Steven A. Bakker+
Een bibliofiel zwijgt over zijn bezit
Johan Polak als verzamelaar
Een jaar na het overlijden van Johan Polak stond Kees Fens, in de Volkskrant van 23 april 1993, stil bij de op handen zijnde veiling van de Polak-bibliotheek:
De bibliotheek van Johan Polak was tijdens zijn leven een mythe. Naar omvang en naar inhoud. Zelf zweeg hij over zijn boekenbezit of deed er wat laatdunkend over. Het vergrootte de mythe alleen. Er gingen verhalen dat voor de toegang ertoe een welhaast rituele reiniging nodig was. Maar ik ken niemand die de bibliotheek tijdens Polaks leven heeft gezien. Er moeten bezoekers zijn geweest, maar die zwegen kennelijk allemaal. Eens heb ik hem voorgesteld de geschiedenis van zijn bibliotheek te schrijven. Zijn enige reactie was: ‘Een bibliofiel zwijgt over zijn bezit.’ Sindsdien beschouwde ik zijn bibliotheek maar als het kasteel van zijn ziel.
Had het boekenbezit van Johan Polak nu terecht zulke mythische vormen aangenomen? Was deze bibliotheek, naar omvang en naar inhoud, echt zo fabelachtig? Ik ben een van de schaarse bezoekers van dit bibliofiele heiligdom geweest en verbreek met enige schroom het zwijgen waar Fens gewag van maakt.
Het spel
Johan Polak – classicus, luxe-uitgever in ruste – verzamelde Egyptische kunstvoorwerpen, enkele oude meesters, veel hedendaagse kunst en, natuurlijk, antiquarische boeken. Als welbespraakte eredoctor in de letteren, gelauwerde schoonheidsminnaar, schrijver van vier boeken en diverse artikelen was hij te beschouwen als een buitengewoon merkwaardige persoonlijkheid. Polak was een moeilijk, complex mens; geleerd, belezen, zeer aanwezig, streng, maar ook beminnelijk. Een geboren verteller, een kenner van mensen, zou je denken. Toch stond ik met regelmaat verbaasd over die beroemde gevoelens van minachting jegens zichzelf, die hij etaleerde waar hij maar kon: ‘Ik zie met veel ontevredenheid op mezelf terug.’ Zulk gedrag sierde Polak niet. Hij had zich deze rol aangemeten en heeft die, moet ik zeggen, met verve gespeeld. Lastig was het wel. Zolang je het spel meespeelde, was er geen vuiltje aan de lucht. Het blijft echter merkwaardig en treurig dat Polak
er zo’n vervelende karaktereigenschap op nahield. Toch was Polak een uiterst charmante en vermogende vos. In 1989 kwam het tussen Polak en mij tot een kennismaking op papier.
De correspondentie
Die grote, karakteristieke kop van Polak – te vergelijken met die van Lodewijk van Deyssel – zag ik voor het eerst op de buis. Polak was te gast bij Adriaan van Dis, die hij toevoegde: ‘U moet eens een boterham met bramenjam komen eten.’ In de wereld van het antiquarische boek had ik inmiddels al veel over de ‘beer’ van de Keizersgracht vernomen. Het duurde echter tot november 1989 eer ik een goede aanleiding vond om hem te benaderen. Op de zeventiende van die maand ontving ik een catalogus van het Haagse veilinghuis Van Stockum. Daarin werd onder nummer 1125 een Zilverdistel-uitgave van het gedicht Cheops aangeboden, voorzien van enkele correcties ‘van de auteur’, J.H. Leopold. Dit bibliofiele meesterwerk is in 1916 vervaardigd op de pers van De Zilverdistel, in 1910 opgericht door Jan Greshoff en J.C. Bloem, bij wie zich na korte tijd P.N. van Eyck aansloot. Toen beide oprichters in 1912 de onderneming verlieten, werd hun plaats een jaar later ingenomen door mr. J.F. van Royen. Nog dezelfde avond bracht ik Polak schriftelijk op de hoogte van mijn ‘vondst’. In mijn schrijven ging ik uitvoerig in op dit begeerlijke exemplaar en bood Polak aan voor hem te bieden. Vijf dagen later ontving ik antwoord:
