[2005/3]
Toke van Helmond+
‘Het geweldigste dat ik ooit beleefde’
Arthur Lehning als drukkersgezel in Berlijn
Op 29 september 1921 nam Arthur Lehning in Berlijn de trein naar Stralsund en stapte daar op de boot naar Hiddensee, het kleine smalle eiland voor de kust van Pommeren. Die deed er drie uur over; toen zette hij voet aan wal op het eiland dat voor hem een al een begrip was, voordat hij het leerde kennen. ‘De eerste dag hier was misschien overmoedig,’ schreef hij aan zijn vriend Henny Marsman, ‘je weet wat de zee zijn kan – jij bijzonder ook weet wat Hiddensoe1 kan zijn – de eerste dag dus dacht ik al beter te zijn, ik sliep twaalf uur: van negen tot negen, maar nu merk ik hoe moe, hoe ziek ik ben, ik zal mij moeten dwingen weken hier te blijven – na twee maanden zou ik hier beter zijn…, misschien.’2
Op 1 augustus 1921 overleed zijn moeder, Paula Müller-Schübler, nog slechts 49 jaar oud. Fundamenteel geschokt, kon hij zijn draai niet meer vinden: niet in het ouderlijk huis aan het Broederplein in Zeist, niet in Rotterdam waar hij met grote tegenzin sedert september 1919 economie studeerde en waar hij zich nooit op zijn plaats had gevoeld, niet meer in Nederland. De laatste weken, waarin zij hevig leed, had Arthur aan haar zijde gewaakt. Geestelijk en fysiek was hij er door ondermijnd. Longspecialist Roëll adviseerde dringend een langer verblijf aan zee, om uit te rusten en te kuren.
Hiddensee was tot in de tweede helft van de negentiende eeuw een arm eiland van vissers, die in eenvoudige lemen huisjes met rieten daken een pover bestaan leidden. Het waren juist deze authenticiteit en ongereptheid die aantrekkingskracht uitoefenden op de schilders en schrijvers die hier neerstreken. Gerhart Hauptmann was een der eersten die het eiland ‘ontdekten’. Hij kwam er vanaf 1885, bewoonde er verschillende huizen en ligt er ook in Kloster begraven. In de jaren twintig en dertig werd het eiland het ‘Capri van de Oostzee’. Behalve schilders en schrijvers brachten ook mensen uit de theaterwereld er de zomer door.3
Op dat moment kon de 22-jarige jongeman nog niet bevroeden dat het verblijf daadwerkelijk een cruciale wending in zijn leven zou betekenen. Door de eenzaamheid van Hiddensee en de gelegenheid tot reflectie, afgewisseld met bezoeken
aan de metropool Berlijn en de ontmoetingen daar, kwam hij definitief tot inzicht. Toen hij het eiland na bijna drie maanden weer verliet, wist hij dat zijn weg niet naar Parnassus leidde, maar dichter bij de aarde, waar de ‘mensheid is en haar weedom’.
Terecht is Arthur Lehning wel ‘getuige van de twintigste eeuw’ genoemd en dat niet alleen omdat hij werd geboren op 23 oktober 1899 en overleed op de drempel van de nieuwe eeuw. Behalve getuige was hij ook actief betrokken bij de belangrijke gebeurtenissen van zijn tijd, en hij schreef er over. Enerzijds als militant van een revolutionaire beweging, in talrijke artikelen en brochures, anderzijds als historicus, bewust van de ‘presénce de l’histoire’, zoals hij zelf heeft gezegd. Het zou resulteren in een essayistisch en wetenschappelijk oeuvre, dat door zijn veelzijdigheid in Nederland een aparte plaats inneemt.
Van Hiddensee had hij voor het eerst gehoord door twee Duitse intellectuelen, de aankomend dichter en toneelcriticus Walther Pritzkow en theaterwetenschapper Felix Emmel. Ze waren in 1919 naar Zeist gekomen als begeleiders van een groep Duitse kinderen, die na de oorlog in Nederland kwamen aansterken. Zowel Emmel als Pritzkow verbleef geregeld op Hiddensee; hun vriend de schilder/graficus Walter Grammaté werkte er. Mede vanwege diens zwakke gezondheid was het eiland hem aangeraden door zijn vriend en buurman in Berlijn Erich Heckel, schilder van de kunstenaarsgroep Die Brücke, die er in 1912 langere tijd geschilderd had.
In huize Müller, aan het Broederplein 35, werd ook een meisje uit Duitsland opgenomen. Zeist was een actieve gemeente waar het liefdadigheid betrof; zo werden er concerten georganiseerd om fondsen te werven voor de opvang van de kinderen. Arthurs stiefvader Fritz Müller, met wie Paula Schübler na de scheiding van Carl Paul Lehning in 1905 was hertrouwd, was een overtuigd hernhutter, en actief in sociaal werk. Maar Arthur Lehning en Henny Marsman waren meer geïnteresseerd in de begeleiders dan in de kinderen.
Ze waren onafscheidelijk sedert zij in 1914 in dezelfde klas van de hbs terecht waren gekomen en hun ontwikkeling liep een aantal jaren synchroon. Aanvankelijk vooral geïnteresseerd in sportieve activiteiten, tennis en vooral voetbal, begonnen zij in de loop van hun zestiende jaar te lezen en gedichten te schrijven. Geleidelijk ontwikkelden ze een grote interesse voor literatuur en beeldende kunst; hun voorkeur ging al snel uit naar wat er in dat opzicht in Duitsland gebeurde.
Dat Arthur uit een Duitstalig milieu kwam, speelde daarbij een rol. Vader Müller was weliswaar Nederlander, telg van een hernhuttersgeslacht dat al sedert generaties in Zeist gevestigd was, maar de gemeenschap behield een sterk Duits karak-
ter. Alle diensten vonden plaats in het Duits, de gezangen waren Duits. Arthurs moeder was in Nederland beland nadat haar echtgenoot Paul Lehning een baan in een chemische fabriek in Utrecht had aanvaard. Zo werd Arthur Lehning, op 23 oktober 1899, ook ‘toevallig’ zoals hij zelf altijd benadrukte, in Nederland geboren en wel aan de Croeselaan 299 in Utrecht.
Toen Paul Lehning na enkele maanden voor de zoveelste keer problemen met zijn werkgever kreeg en op staande voet naar Elberfeld – waar hij en Paula beiden vandaan kwamen – terugkeerde, bleef zij alleen en onverzorgd met twee kleine kinderen in Nederland achter. Werner, haar oudste zoon, was in 1896 in Elberfeld geboren. Terwijl zij bezig was om te zien naar mogelijkheden om in haar eigen onderhoud te voorzien en zo een onafhankelijk bestaan op te bouwen, maakte zij op de Deutsche Verein te Utrecht kennis met Friedrich Johann Müller, met wie zij in 1905 hertrouwde.
Paula Müller-Schübler kwam uit een gegoed burgerlijk milieu in Elberfeld en voelde zich in Nederland, en zeker in het wat benauwde hernhuttersmilieu van Zeist, niet erg thuis. Zij reisde geregeld naar haar familie en haar jongere zuster Anna kwam vaak logeren, evenals Arthurs mooie nichtje Ilse, dochter van zijn Onkel Max – en aldus Marsman: ‘Wij waren, geloof ik, allen verliefd op haar.’4 Hoewel Arthur Nederlands sprak met zijn vader, op Nederlandse scholen ging en als een Nederlandse jongen opgroeide, werd er in huis uitsluitend Duits gesproken.
Zowel in de kunst als in de literatuur speelde Duitsland na afloop van de Eerste Wereldoorlog een leidende rol in Europa. Via Ilse, die ook veel las, liet Arthur boeken en tijdschriften rechtstreeks uit Duitsland komen. Al in 1918 was hij behalve op een blad als De Stijl ook geabonneerd op de twee belangrijkste expressionistische tijdschriften in deze jaren in Duitsland, Der Sturm en Die Aktion. Waar het expressionisme bij uitstek een vorm van geëngageerde kunst was, lag in Der Sturm het zwaartepunt op de kunst, en in Die Aktion op de politiek. Der Sturm was opgericht door componist en kunsttheoreticus Herwarth Walden, eigenaar van de gelijknamige toonaangevende galerie, Die Aktion door Franz Pfemfert, de meer uitgesproken links-radicale militant, zoals alleen al in de titel tot uitdrukking komt.
Twee decennia zouden de rivaliserende bladen hun stempel drukken op het culturele klimaat in Duitsland, en ver daarbuiten. Hugo Ball, Gotfried Benn, Iwan Goll, Georg Heym, Else Lasker-Schüler, Erich Mühsam, en de grafici Oskar Kokoschka, Ludwig Meidner, Egon Schiele, Karl Schmidt-Rottluff hebben allen aan beide tijdschriften meegewerkt. Kleurenreproducties van Kandinsky en Franz Marc uit Der Sturm hebben jarenlang de atelierwoningen en hotelkamers die Arthur Lehning tijdens zijn Wanderjahre in Berlijn, Wenen en Parijs bewoonde, opgeluisterd en bevinden zich inclusief punaisegaatjes nog altijd in zijn archief.
