ze verwees naar het weekblad De Kunst van 11 juli 1925. Over de verschillende oordelen die Greshoff over haar velde, verhandelde zij ook in haar boek De waarheid (1950), p. 183 e.v. Met spijt constateerde ze daar dat Greshoff na zijn recensie ongestraft bleef: ‘Hoewel de gevangenissen vol zijn van minder schuldige wezens dan Greshoff die met voorbedachten rade een zedelijke moord wilde begaan…’ Zie voor Van Deyssels publicaties onder het pseudoniem A. Duyrcant het register in het eerste deel van Pricks Van Deyssel-biografie (onder het lemma pseudoniemen).