Ga in vredesnaam kijken naar de Cheops bij Van Stockum, de hemel mode weten wat er in staat. […] In 1950 ving ik mijn cheops en pas in 1956 mijn oostersch. Maar daar is heel wat aan voorafgegaan. […] Er is een groot conflict geweest tussen Van Eyck en Van Royen, waarbij Van R. [Van Royen] zich niet van zijn grootste kant heeft laten zien, al was V.E. [Van Eyck] een querulant. […] Een bibliografie is dringend noodzakelijk, er ontbreken nog te veel gegevens voor een goed artikel. We weten eigenlijk meer van De Kunera Pers dan van De Zilverdistel. Een mooi boekje in deze krijgt U meteen uitgegeven! Suster Bertken is nog een verhaal apart, daar zijn exx. van verloren gegaan vermoedelijk, maar dat is geheel geheim gehouden. Daardoor is dat boek nog zeldzamer! Het verhaal van de cheops die uit de sterfkamer van J.H. Leopold zou zijn ontvreemd, heb ik al op goede gronden weerlegd in 1953 in een artikel. Dat is echt onzin. Wat later, eind vijftiger jaren, was ik op bezoek bij de neef van jhl [J.H. Leopold], Dr. Reinier Leopold, een ellendeling, maar dat daargelaten. Hij vertelde ook met verve dit verhaal en werd verschrikkelijk boos toen ik zei dat het niet waar kon zijn. Hij zou mij toen het bewijs tonen in een brief die hij bezat over die diefstal, geschreven een week na de
dood van jhl. Enfin, Reinier L. keek er zelf van op toen uit die brief zonneklaar bleek dat er niet eencheops maar een oostersch was gestolen, met een paar kleine correcties van weinig belang… […] Ik vind de beschrijving van Van Stockum onvoldoende, een fotocopie ware noodzakelijk geweest. ‘Acceptable’ vind ik een griezelige term, waarschijnlijk gaat het dus om een beroerd exemplaar. Alle geld eraan besteed is wellicht weggegooid. Ga het vooral eerst bekijken!
Dit was het veelbelovende begin van wat zou uitgroeien tot een correspondentie van dertig getypte brieven en enkele kattebelletjes. Overigens lijkt het conflict tussen beide vennoten in de Zilverdistel-onderneming enigszins op dat tussen Thomas James Cobden-Sanderson – Engels meesterdrukker en tevens onnavolgbaar groot boekbinder – en de stuwende kracht, direct en indirect, achter het ontstaan van bijna elke private press aan het begin van deze eeuw, in Engeland en op het vasteland, Sir Emery Walker. Zonder diens nimmer aflatende enthousiasme en immens grote vakkennis zou er nooit een revival of printing zijn ontstaan in het Engeland van rond de eeuwwisseling.
Eén dag later reageerde ik met een brief waarin ik uitgebreid stil stond bij de meest markante privé-pers in Nederland van na de Tweede Wereldoorlog, de Sub Signo Libelli Pers van meesterdrukker Ger Kleis. Ik vermeldde ook dat mij uit het Zilverdistel-archief, in het Haagse Museum van het Boek, gebleken was dat er inderdaad sprake is geweest van een breuk tussen beide vennoten. Van Royen wilde alleen verder onder de naam Kunera Pers en trachtte Van Eyck weg te werken. En Van Eyck dacht erover de Zilverdistel-onderneming alleen voort te zetten. Overigens vermeldt prof. A.M. Hammacher in de monografie die hij over Van Royen schreef, ten onrechte dat de samenwerking tot 1923 ‘schier rimpelloos’ zou zijn geweest.
Polak is snel, vijf dagen nadien ontving ik opnieuw een bijzondere brief.
Ik deel Uw mening ten volle: zilverdistel & kunera pers, daar draait het in ons land om, hoewel ik een groot zwak heb voor Palladium, enkele zeer mooie drukken van Charles Nypels en een aantal uitgaven, doorgaans halcyon, soms trajectum ad mosam, van Alexander stols. Ik ben het overigens volkomen met U eens dat, sinds de oorlog, alleen de pers van Ger Kleis van belang is. De beste boeken van sub signo libelli hebben werkelijk internationaal peil. Dat is niet alleen een gevolg van de uitvoering, maar ook van de uitermate originele tekstkeuze. […] Maar nogmaals, Ger Kleis steekt met kop en schouders uit boven iedereen die na de oorlog met bibliofiel drukwerk is begonnen. Er zijn eigenlijk drie uitzonderingen: balkema (heel mooi, maar hij had ook de medewerking van grote mensen als Jan van Krimpen en Sem Hartz), ben hosman (Regulierenpers, soms werkelijk niet onaardig, alleen met alle fouten van de beginner en soms daardoor ontzettend lelijk) en last but not least de meest geniale van dit drietal, mijn helaas wat gekke oud-leerling jaap meijer. Zijn planodrukken zijn voor mijn gevoel geniaal. Ze zijn bovendien zeer zeldzaam en zullen veel waard worden. Daar hij ongelukkigerwijs steeds beroerde dichters heeft aangetrokken, heb ik ze successievelijk alle, voorzover ik ze ooit heb bezeten, weggegeven, maar ik heb er enkele behouden (Van Geel en Sontrop en Jan Kuijper) die ik erg bemin.