Toen Felix Emmel en Walther Pritzkow in Zeist arriveerden, waren zij dan ook verbaasd daar twee jonge lieden aan te treffen die zo goed op de hoogte waren van de culturele ontwikkelingen in Duitsland. Zij hadden in hun bagage grafisch werk
meegenomen van twee van hun vrienden, Erich Heckel en Walter Grammaté, in de hoop daar in Nederland belangstelling voor te wekken. In de etalage van de boekwinkel van Marsmans vader, de ‘Zeister Boek- en Kunsthandel’ aan de Tweede Dorpsstraat 34, hebben Arthur Lehning en Henny Marsman onmiddellijk een kleine expositie van deze expressionistische grafiek ingericht.
Vooral tussen Marsman en Pritzkow, die beiden hun eerste schreden op het gebied van de dichtkunst zetten, ontstond meteen vriendschap. Het jaar daarop nodigde Pritzkow, Bogo voor zijn vrienden, Marsman dan ook uit naar Hiddensee. Van daaruit bombardeerde hij Arthur met enthousiaste brieven en lyrische impressies van het eiland. ‘Ik moet de goden toch wel uitermate lief zijn, dat ze het mij vergunnen hier – de volstrekt-schoonste plek aan zee, waar dan ook – in gezelschap van enkele aristoi, bij weliswaar regenachtig weer, maar ongelooflijk schoon toch (“Waaiende winden – nevel -”) enkele dagen door te brengen – en hoe! […] Emmel woont in ’t dorpje Vitte op dit eiland: ik zal hem binnenkort bezoeken. – Gerhardt Hauptmann is juist vertrokken: hij heeft hier een (leelijk) huis.’5
Met de ‘aristoi’ bedoelde Marsman de vrienden van Pritzkow, Theo Kellner, schilder-architect te Erfurt en zijn vriendin Slawa Weyna, door Marsman als ‘de rassige Poolse’ aangeduid. Bij voortduring drong hij erop aan dat Arthur ook zou komen, maar gezien de kritieke situatie waarin zijn moeder verkeerde kon hij aan de uitnodiging aanvankelijk geen gehoor geven. Van Hiddensee reisde het gezelschap naar Berlijn. Daar maakte Marsman kennis met de dichter Hermann Kasack, vriend van Pritzkow, maar vooral ook van Walter Grammaté. Ze bezochten de gale-
rie Der Sturm van Herwarth Walden, tevens uitgever van het gelijknamige kunsttijdschrift. Marsman verordonneerde Arthur nu letterlijk zich bij hem te voegen. ‘In deze tijd moet ik jou, de oudste, rijkste der vrienden twee (minstens twee) dagen hier bij mij hebben. Bij God en Arthur Müller zijn misschien toch alle dingen mogelijk. Schrijf dus omgaand je besluit, en geef aan welke dag (hoe eerder, hoe beter!) op welk uur ik je in Café Bauer, Unter den Linden, Ecke Friedrichstrasse treffen kan (afhalen van stations mislukt licht).’6
De brief bereikte Arthur in Bad-Wildungen, een kuuroord in de buurt van Kassel, waar hij half augustus met zijn vader en oudere broer Werner naartoe was gegaan om te herstellen van de spanningen en de emoties rondom het overlijden van zijn moeder. Ten slotte stemde zijn vader erin toe dat hij naar Berlijn ging om zijn vriend op te zoeken, zij het inderdaad slechts voor twee dagen. Uit een brief van Arthur Lehning echter blijkt hoeveel je in twee etmalen kunt doen, als men jong is en de stad Berlijn:
Het geweldigste dat ik ooit beleefde: Totentanz, met Irene Trietsch, een der Berlijnsche grootheden en Paul Wegener. Het was alles op de uiterste grens, ik heb zoo iets nog nooit meegemaakt, Hennie en ik waren dan ook vrijwel kapot, goddank dat Slawa bij ons was. Toen daarna nog laat in Berlijn, veel gedronken. ‘Ewig betrunken zu sein.’ Heerlijk was deze dag, die ons lang heugen zal, ’s morgens naar Sans-Souci, op de meest zonnige zomerdag, alles van een verheven grootsheid. Daarna in Postdam geweest op de Wannsee en gezwommen!! Om 5 uur weer in Berlijn, toen weer een uur naar bed. We waren moe – tot 3 uur vorige nacht – toen ik aankwam (heerlijk deze sensatie: de wereldstad, opeens, met zijn meest verschillende vervoermiddelen, (heerlijk is de omnibus -) en zijn 200 tramlijnen. Hennie volgende dag ziek, ik alleen weer naar Berlijn, naar het groote museum, waar ik (voor het eerst) Botticelli ‘zag’, en weer opnieuw, van de schoonste, Rembrandt. Toen naar moderne kunst (ik was er twee keer) met een van de meesterstukken: die Blauen Pferde van Franz Marc,7 en vele en goede (hier waren de prachtigste bloemen) van Vincent. Heerlijk het begin van Unter den Linden, het complex van de paleizen, bibliotheek, universiteit, waar een geweldig brok pruissische cultuur zich manifesteerde, de walgelijke Siegesallee, de carikatuur van een eens groots verleden, later met Slawa, die om 5 uur kwam (Hennie bleek dus nog te moe, hij was erg dronken geweest ook – ik bracht hem naar bed – en hij is erg zwak) gewandeld: Tiergarten, Rosengarten […]. Toen nog prettig gegeten, half tien (ik was er precies 50 uur) nachttrein.8
Toen Arthur, eenmaal terug in Zeist, zocht naar een mogelijkheid om voor langere tijd uit Nederland weg te komen en medisch gezien een locatie aan zee de voorkeur had, lag Hiddensee voor de hand. Het was niet ver van Berlijn en bovendien had Felix Emmel er inmiddels een huis gekocht, en zo kon hij kort na aankomst op het eiland aan Marsman schrijven: ‘De wind is weer oost: het is zomer. Toen ik uit Berlijn (waar het winter was) hier aan kwam was het storm; herfst. – Als onze Noordzee.
Vandaag je verjaardag! – Ik woon bij visschers – naast Emmel waar ik eet (hij zelf is nu in Berlijn).’9
Zoals zo vaak in zijn leven liet ook deze keer het toeval Arthur Lehning niet in de steek. ‘In trein maakte ik kennis met frans-duitsch literair journalist (voor duitsche en fransche kranten): Bernard Guillemin – die ook hier ging uitrusten. Hij was tijdens de oorlog in Genève werkte daar mee aan ‘La Feuille’ – Zullen vermoedelijk een en ander samen gaan werken – voor Holland vertalen en omgekeerd. – Hij woont hier een honderd meter verder – we wandelen nu veel nog samen.’10
Om de oorlog te ontlopen was Guillemin, overtuigd pacifist en antimilitarist, van Frankrijk naar het neutrale Zwitserland uitgeweken en had daar onder andere meegewerkt aan het antimilitaristische blad La Feuille, dat van 1917 tot 1920 verscheen en waarin Frans Masereel dagelijks zijn prenten tegen de oorlog bijdroeg. Nu was hij ‘Leiter des Feuilletons der Magdeburgische Zeitung’; daarnaast werkte hij als literair journalist voor verschillende Duitse bladen als Die Vossische Zeitung, de Berliner Börsen-Courier en het Berliner Tageblatt, waarin hij vooral over Franse literatuur schreef. Hij had vele contacten in de uitgevers- en schrijverswereld.
Toen het seizoen definitief ten einde liep en hotel Hitthim, waar Guillemin logeerde, sloot, huurden hij en Arthur samen een huis in de duinen, het ‘Berghaus zum Klausner’. Het was een dependance van het hotel, waar zij nu geheel en al voor zichzelf moesten zorgen. Dat was niet zo eenvoudig, aangezien er nog geen elektriciteit op het eiland was en het koud begon te worden en de dagen inmiddels aanzienlijk korter werden. Om zich te verwarmen en te koken moesten zij hout sprokkelen en wilden ze ook nog wat verstandig werk verzetten, dan moest dat bij kaarslicht gebeuren. Guillemin schreef artikelen en Arhur vertaalde.
Vanaf het moment dat hij was geslaagd voor de hbs in 1919 was Arthur Lehning in het vage geweest omtrent zijn toekomst. Voor een medische studie was het hbs-diploma ontoereikend, evenals voor een studie theologie die hij nog een tijdlang heeft overwogen. Maar J. Jac Thomson, de door hem bewonderde dichter-dominee, tevens bekend door zijn revolutionaire preken, die hij daarover aansprak, vond het geen goed plan voor iemand die niet in God geloofde. Zijn idee om letteren te gaan studeren was door zijn geliefde leraar Nederlands Klaas Later ondermijnd met de opmerking: ‘dan zal je de liefde voor de literatuur wel vergaan.’ Toch ging in deze jaren zijn hart naar de literatuur uit.
Hoewel hun eerste gedichten in kwaliteit niet echt voor elkaar ‘onderdeden’, had Marsman van begin af aan zijn vriend duidelijk gemaakt dat hij de dichter was van de twee, en hem met niet aflatende kritiek op zijn literaire producten iedere illusie in dat opzicht ontnomen. Arthur werd daarin bevestigd doordat hij zijn eigen verzen voortdurend als niet plaatsbaar van de verschillende bladen retour kreeg, terwijl hij er wel in slaagde die van Marsman geplaatst te krijgen.11
Om zijn vader in de illusie te laten dat hij later zou komen werken in de firma
Van Wees en Weiss, de groothandel in manufacturen van de hernhutters waarvan hij directeur was, maar vooral om zijn moeder ter wille te zijn, had Arthur zich in september 1919 ten slotte maar als student ingeschreven aan de jonge Economische Handels-Hoogeschool in Rotterdam. Maar er was daar niet één vak dat hem interesseerde, en hij ontwikkelde er voornamelijk activiteiten extra muros.