Later in een schrijven van 5 februari 1990 kwam Polak nog eens terug op Meijer: ‘Ik heb helaas het contact met hem verloren,vermoedelijk een foute benadering mijnerzijds. Ik was toen ook telkens erg ziek en heb steken laten vallen, ik was maanden, zo niet jaren uit de running!’ Polak vervolgde zijn brief van 28 november 1989 met een passage over mijn onderzoek in het Museum van het Boek en kwam terug op de breuk tussen Van Eyck en Van Royen:
[…] P.N. van Eyk en mevrouw Van Royen-Saltet heb ik beide goed gekend. Dientengevolge ben ik in de gelegenheid geweest met hen veel te spreken over de affaire zilverdistel. Uw brievenonderzoek komt alles nog eens heel duidelijk bevestigen. […] De breuk met Van Royen heeft Van Eyck tot aan zijn dood toe (1954) bedroefd. Er is ook een heel mooi gedicht van Van Eyck geheten broeder bernard, waarin Van Eyck op een werkelijk prachtige manier beschrijft hoe zo’n zilverdisteldruk tot stand kwam. Ik houd de regels die daarover gaan voor het beste door hem geschreven. Wij hebben er natuurlijk uitvoerig over gesproken en hij was wat verbaasd dat ik dat allemaal uit mijn hoofd kon opzeggen. Eenmaal liet Van Eyck mij zijn exemplaar van oostersch zien en zei ‘dat was de kleine kant van Van Royen’, en barstte toen in snikken uit. Ik weet niet wat Van Eyck precies bedoeld heeft, maar ik vermoed dat hij lang heeft moeten soebatten om een exemplaar van het boek in bezit te krijgen. Ik weet dat eigenlijk wel zeker. Ach, er is nog zoveel meer te bespreken en te vertellen. Kunt U in ieder geval nagaan waar de beide zeer matige exemplaren van cheops zijn gebleven? Een fotocopie van de verbeteringen in handschrift ware natuurlijk zeer gewenst om te bezitten. De varia lectio norschwas mij volslagen onbekend en is dus erg interessant. […] Misschien zien wij elkaar binnenkort een keertje, ik zou graag van aangezicht tot aangezicht met U willen kennismaken.
De Van Stockum-Cheops ben ik gaan bekijken; een bijzonder vuil exemplaar. Daar Polak noch ik er zeker van was dat de verbeteringen van de hand van de auteur waren, besloten we niet te bieden. Een antiquariaat uit de hoofdstad werd de nieuwe eigenaar.
De ontmoeting
Onze eerste ontmoeting dagtekent van dinsdag 2 januari 1990. Polak had mij voor de lunch genodigd in het Rijnhotel te Arnhem, waar hij tweemaal per week een dagkamer huurde om samen met zijn ‘schrijfmaatje’ Frans Goddijn diverse artikelen te schrijven. Op de achterflap van Het apewijf – onder die titel werden de columns in 1992 gebundeld – wordt Goddijn omschreven als ‘een verdienstelijk schoonmaker van bestek en serviesgoed in een groot Arnhems familiehotel’. Al eerder was ik vertrouwd geraakt met Polaks karakteristieke kop, nu zag ik van nabij dat ouderwets korte ringbaardje, die enorme ogen met grote borstelige wenkbrauwen erboven, hoorde ik die basstem. Hij betoonde zich hoffelijk en was zeer geïnteresseerd in mijn antiquariaat. Tegenover mij zat een allesbehalve saaie verzamelaar, die ook nog eens een groot gevoel voor humor had. Johan Polak bleek – letterlijk en figuurlijk – een bijzonder portret. Ons eerste gesprek was flitsend, wij hadden elkaar veel te vertellen. Samen zijn we teruggereisd naar
Amsterdam, waar ik afscheid van Polak nam voor het Nieuwscentrum op het Spui.
Daarop volgden vele bezoeken aan de Keizersgracht 608, liters thee en talloze boterhammen. Wederzijdse verzoeken om literaire autografen en privé-pers-uitgaven. En zo nu en dan kocht wat uit mijn Zilverdistel-schatkamer.
De verzamelaar
Vanaf zijn ontstaan in 1985 heeft mijn antiquariaat, De Zilverdistel, zich volledig toegelegd op privé-pers-uitgaven. Dat zijn boeken, uitgegeven door kleine drukkerijen – meestal bestaand uit niet meer dan slechts de eigenaar – die met veel liefde, zorg en idealisme veelal literaire teksten in kleine oplagen produceren en verkopen. Er wordt met de hand gezet en gedrukt, op antieke handpersen, met gebruikmaking van doorgaans oud lettermateriaal. Uiterste zorg wordt er besteed aan de papierkeuze, de letter, de illustraties, de typografie, het formaat en de boekband. De geboorte van deze drukkerijen, de private presses, vond plaats aan het eind van de vorige eeuw in Engeland. De combinatie van handwerk en afgewogen tekstkeuze kon zowel Polak als mij enorm ontroeren.
Wat heeft antiquariaat De Zilverdistel deze kleurrijke Amsterdamse verzamelaar zoal mogen aanreiken? Een volledige opsomming.
Drie prospecti voor Ashendene Press-titels. The ideal book or book beautiful… van Thomas James Cobden-Sanderson, plus een prospectus, beide gedrukt op de Doves Press. Twee exemplaren van de Zilverdistel-druk van Cheops, alsmede Leopold Andrians Gedichte, fraai gebonden door Elias P. van Bommel. Vier prospecti van de Bremer Presse. Die Aegyptische Helena van Hugo von Hofmannsthal, gedrukt door de Mainzer Presse. Drie titels van de Golden Cockerel Press. Twee exemplaren van de Kunera Pers-druk van Oostersch, plus een prospectus. Eén Heuvel Pers-prospectus. Elf luxe uitgaven en vijf prospecti van de Sub Signo Libelli Pers. Vijf luxe uitgaven en twee prospecti van de Regulieren Pers. Een gedicht in handschrift plus een fotoportret van P.C. Boutens, tezamen ingelijst. Eén uitgave van de Astèr-reeks en één luxe exemplaar van Louis Couperus’ De Komedianten.
Alle boeken bevonden zich in uitstekende staat, zoals Polak altijd verlangde: ‘Een boek moet er perfect uitzien, anders ben ik in staat het direct weg te smijten.’ Maar geen enkel zou ik catalogiseren als buitengewoon zeldzaam. Hoewel zijn bibliotheek honderden privé-pers-uitgaven huisvestte, was Polak toch geen private press-verzamelaar pur sang. Hij kocht teksten van auteurs van wie hij hield, het liefst in bijzondere uitgaven. Dat komt ook duidelijk naar voren uit de veilingcatalogus van Beijers, waarin vrijwel de gehele Europese literatuur vertegenwoordigd is. Minder bekend is wellicht dat Polak zelf ook antiquarische boeken – waaronder privé-pers-uitgaven – en handschriften verhandelde, zij het via een omweg. Mijn antiquariaat heeft in ieder geval meer aangekocht van dan verkocht aan de beroemde boekenminnaar. Ik leerde al spoedig Polak als antiquaar kennen.
De antiquaar
In 1967 is Polak toegetreden tot de Nederlandsche Vereeniging van Antiquaren. Naar eigen zeggen, omdat hij gevraagd werd om zijn grote kennis van autografen. Ik hou het erop dat het Polak vooral te doen was om de tien procent korting, die leden van deze vereniging verplicht zijn elkaar te verlenen. In hoeverre was Johan Polak nu actief als antiquaar? De antiquariaatscatalogi van Athenaeum Antiquarian Booksellers bevatten veel fraais op het gebied van ‘Autografen, Eruditie, Duitse literatuur en privé-pers-uitgaven’. Ik heb het vermoeden dat een van de belangrijkste klanten van Athenaeum Antiquarian Booksellers Polak zelf is geweest. Toegegeven, het duurde even voordat ik dat doorhad. Hoe speelde Polak dat nu? Een blik in de keuken van dit ‘Keizerlijke’ antiquariaat werd mij gegund in de briefwisseling met hem. Op 31 januari 1990 schreef Polak mij een briefje waarin hij met veel omhaal van woorden een verzoek deed:
Mag ik je lastig vallen met het volgende: toen wij bij De Slegte waren, heb ik, als ik mij niet vergis, ook heel even een exemplaar in handen gehad van De Regulieren Pers en wel de heilige weg door Angelos Sikelianos, uit het Grieks vertaald door Warren & Molegraaf. Het moet, als ik mij niet vergis een ex. zijn geweest van de voorkeursoplage in half perkament met groene platten. Nu weet ik niet of er een K in stond, wat wil zeggen ‘nu niet te verkopen’, want straks bestemd voor de rai verkooptentoonstelling. Ook weet ik de prijs niet meer. Maar ik zoek zulk een exemplaar voor een heel moeilijke klant. Kunnen we dit boekje bemachtigen, het dient evenwel puntgaaf te zijn, dan kunnen we tegelijk bij deze klant plaatsen dawn van James Purdy, mits ook de luxe-uitgave in half leer (oranje). Zo
zouden wij dan onze vriend Schneyderberg weer gunstig kunnen stemmen. Kun jij voor mij werkzaam zijn in deze, natuurlijk is er voor jou commissie an verbonden. Ik zit zo vol met werk, dat ik er eenvoudigweg zelf niet achteraan kan gaan. Trouwens dat zou ik toch niet doen, de eer is geheel aan jou!