Hij werd achtereenvolgens medewerker-redacteur-hoofdredacteur van het Rotterdamsch Studentenblad en voorzitter van de debatingclub ‘De Blaauwe Akoleyen’. In die functie slaagde hij erin Bart de Ligt naar Rotterdam te laten komen om er te spreken over ‘De antimilitaristen en hunne strijdwijzen’. Dankzij de kennismaking met deze ex-dominee en revolutionair antimilitarist werden zijn vaag-communistische ideeën geconcretiseerd in de richting van het anarchisme. Door Henriette Roland Holst en Herman Gorter, twee van zijn geliefde dichters, kwam hij tot de ontdekking dat men zich aan de literatuur kon wijden en tegelijkertijd politiek actief zijn. Het was een openbaring voor hem, zoals hij zelf steeds heeft benadrukt: het besef dat er geen scheiding is tussen politiek en cultuur. In het Rotterdamsch Studentenblad kon hij eindelijk zijn pen scherpen; artikelen over toneel, kunst en literatuur werden afgewisseld door stukken over sociale en politieke vraagstukken.
In het voorjaar van 1920 nodigde Bart de Ligt hem uit om, gezien zijn tweetaligheid, als tolk te fungeren op het derde Internationale Anti-Militaristencongres dat tijdens de paasdagen te Den Haag zou plaatsvinden. Het werd een ingrijpende ervaring voor hem. Hij hoorde er voor het eerst belangrijke binnen- en buitenlandse vertegenwoordigers van het anarchisme en maakte met enkelen van hen persoonlijk kennis: met de antimilitarist en anarchist Albert de Jong, de revolutionair criminologe Clara Wichmann, de Duitse syndicalist Rudolf Rocker en de eveneens Duitse arts en antimilitarist G.F. Nicolai, auteur van Die Biologie des Krieges.12
Zolang Arthur nog geen bevredigende oplossing had gevonden om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien, leek vertalen een goede oplossing. Daarom had hij zich tot Henriette Roland Holst gewend met het verzoek of hij het verslag mocht vertalen van haar reis naar het derde congres van de Komintern in Moskou, dat zij bezig was te schrijven. Zij was zojuist door het ‘Auslandskomitee zur Organisierung der Arbeiterhilfe für die Hungernden in Rußland’, op verzoek van Lenin door Willy Münzenberg, voorzitter van de Communistische jeugd-internationale, in het leven geroepen, benaderd met hetzelfde verzoek. Per omgaande autoriseerde ze Arthur Lehning en stuurde de drukproeven van de brochure direct door naar Hiddensee.13 Het was de bedoeling dat de opbrengst van de Duitse vertaling, evenals die van de Nederlandse uitgave, via ‘Kompinrus’, het ‘Komitee tot propaganda onder de intellektueelen voor hulpverschaffing aan Sowjet-Rusland’ – door Henriette Roland Holst zelf opgerichtten goede zou komen aan de noden in Rusland. Begin november reisde Arthur van Hiddensee naar Berlijn om zich persoonlijk met Willy Münzenberg in verbinding te stellen en de details van hun overeenkomst nader te bespreken.14
In Berlijn nam hij, op suggestie van Bart de Ligt, ook contact op met G.F. Nicolai, die enthousiast reageerde op zijn voorstel Die Biologie des Krieges in het Nederlands te vertalen. Maar het meest begeesterd tijdens dit korte verblijf in Berlijn raakte Arthur door de opvoering van Ernst Tollers Masse Mensch.15 De voorstelling in de ‘Berliner Volksbühne’, in de regie van Jürgen Frehling, was een overweldigend succes. Na de première op 29 september zouden er nog zeventig uitverkochte voorstellingen volgen. Hij besloot Toller om autorisatie voor een Nederlandse vertaling te vragen.16
Opgemonterd door de nieuwe contacten in Berlijn en de nieuwe mogelijkheden die hij zag, keerde Arthur vol goede moed naar Hiddensee terug om de vertaling van Uit Sowjet-Rusland af te maken en nieuwe plannen verder uit te werken. De toon van zijn brief aan Marsman was nu heel anders dan die van zes weken daarvoor. ‘Morgen naar Stralsund met het schoonste Rathaus dat ik ooit zag. Zaterdag weer in Kloster! weer zeer alleen – maar ook zonder deze tuimelende straten van hoer-processies. Weer zeer alleen maar met een “strenge” kou, met de zee, met “Meine letzten Weg führt über Schneefeld”. Van het laatste oponthoud hier – Café Bauer – dat ook mijn eerste in deze stad was!…. een verre groet van mijn zeer eenzame groeiende vriendschap.’17
Naarmate de winter zijn intrede deed op het eiland en het leven er bijna onmogelijk werd en zelfs de melk bevroor, besloot Arthur Lehning Hiddensee te verlaten. Bovendien was zijn paspoort inmiddels verlopen en moest hij wel terug naar Nederland voor geldige papieren. De kerstdagen en de jaarwisseling bracht hij met zijn vader en Werner bij de familie van zijn moeder in Elberfeld door. Maar in plaats van met hen mee naar Zeist te gaan, reisde hij op 2 januari 1922, op dringend verzoek van Bart de Ligt, alweer terug naar Berlijn. Het werd zijn eerste ervaring met de ‘illegaliteit’, nu hij geen geldige papieren meer bezat.
Van 25 tot 31 december had in Berlijn het ‘Internationaal Anarchistisch Con-
gres’ plaatsgevonden, waar Bart de Ligt aanwezig was namens het door hem opgerichte iamb, het Internationaal Anti-Militaristisch Bureau. Hij wilde zijn beschouwingen over ‘Anarchisme en sociale revolutie’, naar aanleiding van het congres, met Arthurs hulp in het Duits publiceren. Daarnaast assisteerde hij De Ligt bij het opstellen van persberichten over het congres om die bij de internationale persbureaus aan te bieden. Tevens naderde de vertaling van Uit Sowjet-Rusland zijn voltooiing.18 Aan Marsman deed Arthur uitvoerig verslag van deze drukbezette dagen in Berlijn.
Dinsdagavond kom ik uit Elberfeld (met een dag vertraging dus! er was geen lokomotief) half zeven – voor de vierde maal in drie maanden – in Berlijn. De ‘illegale’ vriend die mij onderkomen [bood] bij ‘Genossen’ (een zeer arme arbeidersfamilie, maar ontroerend van zorg en hartelijkheid voor den buitenlandsche illegale Genosse) haalt mij af. Om 8 uur tref ik de Ligt waar ik de heele avond verder mee samen ben. Hij laat mij rustig alles vertellen en vertelt mij rustig alles van de drie laatste maanden, (nooit hoorde ik iemand zoo scherp Sovjet-Rusland (ver)oordeelen, zoo restlos en onmeedogenloos critiseeren de heele rotte en korrupte politiek der C.P.). De Ligt is een sterk en zuiver mensch. De Ligt is mij een sterke en zuivere vriend. De volgende dag ben ik bij Gertrud Beyer-Kaestner, een zeer intellectueel, lief meisje (gescheiden, voor zij getrouwd was, nu met kindje van drie maanden, leeft van machine-typen […].19
Traut, zoals zij zich noemde, had Arthur Lehning leren kennen via een bevriende relatie van Bernard Guillemin. Zij was een studente die voor haar betrokkenheid bij de Münchener Radenrepublik tot anderhalf jaar gevangenisstraf werd veroordeeld, maar was na drie maanden gevangenisstraf uit Beieren uitgewezen. Op 7 november 1918 brak in München, op instigatie van onafhankelijk socialist Kurt Eisner, de revolutie uit en werd Beieren tot een republiek verklaard. Arbeiders-, boeren- en soldatenraden ontstonden en dichter/dramaturg Ernst Toller werd voorzitter van de centrale raad. Traut Beier-Kaestner had met een paar vrienden de ‘Revolutionäre Hochschulrat’ uitgeroepen. Vele van haar vrienden uit München bevonden zich nu in Berlijn.
Degene van wie zij ‘gescheiden’ leefde, was de acteur Alfred Beierle.20 Hij had de rol van museumdirecteur gespeeld in Kaisers Die Koralle, en was een tijdlang medeeigenaar van de afdeling theater van Kiepenheuer-Verlag. Kaiser en Beierle werkten in deze jaren in München zeer nauw samen; zij wilden een eigen theater opzetten. Zo had Traut Beier-Kaestner Georg Kaiser leren kennen en was zeer met hem en zijn vrouw Margarethe Habenicht bevriend geraakt. Wanneer zij niet voor werkzaamheden in de binnenstad hoefde te zijn, woonde zij met haar kind bij hen in Grünheide, buiten Berlijn.21
Door Traut kwam het contact tussen Arthur en Georg Kaiser tot stand, ‘’s Avonds gaan wij nog samen naar het Romanische Cafe, vanochtend 7 uur de Ligt
Kaiser gaan – hij kent zeer intiem Traud – en had haar gevraagd of ik komen kon en eventueel van hem in hollandsch zijn werken vertalen wou. (Hij schreef tal van drama’s!).’22 Opnieuw zag hij de opvoering van Tollers Masse Mensch en hij bracht tweemaal een bezoek aan Georg Kaiser. ‘Ik zal twee drama’s, later zijn andere werken vertalen. Hij is zonder twijfel de grootste dramaticus van vandaag.’ Arthur was nu vastbesloten in Berlijn te blijven. ‘Ik heb hier nu de weitgehendste verbindingen en als Kaiser, wat de indruk maakte, zich voor mij interesseert de ungeheuerst feestelijke mogelijkheden.’23
Op 25 januari 1922 vertrok hij met de nachttrein naar Münster en vandaar naar Bocholt, waar hij de volgende dag te voet, via een grenspad dat hem door vrienden van De Ligt was gewezen, illegaal de grens met Nederland overstak.
Het was zijn bedoeling om, zodra hij zijn papieren geregeld had, naar Berlijn terug te keren. Zijn papieren waren nog maar net in orde, toen begin april Fritz Müller op zakenreis naar Hannover in de trein slachtoffer werd van een poging tot beroving en met steekwonden in het ziekenhuis moest worden opgenomen. Hij was ternauwernood aan de dood ontsnapt. Arthur reisde onmiddellijk naar Hannover en nam er zijn intrek in een hotel, om in de buurt van zijn vader te zijn.
Hij zou er zes weken blijven, met één enkele onderbreking voor een bezoek aan Berlijn, om opnieuw Georg Kaiser te spreken. Die nodigde hem uit mee te reizen naar Königsberg om daar de ‘Uraufführung’ van zijn Frauenopfer bij te wonen, maar hij was gedwongen naar Hannover terug te keren waar zijn vader een operatie moest ondergaan. Eerst begin juni was deze zover genezen dat zij samen naar Zeist konden terugkeren. Maar wat Arthur betrof niet voor lang.
Eind juni reisde hij al weer naar Berlijn, nu om er de première van Tollers Machinenstürmer bij te wonen die op 30 juni in het Große Schauspielhaus plaatsvond, in de regie van Karl-Heinz Martin.24 Onmiddellijk daarna schreef hij voor De Nieuwe Kroniek, het tijdschrift van Frans Coenen waarin ook jonge literatoren als Marsman en Slauerhoff aan het woord kwamen, twee artikelen over Toller.25 Een dag of tien later reisde Arthur opnieuw naar Berlijn voor een gesprek met Georg Kaiser, die werk voor hem had gevonden bij een uitgeverij, ‘Die Schmiede’ geheten. En op 12 september nam hij weer de nachttrein naar Berlijn, waar hij een atelierwoning had gevonden op nummer 3 in de Jenaerstraße.
Twee weken later voegde Annie Grimmer zich definitief bij hem. Arthur had
haar leren kennen in 1920, toen hij voor een artikel voor het Rotterdamsch Studentenblad een bezoek bracht aan het Tuindorp, waar zij veel tijd doorbracht met de opvang van kinderen uit de Rotterdamse binnenstad. Annie kwam evenals Arthur uit een Duitstalig milieu, haar ouders kwamen uit Bern. Haar vader was net als de vader van Arthur een zakenman, directeur van de Oranjebierbrouwerij. Ze hadden dezelfd soort ‘gutbürgerliche’ opvoeding genoten. Annie had evenals Arthur een hbs-opleiding, ze las veel en had een grote belangstelling voor muziek en theater.
Hoewel het zeker van Arthurs kant geen ‘coup de foudre’ was, hadden zij zoveel gemeenschappelijk dat er van begin af aan een wederzijdse genegenheid ontstond. Arthur had er dan ook hevig op aangedrongen dat zij naar Hiddensee zou komen. Maar in huize Grimmer moest men niets hebben van dit contact met een mislukt student met linkse ideeën en zonder middelen van bestaan. Haar ouders hadden heel andere plannen voor hun enige dochter. Onder het voorwendsel dat zij bij een vriendin van de hbs voor een tijdje in Berlijn zou gaan wonen, lieten zij haar ten slotte vertrekken.
Zo had na jaren van twijfel en onzekerheid Arthur Lehning eindelijk zijn leven gevonden. Hij woonde en werkte nu daadwerkelijk in de metropool Berlijn. Als Parijs de hoofdstad van de negentiende eeuw was, zoals filosoof Walter Benjamin de Franse hoofdstad noemde, dan was Berlijn ongetwijfeld de hoofdstad van de twintigste eeuw, althans in de jaren twintig en dertig. ‘Berlijn’, zoals Lehning het zelf heeft beschreven,
met de nerveuze en dynamische atmosfeer, die deze wereldstad kenmerkte in die dagen na een verloren oorlog, een mislukte, gefrusteerde revolutie en een latente contrarevolutie. Wij maakten er grote massa-demonstraties mee: een close-up van de sociale en politieke conflicten […] Ook toen bloeide het toneel, van oudsher één van de fenomenen, die Berlijn tot een wereldstad maakten; op eenzelfde avond kon men in twee theaters hetzelfde stuk van Strindberg of van Lessing zien. Max Reinhardts gezelschap speelde Büchners Dantons Tod; Leopold Jessner en Piscator regisseerden er. Russische emigranten bevolkten West-Berlijn en hadden er hun eigen cafés, restaurants en cabarets, waaronder het be-
roemde Der blaue Vogel. Een joods toneelgezelschap speelde Der Dybbuk. De kunstgalerij Der Sturm was nog steeds het centrum van de internationale avant-garde van de beeldende kunst. Iedere avond kon men ergens een film van Chaplin zien, maar het was ook de tijd van het ontstaan van de ‘Nibelungen’ en het imperium van de Ufa.26
Op 13 september 1922 was Arthur Lehning begonnen met zijn werkzaamheden als volontair bij Die Schmiede. De uitgeverij was een familiebedrijf. De bedrijfsleiders waren Julius Berthold Salter, voorheen in het theateragentschap van zijn vader werkzaam, en de econoom Fritz Wurm. Behalve vader Norbert Salter werden ook zuster Lily en broer Georg Salter bij de uitgeverij betrokken. De laatste, decorontwerper van beroep, voorzag met zijn grafische vormgeving en boekomslagen het fonds van een duidelijk herkenbaar eigen gezicht. De uitgeverij, opgericht op 23 november 1921, werd gevestigd in de burelen van het theateragentschap in de Augsburgerstraße 52 in het hart van Berlijn. Het agentschap van Norbert Salter was de kurk waarop de uitgeverij dreef: behalve de lokaliteit, had hij het startkapitaal geleverd en stond steeds financieel garant. Daardoor was Die Schmiede in staat auteurs vaak meer te betalen dan andere uitgeverijen in deze moeilijke tijd van enorme inflatie in Duitsland.
In de literaire salon van Katharina, de vrouw van Fritz Wurm, in hun woning in de Schlüterstraße, was Georg Kaiser een graaggeziene gast. Zij werden zeer bevriend en Kaiser woonde van tijd tot tijd bij hen. Met Gerhart Hauptmann en Bertolt Brecht behoorde Georg Kaiser tot de meest productieve, meest gespeelde en meest populaire toneelschrijvers in Duitsland in de periode 1920-1933. Maar liefst veertig stukken van hem beleefden in deze periode hun première. Kaiser was een moeilijke en nogal neurotische man, met een levensstijl die ver boven zijn midde-
len reikte, waardoor hij geregeld met justitie in aanraking kwam. In 1920 was hij gearresteerd wegens verduistering, omdat hij tapijten en meubilair had verkocht uit de luxueuze villa die hij had gehuurd van een rijke Amerikaan, om de achterstallige huur mee te betalen. De borgsom die Kiepenheuer voor hem wilde betalen werd geweigerd. Onmiskenbaar speelde zijn sympathie voor Ernst Toller daarbij een doorslaggevende rol.
Vanaf het moment dat hij Georg Kaiser in 1919 als auteur had overgenomen van Verlag S. Fischer, had Gustav Kiepenheuer een uitermate genereuze houding tegenover hem aangenomen. Maar toen uitgeverij Die Schmiede werd opgericht, mede gefinancierd door Fritz Wurm, aarzelde Kaiser niet om over te stappen, al bleef hij steeds een trait d’union tussen beide uitgeverijen. De uitgave van theaterstukken maakte een groot deel van het fonds van Die Schmiede uit. Kaiser beschikte over talrijke verbindingen in de theaterwereld, met schrijvers en uitgevers. Zes stukken van hem verschenen in druk bij Die Schmiede en hij bracht verschillende contracten aan.
De financieel zeer succesvolle afdeling theateredities maakte daarnaast een literaire afdeling mogelijk. Zo werd Die Schmiede toevlucht voor de fine fleur der literaire avant-garde en rekende tot haar fonds onder anderen Rudolf Leonhard, Kurt Heynicke, Georg Kaiser, Otto Flake, Iwan Goll, Alfred Wolfenstein, Heinrich Mann, Carl Sternheim, Walter Hasenclever, Johannes R. Becher, Gottfried Benn en Franz Kafka. Maar de uitgeverij ging van start, in april 1922, met de overname van het literaire gedeelte van het fonds van Roland-Verlag in München, te weten de reeksen Kleine Roland-Bücher en Die Neue Reihe, waarin voornamelijk expressionistisch werk werd gepubliceerd. Het zijn dan ook voornamelijk auteurs van deze reeksen die Arthur in de startperiode van Die Schmiede leerde kennen.