De ‘heel moeilijke klant’, dat zal duidelijk zijn, was natuurlijk niemand anders dan Polak zelf. De antiquaar Polak, die een collega schriftelijk benadert met het verzoek contact op te nemen met Eric Schneyderberg, hoofd inkoop antiquarische boeken van boekhandel De Slegte, om bij hem twee bibliofiele uitgaven aan te kopen. Eén telefoontje en de zaak was beklonken! Voor de Sikelianos heb ik mij gemeld bij De Slegte en de luxe Purdy bevond zich binnen de voorraad van mijn antiquariaat. Polak besloot zijn schrijven met: ‘Binnenkort komt de verzameling binnen waarover wij spraken. Zeg niets aan Henk K[raayenbrink]. Jij hebt het ius primae noctis, dus houd je handen even boven de lakens!’
Op 5 februari 1990 meldde Polak dat er een ‘partij’ boeken was binnengekomen:
Superbe exx… [van de Sub Signo Libelli en Regulieren Pers]. Helaas niet de luxe-edities, behalve van aster. Heb je belangstelling? Ik wil geen commissie, de arme jongeman heeft ze onder mijn leiding gekocht, maar is ontslagen, ‘heeft op de zaak naar jongens gegluurd’, en zit in acute geldnood. Hy huilde, toen hij mij de partij bracht. Alles in mint condition. Je hebt voorkeursrecht, mits we het eens kunnen worden over contante betaling. Het geld gaat linea recta naar hem toe. Zeldzame dingen erin die ik zelf niet alle heb. Een van schendel maneschijn, goed, in het echte leren bandje, kan oranje zijn of zeeblauw of zwart, heb ik ook voor je gevonden, maar dat moet nog binnenkomen en je zult een bod moeten doen. Er schijnt een andere kaper op de kust te zijn. Vind ik [een] vervelende manier van onderhandelen, maar à la, we zien wel. Je wenslijst houd ik in de gaten, ik zie veel en krijg veel aangeboden. Niet alles even gemakkelijk.
En in een schrijven van 19 februari 1990:
Wat Shelley, Van Schendel en Van Schendel aangaat, twee provenances, de ene uit Duitsland, de andere uit België, ik heb het afgemaakt op 1800 dollar per eenheid. De dag dat we afrekenen, gaat dat op de dagkoers en op dezelfde dag maak ik de bedragen telegrafisch over, waar enige kleine kosten mee gemoeid zullen zijn.
Hoe verzint hij het! Nog een laatste anekdote. Antiquariaat De Zilverdistel heeft Polak tot tweemaal toe een Leopold-set (Oostersch en Cheops) verkocht. Zoals bekend, was Johan Polak een zeer groot bewonderaar van de dichter Jan Hendrik Leopold. Polak was zo verknocht aan deze twee uitgaven, dat hij altijd een set bij de hand wilde hebben; een principe dat overigens ook gold voor enkele andere auteurs. Polak bezat veel doubletten. Ik was erin geslaagd beide prachtboeken – een waar monument van Nederlandse boekdrukkunst- bijeen te brengen en bood ze Polak aan, die, zo liet hij mij daarop weten, ze aankocht voor een klant. Een zeer goede
klant, kennelijk, want er was niet veel meer aan de set te verdienen. Hoe had ik toen kunnen bevroeden dat ik diezelfde set en poosje later op en licht eikenhouten plank zou terugzien!