Een van de eersten met wie hij hier kennismaakte was Rudolf Leonhard, die zojuist als lector was aangetrokken. Leonhard was al een gevestigd en productief auteur van gedichtenbundels, theaterstukken en essays, toen hij in 1922 bij Die Schmiede kwam. Van begin af aan drukte hij zijn stempel op het fonds van de uitgeverij, vooral met de reeks ‘Aussenseiter der Gesellschaft – Die Verbrechen der Gegenwart’ die hij in het leven riep en redigeerde en waarin belangrijke journalisten uit de Weimar-periode als Egon Erwin Kisch en Hermann Kesten publiceerden. Verder maakte Arthur Lehning kennis met auteurs als Alfred Wolfenstein, Alfred Ehrenstein en Johannes R. Becher, die in deze aanvangsperiode bij Die Schmiede werden uitgebracht.27
De eerste die Arthur, vrijwel onmiddellijk na zijn ‘definitieve’ vestiging in Berlijn, kwam bezoeken was Marsman. Deze was eind augustus 1922 voor het staatsexamen gymnasium geslaagd en had aansluitend een reis door Zwitserland gemaakt. Op de terugweg kwam hij van Frankfurt naar Berlijn. ‘Hij logeerde bij mij
het Romanische Café was dus niet ver. Gertrude en haar kring leerde hij in deze dagen kennen.’28
Toen op 3 juli 1921 het Café des Westens – ook wel Café Größenwahn genoemd – werd gesloten, verhuisden de stamgasten naar het ‘gutbürgerliche’ Romanisches Café. Het had wel wat weg van een stationshal, bood plaats aan meer dan honderd gasten en bezat het mooiste terras van Berlijn. Er waren twee lokalen: één lang en smal met een 60 à 70 tafeltjes dat uitzag op de Gedächtniskirche en het ‘Bassin für Nichtschwimmer’ werd genoemd, waar het gewone voetvolk kwam, en één kleiner aan de Budapester Straße, het ‘Schwimmerbassin’, waar de leden van de literaire en culturele elite elkaar troffen. Daarachter lag het domein van de schakers. De goedkoopste consumptie was een kop koffie die 50 Pfennig kostte plus 5 Pfennig fooi, voor een dubbele fooi waren de kelners ook wel bereid een leeg kopje te serveren. Voor 20 Pfennig kon men zich een stapel internationale kranten laten brengen, op krediet kostte het 30 Pfennig.29
Gertrude Bergwitz behoorde tot de Münchener vriendenkring van Traut Beier-Kaestner, en zo maakte Arthur Lehning met haar kennis, evenals met haar complice Mila Levit. ‘Traut heb ik op mijn wijze de deur gewezen, – brrrr,’ schreef Marsman aan Roel Houwink, afzender Jenaerstr. 3 iv (Atelier). ‘Gertrude is de heerlijkste metaphysische Dirne, die God mij tegendreef. Onbeschrijflijk fijn is het spel onzer handen en haren, maar naar Venetië gaan wij niet. Ook niet met Mila. Wij wilden gedrieën omdat Gertrude slechts is door spanning. Zij kan “nur mit zwei Männer schlafen” ongelooflijk -!’30 Zij inspireerde hem tot onder meer de schitterende regels:
Omdat zijn visum afgelopen was, vertrok Marsman na tien dagen in Berlijn te zijn geweest op 26 september naar Parijs. ‘Het moet ons een groot avontuur geleken hebben,’ herinnert Arthur Lehning zich dertig jaar later nog, ‘want van deze dagen staat mij niets meer zo levendig voor de geest als de herinnering aan ons afscheid op het perron van het station “Zoologischer Garten” bij het vertrek van de trein Warschau-Parijs en ik moet het zeer hebben betreurd, dat ik hem niet kon vergezellen.’31 Het gedicht markeert niet alleen Marsmans lijfelijk vertrek uit Berlijn – met de trein Kiev-Ostende – naar Parijs, maar ook de confrontatie daar met de poëzie van Apollinaire en Blaise Cendrars, en de nieuwe impuls die daarvan uitging naar zijn poëzie.
Door de mooie Gertrude was weliswaar ook Arthurs genegenheid voor Traut bekoeld, maar hij had een paar maanden eerder al begrepen dat er wat de liefde betrof met Gertrude niets duurzaams mogelijk was. ‘Ich bin die Frau Mila Levits,’ had ze hem geschreven, ‘und ich will dieses Leben.’32 Mila Levit was betrokken bij de ukra, een in Berlijn gevestigd concern dat de Ukrainische Wirtschaftszeitung uitgaf, tevens persbureau voor de Oekraïne, met een advertentie- en reclamebureau en plannen voor een filmbedrijf. Waarschijnlijk was de ukra een mantelorganisatie voor de financiering van de antisovjetbeweging in de Oekraïne. Aangezien de Hollandse gulden door de inflatie heel veel waard was, probeerde Levit Arthur Lehning tot investering in dit concern over te halen, en het heeft er alle schijn van dat hij daarbij gebruikmaakte van de charmes van Gertrude.
Begin oktober, na zijn vertrek uit Berlijn naar Parijs, schreef Marsman als reactie op een brief van Arthur, die niet bewaard is gebleven: ‘Ja “Grünau” [waar Mila Levit en Gertrude woonden]; ik kan nog steeds niet geloven, dat Mila niets meer dan een souteneur is, want daarop komt Hillers’ (en jou?) oordeel toch neer. En Gertrude? Ik schreef – ondanks alles – twee verzen voor haar – Kan ik nu nog het derde schrijven? (en het vierde??).’33 Vier verzen zou Marsman inderdaad aan Gertrude wijden, maar deze informatie over haar minder fraaie rol in het politieke spel van Mila werd ook de aanleiding tot ‘Romanisches Café’, het enige gedicht in Apollinaire-stijl dat de Noord-Nederlandse literatuur rijk is.34
Omdat in Nederland geen uitgever bereid was zijn gedichten te publiceren, tenzij op eigen kosten, was tijdens Marsmans bezoek aan Berlijn het idee ontstaan om zijn gedichten in Duitsland uit te geven. ‘Wij dachten eerst aan “Die Schmiede”, eventueel in samenwerking met een Nederlandse uitgever. Maar daar kwam niets van. Ook niet van de andere mogelijkheden – eigen beheer, intekenaren e.d. – die wij overwogen. Ten slotte bleek de uitgever Ploegsma te Zeist – de uitgever van De Boog35 – bereid de uitgave op zich te nemen, indien deze door de auteur zelf werd bekostigd. Daar de Mark goedkoop was leek ons dit het meest aanvaardbare plan. Ik stelde mij in verbinding met een drukkerij. We besloten dat ik de verzen zelf met de hand zou zetten, hetgeen ook nog de kosten verminderde.’36
Die drukkerij was de Hoboken-Presse, gevestigd in de Fasanenstrasse op nummer 13, waar Eduard Trautner bedrijfsleider was. De medicus Trautner had Arhur Lehning ook in het Münchener milieu leren kennen. Hij was eveneens betrokken geweest bij de Radenrepubliek en was op beschuldiging van medeplichtigheid aan de vlucht van Ernst Toller tot vijf maanden gevangenisstraf veroordeeld.37 Trautner werkte in zijn vrije tijd ook als volontair bij Die Schmiede en zette er later de reeks ‘Berichte aus der Wirklichkeit’ op, waarin Kisch, Roth en hijzelf publiceerden. Toen Trautner zag dat het in Marsmans gedichten veelal om eenlettergrepige
woorden ging, adviseerde hij deze ze zelf te zetten. Arthur Lehning, die niet erg ‘handig’ was, bleef altijd verbaasd over het resultaat, en vooral over de prijzen die het boekje later antiquarisch deed. Niet onvermeld mag blijven dat ook Annie Grimmer haar bijdrage heeft geleverd aan het verminderen van de kosten. Zij heeft alle exemplaren van zowel Marsmans Verzen als Slauerhoffs Archipel ingebonden.
Begin november verhuisden Arthur Lehning en Annie Grimmer naar een woning in de Schaperstraße 34 iii. Met Joris Ivens, medestudent aan de Rotterdamse hogeschool die aan de Technische Hochschule in Charlottenburg studeerde, ontstond nu een hechte vriendschap en hij kwam vaak bij hen. Er werden plannen gesmeed voor het opzetten van een eigen uitgeverij, die Joris zou financieren met het vele geld dat hij in de zaak van zijn vader zou gaan verdienen! Ze zouden de werken van Bakoenin uitgeven en een tijdschrift oprichten voor politiek en cultuur, in de geest van Pfemferts Die Aktion.
Zo leerde Ivens de fotografe Germaine Krull kennen, vriendin van Traut Beier-Kaestner en Gertrude Bergwitz, die aan haar politieke activiteiten in München de ‘Spitzelname’ Zottel had overgehouden. Arthur Lehning en Joris Ivens, die dankzij de gigantische inflatie als ‘de rijke Hollanders’ te boek stonden, organiseerden in het huis van Gumbel38 aan de Motzstraße een groot feest, dat ze ‘het laatste feest van Europa’ noemden. Rudolf Leonhard was er aanwezig en de dichters Johannes R. Becher en Alfred Wolfenstein. ‘Hoe schoon moet je feest zijn,’ schreef Marsman uit Noordwijk, ‘ik ben bijna jaloersch. Becher was vroeger al zeer talentvol maar te wild.’39
In de weken en maanden na Marsmans bezoek aan Berlijn volgde een intensieve correspondentie met betrekking tot inhoud en samenstelling van de bundel. Daar was niet alleen Marsmans inmiddels legendarische onzekerheid omtrent bundeling debet aan, maar ook het plotselinge ontstaan van een reeks nieuwe gedichten, door hem als de ‘Seinen’ aangeduid, waarvoor hij tijdens zijn verblijf te Parijs de juiste vorm had gevonden.40
Een brief van begin november met tal van nieuwe instructies, begint met de aankondiging van zijn besluit: ‘Ik zie af van die Schmiede.’ Zijn argumentatie luidde: ‘1o kan ik (kunnen wij) in geen máánden f 100 bijeen krijgen en ten tweede zal die Schmiede zelf er van afzien, als ze hoort, hoe dat in Holland gesteld is. Zie: Schütz in Zeist41 neemt de dingen in dépôt en geeft het aan een reiziger mee den handel in, zorgt voor verzending, neemt bestellingen aan… d.i. 200 ongeveer een sortiment? Maar hij koopt niets. Alles is dus voor mijn rekening.’ Bovendien meende Marsman dat de door Arthur Lehning voorgestelde oplage van vijfhonderd exemplaren voor Nederland veel te hoog was, en dat er nog geen honderd ‘Droomkristallen’, zoals de titel van de bundel nu weer moest luiden, zouden worden verkocht. ‘Vindt je nu ook niet, dat die Schmiede vervalt?’ Hij stelde voor dat Arthur het wel in Berlijn zou laten drukken maar, om de Nederlandse boekhandel niet af te schrikken voor een Duitse uitgave, op het omslag te vermelden: ‘Uitgegeven door “De Smidse”, Zeist […] De Smidse zijn wij dan en het adres wordt Schütz.’
In de marge van deze brief van Marsman meldde ook Slauerhoff zich bij Arthur Lehning. ‘Hoorde met genoegen dat je Hollandsche dichters in Germania voorvecht. Kan ik eventueel ook in je uitgeversgunst delen?’42 Enkele weken later zond hij zijn ‘onsterfelijke werken’ naar Berlijn.43 Ook tussen Arthur Lehning en Slauerhoff, die elkaar op dat moment nog nooit hadden ontmoet, ontwikkelde zich een
drukke correspondentie over samenstelling en vormgeving van diens bundel. Maar Slauerhoffkende heel wat minder aarzelingen en zijn bundel zou, onder de titel Archipel, uiteindelijk dan ook eerder verschijnen dan die van Marsman.
Ofschoon er nog geen uitgever gevonden was, werd met het drukken van ‘Archipel’ begonnen. Ook de vaststelling van de kosten leverde nogal wat moeilijkheden op, aangezien de drukker bij zijn offerte onmiddellijke betaling eiste, daar hij anders voor een verhoging van de prijs niet in kon staan. Weliswaar was de Mark iedere dag minder waard, maar de drukker wilde onder deze omstandigheden geen crediet geven en het papier moest onmiddellijk worden betaald. Het was dikwijls niet eenvoudig om de auteurs in Nederland deze gang van zaken duidelijk te maken. ‘Ik begrijp wel’, zo schreef Slauerhoff, ‘dat je de prijs niet op een riks nauwkeurig kunt bepalen, ook dat je het niet duurder zult laten worden dan nodig, maar het is het beste dat we een vaste prijs weten als norm. Anders ben je je leven niet zeker met die anarchistische Mark.’44
Overdag werkte Arthur Lehning (van half tien tot half zes) bij Die Schmiede, daarnaast had hij zijn eigen werkzaamheden. Behalve de uitvoerige correspondentie met zowel Marsman als Slauerhoff over hun beider gedichtenbundels stond hij – als ‘correspondent’ van het iamb te Berlijn – in geregelde verbinding met Bart de Ligt, voor wie hij persberichten en manifesten vertaalde, die in verschillende internationale periodieken verschenen. Eind december verscheen Anarchismus und Revolution – een herziene versie van het artikel van Bart de Ligt in Die Aktion – in de vertaling van Arthur Müller Lehning als brochure, tevens door hem voorzien van een uitvoerige biografische inleiding over Bart de Ligt.
Daarnaast begon hij met de publicatie van zijn eigen artikelen in verschillende bladen, zowel in Nederland als in Duitsland. In oktober verscheen in de vertaling van Arthur Müller Lehning een hoofdstuk uit Vier Jahre politischer Mord van E.J. Gumbel als voorpublicatie in De Nieuwe Kroniek: ‘De moordorganisaties in Duitsland’.45
Van 25 december 1922 tot en met 2 januari 1923 vond in Berlijn het ‘Internationale Congres van Revolutionaire Syndikalisten’ plaats, waar Arthur Lehning met Bart de Ligt namens het iamb aanwezig was. Het evenement zou van bepalende betekenis worden voor zijn persoonlijke ontwikkeling en van invloed op zijn hele verdere leven. In de rede bij zijn benoeming tot doctor honoris causa in de Sociale Wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam, in 1976, heeft Arthur Lehning het zelf gememoreerd. ‘In het begin van de jaren twintig leerde ik in Berlijn een groep Russische revolutionairen kennen die na de contrarevolutionaire ontwikkeling van de Russische Revolutie omstreeks 1921 uit hun land waren verbannen of geëmigreerd. Ik sloot met hen een langdurige vriendschap, en zij hebben mijn politieke ideeën in hoge mate bepaald.’46
Tot deze ‘groep Russische revolutionairen’ behoorden Alexander Schapiro, Alexander Berkman en Emma Goldman die Rusland vrijwillig hadden verlaten en
Gregory en Olga Maximoff, Mark Mratchny en Efvim Yartschuk die uit Rusland werden uitgewezen. Met al deze prominente anarchisten is hij persoonlijk bevriend geraakt, met enkelen van hen heeft hij jarenlang gecorrespondeerd. Werden Arthur en Annie met Maximoff en zijn vrouw Olga het meest intiem bevriend, Alexander Schapiro – die zeer gereserveerd was in persoonlijke verhoudingen – heeft Arthur Lehning zelf altijd als zijn politieke leermeester beschouwd.
Intussen had Arthur besloten vanaf januari 1923 niet meer bij Die Schmiede terug te keren. ‘[Ze] kunnen mij niet aanstellen naar capaciteit noch naar betaling. Als expidient (loopjongen) willen ze me niet aanstellen. Als volontair verder zinloos. Ik ga dus weg. Eerst als fusie met Kiepenheuer zeker is, kunnen ze me naar (alle waarschijnlijkheid) een behoorlijk betaalde Anstellung geven.’47 Annie reageerde er laconiek op. ‘Voorloopig leven we rustig zonder Verlag en kun je rustig werken en lezen wat je wilt en misschien op een drukkerij van Trautner werken en helpen boekbinden. En tegen ’t voorjaar gaan we op reis naar Zwitserland en Parijs.’48
Van de bescheiden maandelijkse toelage die Annie Grimmer van haar ouders ontving konden zij – mede dankzij de inflatie – samen rondkomen, zij het op zeer bescheiden wijze. De nieuwe vrijheid werd gevierd met een korte reis naar Krummhübel in het Reuzengebergte, eind februari. Daarna begon Arthur Lehning, aanvankelijk – omdat hij niet over een kopie van zijn hbs-diploma beschikte – als toehoorder, colleges te volgen aan de universiteit en op 18 mei 1923 werd hij officieel ingeschreven als student aan de filosofische faculteit van de Friedrich Wilhelms-Universität.
Intussen verschenen nu regelmatig in internationale politieke organen artikelen van Arthur Lehning over de politieke situatie in Duitsland. Zijn artikel over het Duitse fascisme kreeg een vervolg in een artikel over ‘Karl Radek en het Vaderland’, dat in het Noorse blad revolt verscheen en in Nederland in het proefnummer van het zojuist opgerichte De Vrije Samenleving, ‘Orgaan van het Sociaal Anarchistisch Verbond’. Aan Erkenntnis und Befreiiung, het ‘Organ des herrschaftslosen Sozialismus’ dat onder leiding van Pierre Ramus iedere zondag in Wenen verscheen, droeg hij in oktober en november twee artikelen bij over ‘Die Wurzeln des deutschen Faschismus’ en ‘Zwischen Faschismus und sozialer Revolution’. Uit deze artikelen blijkt hoezeer zijn politieke opvattingen inmiddels waren geconcretiseerd.
De interesse van zijn dichtervrienden voor zijn publicaties was niet omgekeerd evenredig aan die van Arthur Lehning voor hun literaire producten. Voor Lehning bestond er geen dichotomie tussen zijn politieke activiteiten en zijn literaire en artistieke interessen. Dat werd door zijn literaire vrienden in Nederland niet begrepen, zij interesseerden zich enkel en alleen voor de literatuur en hadden geen belangstelling voor politieke gebeurtenissen en derhalve ook niet voor Arthurs opvattingen en activiteiten.
In een uitvoerige en geëxalteerde brief over zijn ervaringen in Parijs, en zijn tocht met Slawa Weyna door Nederland, schreef Marsman terloops: ‘Op de Kring
zag ik vluchtig je Gumbel-vertaling,’ om daarna onmiddellijk op zijn eigen verzen door te gaan.49 In een zoveelste brief met uitvoerige aanwijzingen voor de samenstelling van zijn bundel Archipel berichtte Slauerhoff: ‘Ik las je stuk over Toller in De Nieuwe Kroniek, dat is een gebied dat ik tegenwoordig weinig betreed.’50 En het is alléén omdat deze stukken in De Nieuwe Kroniek stonden, waarin zij zelf publiceerden, dat ze er überhaupt kennis van namen.