De bibliotheek
Slechts eenmaal heb ik de tweede bibliotheek, grenzend aan de binnentuin, in het pand aan de Keizersgracht 608 bezocht. De eerste en meest belangrijke bibliotheek bevond zich echter op de eerste verdieping aan de straatzijde. Ik had enkele ‘juweeltjes’ voor Polak en zou die komen laten schitteren in de ‘tuin-bibliotheek’. Ik werd om 20.00 uur verwacht. Zijn statige herenhuis lag er die avond stil bij, een enkel licht brandde, een ouderwetse deurbel rinkelde. Er gebeurde niets. Ik hoorde de vooroorlogse typemachine van Polak doorratelen. Nog maar eens aan die knop trekken. Na verloop van tijd hoorde ik zijn stem via de intercom, talloze deuren gingen open en dicht, sleutels vonden hun weg. Daar stond de bibliofiel dan eindelijk. ‘Je bent mooi op tijd.’ Natuurlijk eerst aan de thee, die we gebruikten in een keuken uit grootmoeders tijd. Toen was het eindelijk zover, handen wassen in de keuken mocht niet, dat kon alleen in het gastentoilet. Voordat je deze ‘boekentempel’ betrad, werd je ook nog verzocht je schoenen uit te trekken, helaas nádat je je handen al had gewassen. Wat een spanning. In menig interview met Polak werd verwezen naar de uiterst kostbare bibliotheek, die haar weerga niet kende… Polak zelf deed er dikwijls heel minzaam over – ‘Ach, ik heb hier natuurlijk wel een paar boeken staan, maar het valt allemaal reuze mee’. Ontgrendel die deur, Johan!
Een ruime vierkante kamer, met een hoog stucplafond. Alle muren bekleed met handgemaakte, licht eikenhouten kasten. Er stond zelfs een dubbele boekenkast in het midden. Een houten vloer, waarop enkele perzen lagen, twee weinig comfortabele stoelen en een negentiende-eeuwse houten schrijftafel, waarop een briefopener, een telefoon en een kleine fax. Hier werd duidelijk niet geleefd, er stonden geen Chesterfields, er mocht niet gerookt of gedronken worden, laat staan genoten van wat zoutjes! Alles was met militaire precisie geordend, elk boek stond kaarsrecht naast zijn buurman, die op formaat was uitgekozen. Iedere plank stond vol. Er was geen stofje te ontdekken.
Polak ging mij voor, we namen plaats. Meteen wilde ik aanstalten maken om de boekenkasten langs te lopen en hier en daar een boek ter hand te nemen. Hoe durfde ik! Ik moest terug gaan zitten en mocht niks aanraken. Dan maar de honderden ruggen aftasten met de ogen. Ik meen dat we een kwartier zo aan het kletsen waren over de meegebrachte pareltjes, toen ik opsprong en riep: ‘Maar Johan, wat ziet mijn oog?’ Polak schrok hevig, hij dacht wellicht dat er een boek uit de bibliotheek ontvreemd was of niet in het gelid stond, en vroeg verbaasd: ‘Wat, Steven, wat zie je dan?’ ‘Maar Johan, daar staat mijn set van beide Leopolds te pronken.’ Polak keek mij aan en ging toen bedroefd zitten. Hij antwoordde: ‘Ach ja, Steven, dat had ik je nog willen zeggen, mijn Amerikaanse cliënt ligt in echtscheiding en kon,
helaas, niet afnemen.’ Ik kon mijn lachen nauwelijks houden: ‘Dus jij hebt een Amerikaanse cliënt aan wie je een set Leopolds kunt verkopen? Wat ben je toch een knap antiquaar.’ Op zo’n moment kon Polak minutenlang een fantastisch verhaal afsteken. Ik heb inmiddels begrepen dat er jarenlang ook een heel belangrijke Franse cliënt heeft bestaan. Polak placht zich achter deze en andere ‘klanten’ te verschuilen en kwam met allerlei verzinsels om aangeboden boeken goedkoper voor zijn bibliotheek te verwerven. Voor deze charmante benadering is mijns inziens maar één verklaring. Polak stond bekend als een zeer vermogend verzamelaar, hij zal ongetwijfeld soms te veel voor een aankoop betaald hebben. Als antiquaar kon hij zich echter verschuilen achter het metier. Ik ben ervan overtuigd dat de belangrijkste reden om zijn boekentempel voor bezoekers gesloten te houden, te maken had met zijn vrees ontmaskerd te worden als de trouwste afnemer van Athenaeum Antiquarian Booksellers. Daarnaast wilde Polak dat de orde in zijn bibliotheek – ‘Alles moet altijd helder en netjes zijn, ‘aldus Polak tegen Max Pam – door niemand verstoord zou worden. Op die manier kon gemakkelijk de mythe in stand gehouden worden.
Ik verliet de ‘tuinbibliotheek’ zoals ik was binnengekomen; kaarsrecht richting deur, geen boek was van zijn plaats geweest. De mythe was intact gebleven. Toon mij Uw bibliotheek en ik zeg U wie Gij zijt. Neen, dus. Polak toonde alleen de buitenkant, van zijn ziel heb ik nimmer ook maar een glimp opgevangen. Dat was Johan. ‘Een bibliofiel zwijgt over zijn bezit.’ In mei 1993 kreeg de buitenwereld eindelijk de gelegenheid een blik op dit boekenbezit te werpen.