Op 11 juli 1923 ontving Slauerhoff de eerste twee exemplaren van Archipel uit Berlijn en schreef: ‘Complimenteer je voor de wijze waarop je de taak volbracht.’51 Slauerhoff was ten slotte zeer tevreden met het resultaat en het geheel had nog geen honderd gulden gekost. Een jaar nadat ze besloten hadden zijn gedichten in Duitsland te drukken, hield Marsman op 23 september dan toch eindelijk de eerste exemplaren van zijn eerste bundel in handen. ‘Mijn dank, het is voortreffelijk.’52 Zo verschenen dan deze dertig gedichten onder de onschuldig-conventionele titel Verzen.53
Het opzien dat deze bundel heeft gebaard, behoort reeds tot de literatuurgeschiedenis. Marsmans naam als dichter werd er definitief door gevestigd.54 Bijna een jaar eerder had Marsman aan Arthur Lehning geschreven: ‘Ik moet je nog eens over mijn bundel schrijven: Er is haast mee: ik wil dat het niet veroudert. […] het is mij veel waard de Seinen dadelijk gedrukt te hebben, en te koop: het moet een stoot geven….’55
Inderdaad heeft het verschijnen van Marsmans Verzen in de Nederlandse literaire wereld, en vooral onder de jongeren, een grote schok veroorzaakt. Terugblikkend zou Jan Engelman in 1938 schrijven: ‘De verschijning van Marsmans eerste dichtbundel “Verzen” is een datum geweest in de jong-Hollandsche literatuur. Geen jongere zal deze datum vergeten. Het roode boekje, dik zwart bedrukt, ging van hand tot hand. Iedereen kende het van buiten. Het deed een nieuwe verstechniek, een nieuwe “levenstechniek” ontstaan.’56
‘Toen Jacques Bloem een exemplaar van de bundel zag,’ aldus Arthur Lehning, ‘uitte hij zijn bewondering voor mijn debuut als typograaf en constateerde een grote homogeniteit van dichter en drukker. “De inhoudsopgave is het Absolute Sein”.’57
De uitgave van Marsmans Verzen zou voor lange tijd Arthur Lehnings laatste bemoeienis zijn met de literatuur in engere zin. Na jaren van twijfel en aarzeling had hij zijn weg gevonden. En die keuze zou hem in de volgende jaren van zijn vriend verwijderen. ‘Ik hoop en weet dat ons groeiend antagonisme (want je medewerking aan de Gids is mij uitgesproken (veeg) teeken! je weet hoe ik Jacques, hoe ik Jaan R.H. c.s. waardeer, maar je weet ook wat mij van hen scheidt wat mij meer en meer van hen vervreemden zal. Zal onze “groeiende vriendschap” dit groeiend antagonisme overbruggen?…. Je weet hoe ik George waardeer en hoe graag ik Boutens, en de Belijdenis en de verzen van Leopold lees, je weet wat mij Het verlangen was en is, maar je weet ook, dat ik belangrijker dingen vandaag vind te doen dan gedichten te lezen, dan gedichten te schrijven…’58
Pas na de oorlog, dertig jaar na het verschijnen van Marsmans Verzen, zou Arthur Lehning met De vriend van mijn jeugd, over zijn herinneringen aan Marsman en de ontstaansgeschiedenis van zijn vroege poëzie, alsnog zijn intrede doen in de republiek der letteren.
Tenzij anders vermeld bevindt het gebruikte materiaal zich in het Archief Arthur Lehning.
- +
- Toke van Helmond heeft vanaf 1982 nauw met Arthur Lehning samengewerkt en beheert zijn archief, ondergebracht in de Stichting Ithaka. Arthur Lehning kreeg in 1999 de P.C. Hooftprijs voor essayistisch proza.
- 1
- Terwijl Hiddensee de alom gangbare benaming is, schreven Lehning en Marsman consequent Hiddensoe en sprak Arthur Lehning het ook altijd zo uit, met ‘eu’ op het einde.
- 2
- Aan H. Marsman, 5 oktober 1921.
- 3
- Op uitnodiging van Gerhart Hauptmann kwam in 1924 ook Thomas Mann naar Hiddensee. Architect Max Taut bouwde er een huis voor Asta Nielsen, topactrice van de stomme film; danseres Gret Palucca, die Arthur Lehning leerde kennen in de jaren twintig toen zij furore maakte met de ‘Ausdruckstanz’, woonde er en werd er in 1993 begraven.
- 4
- ‘De twee vrienden.’ In: Jaap Goedegebuure, Op zoek naar een bezield verband. Dl. ii (Amsterdam 1981), p. 222.
- 5
- Aan Arthur Lehning, 24 juli 1921.
- 6
- Aan Arthur Lehning, 19 augustus 1921.
- 7
- Het schilderij, ontstaan in 1913 en in 1919 aangekocht door de Nationalgalerie, werd daar in 1937 uit verwijderd om te worden tentoongesteld op de grote expositie Entartete Kunst die op 19 juli 1937 in het Haus der Deutsche Kunst in München opende. Na een protestbrief van de Deutsche Offiziersbund – Franz Marc sneuvelde in 1916 bij Verdun en was drager van het Eiserne Kreuz – werd het een paar dagen later verwijderd en door Hermann Göring meegenomen. Tot 1945 was het in bezit van de nationaal-socialisten en het werd voor het laatst gezien in het Preussisches Abgeordnetenhaus; sedertdien is het spoorloos. Zie: Mario-Andreas von Lüttichau, ‘“Entartete Kunst”, Münich 1937: a reconstruction.’ In: Stephanie Barron, “Degenerate Art”. The fate of the avant-garde in nazi-Germany (New York 1991), p. 45-81 en p. 295.
- 8
- Aan Annie Grimmer, 26 augustus 1921.
- 9
- Aan H. Marsman, 30 september 1921. Arthur Lehning en Marsman scheelden precies drie weken: Marsman was geboren op 30 september 1899, Lehning op 23 oktober.
- 10
- Aan H. Marsman, 5 oktober 1921
- 11
- Van begin af aan fungeerde Arthur als een soort secretaris voor Marsman. Deze gaf hem steeds alle versies van zijn gedichten in bewaring, en vroeg daar weer om wanneer hij ze nodig had. Wanneer Marsman door ziekte uitgeschakeld was, hetgeen vanwege zijn zwakke gezondheid geregeld gebeurde, ontfermde Arthur zich over de literaire productie van zijn vriend. Hij transcribeerde de brouillons die Marsman in bed schreef en tekende de gedichten op die deze dicteerde en verstuurde geregeld gedichten naar verschillende bladen, zowel op Marsmans verzoek als buiten zijn medeweten.
- 12
- Die Biologie des Krieges, geschreven in 1915 in de Festung Graudenz – waarheen men de prominente hartspecialist vanwege zijn openlijke stellingname tegen de oorlog had weggepromoveerd – verscheen in 1917, bij Orell Füssli te Zürich. Behalve Franz Pfemfert, die enkele hoofdstukken in Die Aktion afdrukte, bezat geen Duitse uitgever de moed het boek te publiceren.
- 13
- Uit Sowjet-Rusland. Beelden en beschouwingen verscheen in 1921 bij Brusse in Rotterdam. Er is ook een bibliofiele editie met een houtsnede van Hildo Krop op het omslag.
- 14
- Willy Münzenberg (1889-1940), de onvermoeibare propagandist van de Russische Revolutie in het buitenland, onder wiens leiding de ‘Internationale Arbeiterhilfe’ zou uitgroeien tot de grootste internationale proletarische hulporganisatie ooit. Werd met het zogenoemde ‘Münzenberg-Konzern’, dat diverse kranten en tijdschriften uitgaf en een eigen reeks boeken en films produceerde, het eerste voorbeeld van een persmagnaat.
- 15
- Ernst Toller, Masse Mensch. Ein Stück aus der sozialen Revolution des 20 Jahrhunderts (Potsdam 1921).
- 16
- Pogingen van Arthur Lehning om in Nederland een uitgever te vinden voor Tollers Masse Mensch, Nicolai’s Die Biologie des Krieges en ook Frauenopfer van Georg Kaiser zijn alle mislukt.
- 17
- Aan H. Marsman, Berlijn, 18 november 1921.
- 18
- De vertaling zou, nadat Malik-Verlag in Berlijn had geweigerd, pas in 1924 verschijnen bij Agis-Verlag in Wenen. Overigens zonder vermelding van de vertalers; een gedeelte van het hoofdstuk over ‘De vrouwen in Rusland’ was al door een vriendin van Henriette Roland Holst, Augusta de Wit, in het Duits vertaald.
- 19
- Aan H. Marsman, 6 januari 1922.
- 20
- Alfred Beierle (1885-1950), in de jaren twintig reeds een beroemd voordrachtskunstenaar en acteur in de troep van Max Reinhardt, debuteerde in 1922 als filmacteur met een kleine rol als kelner in Dr Mabuse, der Spieler van Fritz Lang.
- 21
- Georg Kaiser (1878-1945) kon zich na een avontuurlijk leven dat hem onder andere naar Zuid-Amerika voerde, vanwaar hij via Afrika, Spanje en Italië terugkeerde, door zijn huwelijk met de bemiddelde Margarethe Habenicht, in 1908, als onafhankelijk schrijver vestigen. In 1915 werd in Wenen voor het eerst een stuk van hem opgevoerd, Der Fall des Schülers Vehgesack; met de première van zijn Die Bürger von Calais in 1917 werd zijn naam als toneelschrijver gevestigd. Hij ging in 1933 via Amsterdam naar Zwitserland in exil, waar hij berooid en naamloos is gestorven.
- 22
- Aan H. Marsman, 6 januari 1922.
- 23
- Aan H. Marsman, 18 januari 1922.
- 24
- Ernst Toller, Die Maschinenstürmer. Ein Drama aus der Zeit der Luddietenbewegung in England (Wien 1922).
- 25
- ‘Ernst Toller’. In: De Nieuwe Kroniek, 10 augustus 1922, p. 59-61 en 7 september 1922, p. 76-77.
- 26
- ‘De jaren twintig en de Vliegende Hollander.’ In: De draad van Ariadne. Essays en commentaren. Tweede druk (Baarn 1979), p. 84-85.
- 27
- Opgericht in november 1921 wordt uitgeverij Die Schmiede in 1923 voor het eerst vermeld in het Adreßbuch des Deutschen Buchhandels. Terugblikkend werd de belangrijkste auteur Franz Kafka, van wie in 1924 Ein Hungerkünstler, de laatste door de auteur zelf voor de druk gereedgemaakte publicatie, bij Die Schmiede zou verschijnen. In 1925, het topjaar van de uitgeverij, verscheen er Der Prozess, geëditeerd door Max Brod. Van de buitenlandse auteurs verdient de eerste Duitse vertaling van Proust vermelding, aanvankelijk door Rudolf Schottländer (Der Weg zu Swann, 1926), daarna door Walter Benjamin en Franz Hessel (Im Schatten der jungen Mädchen, 1926). Joseph Roth werd de enige literaire ‘ontdekking’ van de uitgeverij, van hem verschenen Rebellion (1924) en Juden auf der Wanderschaft (1927) bij Die Schmiede. Maar toen was de uitgeverij al over haar hoogtepunt heen. In 1927 verhuisde Rudolf Leonhard naar Parijs en in 1929 hield de uitgeverij op te bestaan. Voor de geschiedenis van de uitgeverij zie Joachim Unseld. ‘Fünfter Exkurs. Der Verlag “Die Schmiede, Berlin.” In: Franz Kafka, ein Schriftstellerleben (Frankfurt 1984), p. 209-220. En: Frank Hermann en Heinke Schmitz, ‘Verlagsgeschichte.’ In: Der Verlag Die Schmiede 1921-1929. Eine kommentierte Bibliographie (Morsum/Sylt 1996), p. 9-30.
- 28
- Arthur Lehning, De vriend van mijn jeugd. Herinneringen aan H. Marsman (‘s-Gravenhage/Bandoeng 1954), p. 75.
- 29
- Ontleend aan Jeanpaul Goergen, Speise-Lese-Karte. Ein Führer durch die Künstlerlokale im Neuen Berliner Westen (Berlin 1988).
- 30
- Aan Roel Houwink, 20 september 1922. Jaap Goedegebuure, Op zoek naar een bezield verhand, ii, p. 55-56.
- 31
- Arthur Lehning, De vriend van mijn jeugd, p. 75.
- 32
- Gertrude Bergwitz aan Arthur Lehning, 19 juli 1922.
- 33
- Enkele maanden later kon Arthur Lehning de geruchten rondom Mila Levit en Gertrude Bergwitz nog eens bevestigen: ‘Ik sprak vanavond de eerste vrouw van Mila Levit -. Zij was met hem in de gevangenis in Moskou en in München… Zij werd door hem voor zijn politieke doeleinden gebruikt. En zelfs later toen zij volkomen auseinander waren ook nog als geldbron, toen hij hoorde dat zij een nieuwe vriend had. Een jaar geleden vroeg zij Mila, na hem lang niet gezien te hebben: Waar leef je van? “Gertrude heeft een hollandsche vriend” (dat ben, was ik). Hij is dus inderdaad wat Hillers meende – buitendien een politieke Zuhälter [souteneur] (maar voor hem is politiek en financieën natuurlijk één). Bij mij sneed het mes van twee kanten! Dat was dus zéér voordelig, […].’ Aan H. Marsman, [eind februari 1923]. Marsmanarchief kb.
- 34
- De eerste versie van het calligramme bevindt zich als brouillon achterop de envelop van de brief van begin november 1922, hiervoor geciteerd. Op 6 december schrijft Marsman aan Arthur Lehning: ‘Het Romanische is goed, ja. Maar niet in den bundel! In een 2de misschien. Trouwens: die typografie is een plastisch-, a-(on)-poetisch middel…’ Het werd pas voor het eerst gepubliceerd in 1928 in Avontuur, het tijdschrift van onder anderen Paul van Ostaijen, die andere dichter van calligrammes. Wanneer Arthur Lehning, Annie Grimmer en Marsman, die zijn poëzie steeds bij voorkeur luidop gelezen zag, gedrieën waren, declameerden ze het vers op straat in trialoog, waarbij ze bepaalde pasjes uitvoerden. Annie sprak het eerste gedeelte, en dan namen Arthur en Marsman het om beurten over.
- 35
- De door Marsman bewonderde gedichtenbundel van Herman van den Bergh, medewerker van Het Getij, die in 1917 verscheen.
- 36
- Zie voor het totstandkomen van de bundel het hoofdstuk ‘Het Rode Boekje’ in De vriend van mijn jeugd, p. 81-103.
- 37
- Arthur Lehning heeft hem in 1932 weergezien op Ibiza waar hij een kleine bar exploiteerde en opnieuw in 1940 toen zij beiden als buitenlanders geïnterneerd waren op het Isle of Man.
- 38
- E.J. Gumbel (1891-1966) toonde in zijn publicaties aan de hand van statistieken aan hoezeer de Duitse justitie in deze jaren gecompromitteerd was. Politieke misdaden van links werden zwaar gestraft, terwijl die van rechts, zelfs wanneer het politieke moorden betrof, veelal licht gestraft werden of onbestraft bleven.
Arthur Lehning had hem in november 1921 via Nicolai leren kennen.
- 39
- Aan Arthur Lehning, 17 november 1922.
- 40
- Tijdens dit verblijf bezocht Marsman de kleine avant-garde-uitgeverijen ‘La sirène’ en ‘Au sans pareil’, waar hij de bundel Dix-neuf poèmes élastiques (1919) van Blaise Cendrars verwierf. Het werd zijn eerste kennismaking met ‘het nieuwe poème sans fil, sans fin et (dieu soit loué) sans sens’ (aan Roel Houwink, 29 september 1922, in Jaap Goedegebuure, Op zoek naar een bezield verband, ii, p. 99), dat kennelijk de juiste vorm bleek voor zijn reisimpressies: ‘Ik bracht in de Seinen een nieuwe vorm, cubistisch, soit, er is werkelijk veel overeenkomstig met Cendrars,’ constateerde hij zelf (aan Arthur Lehning, 6 november 1922). Zie ook: Toke van Helmond, ‘Over Seinen, Steden- en Stadsgedichten.’ In: Stadsgedichten (Amsterdam 1992).
- 41
- D.F. Schütz had op 1 januari 1922 de boekhandel van Marsmans vader overgenomen.
- 42
- Van H. Marsman, [ca 10] november 1922. Waarschijnlijk heeft Marsman Slauerhoff in oktober 1922 leren kennen; de eerste keer dat Marsman melding maakt van een persoonlijk contact met hem is in een brief aan Lehning van 20 oktober 1922: ‘Hij en ik zijn goede vrienden.’
- 43
- Via Marsman volgde kort daarna Roel Houwink met eenzelfde verzoek en via Slauerhoff Constant van Wessem, die graag zijn eerste bundel Clowns en fantasten door Lehning in Duitsland zag uitgegeven. Deze beide projecten werden echter niet gerealiseerd.
- 44
- Oorspronkelijk manuscript van de Brieven van Slauerhoff, door Arthur Lehning voor de definitieve versie herschreven. Voor de totstandkoming van de bundel Archipel zie Arthur Lehning, Brieven van Slauerhoff (‘s-Gravenhage 1955).
- 45
- E.J. Gumbel, ‘De moordorganisaties in Duitschland.’ In: De Nieuwe Kroniek, 5 en 19 oktober 1922.
- 46
- Arthur Lehning, ‘Rede [bij het eredoctoraat in de Sociale Wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam].’ In: Amsterdam, 8 januari 1976, p. 22.
- 47
- Aan Annie Grimmer, 22/23 december 1922.
- 48
- Aan Arthur Lehning, 25 december 1922.
- 49
- Arthur Lehning, De vriend van mijn jeugd, p. 102.
- 50
- Aan Arthur Lehning, 26 december 1922.
- 51
- Aan Arthur Lehning, 15 juli 1923.
- 52
- Aan Arthur Lehning, 22 oktober 1923.
- 53
- In een brief gedateerd 2 maart 1923 schrijft Marsman, kennelijk op diens vraag naar de titel aan Lehning: ‘De bundel heet Verzen.’
- 54
- Arthur Lehning, De vriend van mijn jeugd, p. 102.
- 55
- Aan Arthur Lehning, 6 november 1922.
- 56
- Anoniem [Jan Engelman], ‘De poëzie van Marsman.’ In: Groot Nederland 36 (1938), 7 juli, p. 7-14.
- 57
- In een brief gedateerd 30 juni 1923 schrijft Marsman aan Lehning over een ontmoeting met Bloem: ‘Jacques was opgewekt en zeer ad rem; grappig zijn geklets over allerlei dingen, over den bundel b.v. wat ’n homogeniteit tusschen jullie: “….zeg Henny, de inhoudsopgaaf is het Absolute Sein!”’
- 58
- Aan H. Marsman, 28 november 1921.