De veiling
Het zal wel altijd een raadsel blijven waarom de Stichting Johan Polak heeft besloten de ‘volledige’ bibliotheek, op de collectie literaire autografen na, in haar geheel te laten veilen bij het Utrechtse veilinghuis Beijers. Er was namelijk alle reden om de bibliotheek op te splitsen. Alleen al de negenenveertig drukken vervaardigd door de befaamde Venetiaanse drukker Aldus Manutius en zijn opvolgers zouden meer opgebracht hebben in Londen, New York of Rome. En de bijna driehonderd buitenlandse private press-drukken en bibliofiele uitgaven zouden voor hogere bedragen zijn afgehamerd in Engeland of Duitsland dan in Utrecht. Het cliënteel van internationale veilinghuizen als Christie’s of Sotheby’s is immers omvangrijker en vermogender dan dat van Beijers. De totale opbrengst, meer dan twee miljoen gulden, had dus hoger kunnen uitkomen als de stichting zich terdege had voorbereid, als zij zich uitvoeriger had laten adviseren, als zij de tijd had genomen. Slechts vijfentwintig boeken werden afgehamerd op tienduizend gulden of meer. De hoogste prijs, f 80.000,-, werd betaald voor een uitgave van Dantes Divina Commedia, gedrukt in 1502 door Aldus Manutius. Voor de antiquarische handel, vanouds de koper op boekenveilingen, en voor vele verzamelaars was dat mooi meegenomen, maar jegens de overledene is het natuurlijk hoogst merkwaardig. Ook aan de andere kant van de ‘fluwelen’ veilingtafel had men kennelijk met tijdgebrek te kampen
gehad. Beide veilingcatalogi blonken niet bepaald uit in kwaliteit. Ze waren verlucht met slechts 21 kleurenfoto’s en 18 zwartwit-opnamen; de indeling was rommelig, de lengte van de beschrijvingen liet te wensen over, de richtprijzen waren bijzonder laag en niemand had zich er om bekommerd een inleiding op de bibliotheek of een fotoportret van de eredoctor zelf op te nemen. Uit niets bleek dat er ook maar enige extra zorg was besteed aan beide bijzondere veilingcatalogi, waarvan de oplage maar liefst 4300 exemplaren bedroeg. Alles duidde op een haastklus, die bovendien natuurlijk weer niets had mogen kosten. Johan Polak, de uitgever van bijzonder fraai vormgegeven boeken, moest eens weten welk een ‘eerbetoon’ hem ten deel was gevallen! Zowel de Stichting Johan Polak als het veilinghuis Beijers heeft een unieke kans voorbij laten gaan om deze omvangrijke boekenschat – ‘the bibliophile life-work of the collector’, zo staat op de titelpagina van de eerste catalogus te lezen – volledig tot zijn recht te laten komen, om hem voor de allerlaatste maal te laten schitteren.
Niet minder dan 2057 nummers kwamen er onder de hamer, in totaal 10.454 boeken. De belangstelling van de zijde van televisie, radio, kranten, bibliotheken, verzamelaars en antiquaren was overweldigend. Ook ik knipperde even met de ogen, nimmer had ik Polak gehoord over zijn kleine maar fraaie collectie vijftiende-eeuwse Italiaanse manuscripten, over de vier incunabelen (vijftiende-eeuwse drukken), over de niet minder dan negenenveertig uitgaven van Aldus Manutius. Over zijn omvangrijke collectie literaire autografen heb ik Polak met regelmaat horen spreken, maar niet over zijn andere interesses. De tweede veilingcatalogus
kreeg het opschrift mee: ‘Reflecting the collector’s profound and continous interest in European literature (especially the 19th and 20th century), and in classical antiquity’. Bestudering ervan bracht mij woorden te binnen van de beroemde bibliofiel Holbrook Jackson, die in zijn The Anatomy of Bibliomania – onder het kopje: ‘Collections reflect the collector’ – schreef:
In the last resort a collection of books should interpret a subject or express the character of the collector. It ought to be possible to judge a man by his books, his library should be his portrait. The very essence of a collection of books is that it should have individuality, and he sees no virtue in collecting the same set of first editions as are collected by numbers of other persons. …Book-collectors, Birrell holds, should be voracious but not omnivorous, and he gives out, as I myself would, that the library of our greatest contemporary book-hunter, T.J. Wise, is wonderful for the particular reason that he made it to please himself; he collected books that were spiritually precious to him.
Polak was een hartstochtelijk liefhebber geweest, hij verzamelde niet op compleetheid, hij kocht wat hij mooi vond, to please himself. Dat was zijn belangrijkste leidraad. Polak las veel en gretig – en dat kan helaas niet van iedere verzamelaar gezegd worden.
Met enkele middeleeuwse handschriften, enige incunabelen, vele oude drukken, talloze eerste drukken, honderden private presses en bibliofiele uitgaven waren alle eeuwen in zijn bibliotheek vertegenwoordigd, die voor het overgrote deel bestond uit teksten, teksten en nog eens teksten. Polak hield niet van ‘opgedirkte boekbanden’ en ook illustraties konden hem maar matig bekoren. Zijn keuze bij de vervaardiging van nieuwe boekbanden is dikwijls bedenkelijk geweest. Studio Ars libri, opgericht door professor J.A. Szirmay, heeft op dit gebied vele opdrachten voor Polak uitgevoerd, met meestal verbijsterend lelijk resultaat. Sobere bandjes om dikwijls magnifieke teksten, waarbij noch Polak noch de boekbinder rekening lijkt te hebben gehouden met de verhouding tussen tekst en boekband. Wat mij ook is bijgebleven van de kijkdagen bij Beijers, is het ontwerp voor zijn ex-libris en de plaatsing ervan in zijn boeken. Vrijwel iedere serieuze verzamelaar laat gedurende zijn verzamelaarscarrière een ex-libris door een bekende graficus ontwerpen of gaat zelf aan de slag. Ex-librissen worden driftig verzameld, er zijn zeer fraaie ontwerpen in omloop. Het prentje met de woorden ‘Uit de bibliotheek van…’ is meestal voorzien van een persoonlijk kenmerk, een bepaalde gedachte. Polak echter had een klein zwart stempeltje laten maken, voorzien van de tekst: ex bibliotheca johan b.w. polak. Opnieuw foeilelijk, en op een opmerkelijke plaats beland. Een ex-libris hoort aan de binnenkant van het voorplat, iets boven het midden. Maar wat deed Polak? Die zette het stempel rechtsonderin, aan de binnenkant van het achterplat. Niemand kijkt daar, en wellicht was dat ook wel de bedoeling van Polak. Inmiddels heb ik begrepen dat dit stempeltje alleen in de jaren vijftig is gebruikt. Een andere is er nooit voor in de plaats gekomen.
Polak was achttien toen hij met het verzamelen van boeken begon. Vijf jaar later verwierf hij zijn eerste handschrift, een gedicht van J.H. Leopold. Nog in februari 1992 verkocht ik hem wellicht de laatste aanwinst van zijn collectie literaire autografen, een fraai handschriftje van P.C. Boutens. Bijna een halve eeuw heeft Johan Polak dus boeken en autografen verzameld.
Het valt mij echter zwaar te geloven dat het resultaat van die bijna vijftig jaar verzameldrift de bibliotheek is die bij Beijers is geveild. Heeft de schatkamer van Polak werkelijk al haar geheimen prijsgegeven? Of bestaat er nog ergens een schaduwbibliotheek? En welke schatten telt de autografencollectie? Of had Polak wellicht zelf al voor veilingmeester gespeeld? Tot op de dag van vandaag is niet duidelijk wat zich allemaal in de verzameling-Polak bevonden heeft. Jaren geleden verzorgde A.L. Sötemann, thans emeritus hoogleraar, samen met H.T.M. van Vliet een historisch-kritische editie van de gedichten van Bloem, die bij Athenaeum-Polak & Van Gennep ging verschijnen. Op de valreep kwam hij er via een tip achter dat Polak nog een werkschrift van Bloem in zijn archief had. Polak had al die tijd zijn mond gehouden en gaf pas inzage in dat belangrijke cahier nadat Sötemann hem daarom verzocht had. Een bibliofiel zwijgt over zijn bezit…
Over zijn collectie van meer dan tienduizend boeken sprak hij bij voorkeur in geringschattende bewoordingen. Daarop werd men geacht te reageren met ongeloof en tegenspraak. Natuurlijk was zijn bibliotheek – zeker voor Nederlandse begrippen – uitzonderlijk fraai en omvangrijk. Johan Polak werd terecht beschouwd als een van onze grootste verzamelaars. Maar naar de inhoud werd zijn boekenbezit door de nieuwsgierige buitenwacht zeer zeker overschat. ‘Ik ben niets behalve mislukt,’ schreef hij mij op 15 december 1989. Onzin. In werkelijkheid moet hij bijzonder trots en tevreden over zijn bibliotheek zijn geweest.
- +
- Steven A. Bakker (1961) is oprichter en eigenaar van De Zilverdistel NV. Zijn antiquariaat is gespecialiseerd in private press books.