Sjoerd van Faassen+
‘De blinde partijzucht dooft het menschelijk mededoogen’
Het tijdschrift De Gemeenschap en de Spaanse Burgeroorlog
‘Men moet dit ernstige woord lezen! En er naar handelen! De heeren van de Staatspartij en de geestelijkheid moeten het niet met een schouderophalen naast zich neerleggen. Er zijn er anderen, die het volk beter kennen dan zij… En deze voelen niets voor ondergangsprofetieën; zij durven alleen de werkelijkheid helder in te zien.’ Met deze woorden kondigde het weekblad De Nieuwe Eeuw op 31 december 1936 de door Anton van Duinkerken geschreven bijlage bij het kerstnummer van het katholieke tijdschrift De Gemeenschap aan. De brochure, met de titel Een tweede Spanje? – door De Gemeenschap zelf aangekondigd als een ‘belangrijke, actueele waarschuwing’ – werd korte tijd later onder nagenoeg dezelfde titel (Wordt Nederland een tweede Spanje?) ook ‘op veler verzoek’ afzonderlijk in de handel gebracht.
Begin van dat jaar had een alliantie van Baskische en Catalaanse socialisten, communisten, liberalen en anarchisten de Spaanse verkiezingen gewonnen.1 In juli 1936 begon het Spaanse leger dat in Spaans-Marokko gelegerd was, onder leiding van generaal Francisco Franco een opstand tegen de wettig gekozen regering in Spanje. De opstand breidde zich al spoedig uit naar Spanje zelf. Franco werd gesteund door de kerk, de industrie en allerlei conservatieve elementen. Een in augustus gesloten internationaal non-interventie-verdrag werd al snel doorbroken door Italië, Duitsland en de Sovjet-Unie. De Verenigde Staten en Groot-Brittannië daarentegen handhaafden hun neutraliteit ook toen krampachtig. Ook Frankrijk, waar midden 1936 een linkse regering aan de macht was gekomen, koos ervoor de Spaanse regering niet openlijk te steunen. In november arriveerden in Spanje de eerste internationale brigades om de republiek te helpen.
Drie jaar later, in februari 1939, zou het verzet tegen Franco worden opgegeven. Groot-Brittannië en Frankrijk erkenden spoedig daarna Franco’s nationalistische regering. Nederland, dat in 1936 was toegetreden tot de non-interventie-commissie, had al in juli 1938 jhr. W.E. van Panhuys uitgezonden om contact te leggen met de rebellenregering onder leiding van Franco en zou zelfs al vijf dagen vóór Groot-Brittannië en Frankrijk het Franco-regime erkennen.
Katholieke stemmen
In Een tweede Spanje? stelde Van Duinkerken zich de vraag hoe in het toch bij uitstek katholieke Spanje ‘een haat tegen katholieke priesters en kloosterlingen tot uitdrukking [is] gekomen, die wel diep in het volk moet leven, en die dus niet uitsluitend kan veroorzaakt zijn door een handjevol anti-godsdienstige propagandisten’ (p. 4). Door het gedrag van de rooms-katholieke geestelijkheid dreigen de beginselen van vrijheid, rechtvaardigheid en liefde het onderspit te delven. Liep Nederland werkelijk de kans een tweede Spanje te worden? Om die vraag te beantwoorden, zo betoogde Van Duinkerken onder verwijzing naar zijn Hedendaagsche ketterijen (1929), moest men zich eerst afvragen of de onvrede die onder het Spaanse volk leefde ook onder de Nederlandse katholieken bestond. Van Duinkerken beantwoordde die vraag genuanceerd, maar zonder voorbehoud bevestigend. Hij wees erop dat eenzelfde onvrede ook onder socialisten en liberalen voorkwam, en dat juist fascisme en communisme – die in Van Duinkerkens ogen een identiek gevaar vertegenwoordigden – van deze onvrede gebruik maakten. Het streven naar een dictatuur als oplossing voor de door hem niet ontkende maatschappelijke problemen noemde Van Duinkerken ‘valsch en belachelijk’. ‘In alle tijden is de dictatuur voortgekomen uit de ontaarding van de democratie,’ schreef hij (p. 15), ‘en deze ontaarding bestond in de verduistering van het verantwoordelijkheidsbesef’; zijn brochure mondde dan ook uit in een oproep de eigen verantwoordelijkheid te nemen bij het oplossen van de vertrouwenscrisis.
Het was een relatief dapper standpunt dat Van Duinkerken innam. Paus Pius xi had kort na het uitbreken van de burgeroorlog verkondigd dat de christelijke beschaving dodelijk werd bedreigd door het communisme en dat de Spaanse opstandelingen voor de goede zaak streden.2
Net als hun geloofsgenoten elders koos het merendeel van de Nederlandse katholieken in het militaire conflict onmiddellijk en onvoorwaardelijk de zijde van de rebellen. Zo beweerde de Volkskrant (de krant van de rooms-katholieke arbeidersbeweging] met een vetgedrukte kop op 3 augustus 1936 op de voorpagina: ‘Alle fascisten worden onthoofd’, de volgende dag heette het in eenzelfde schreeuwende opmaak over Madrid: ‘Rood gespuis terroriseert de stad’, en weer twee dagen later: ‘Priesters vermoord, zusters gemarteld’. De opstand van Franco werd afgeschilderd als een kruistocht tegen de bolsjewistische kerkvernielers, evenals de opkomst van Hitler, die in december 1933 in de Volkskrant ook al was begroet als een overwinning op het bolsjewisme.3 Net als De Maasbode zag de Volkskrant in Franco een ver-
dediger van het katholieke geloof. Het dagblad De Tijd, waaraan Van Duinkerken als kunstredacteur was verbonden, koos eveneens de zijde van de nationalisten, al besteedde het aanvankelijk ook aandacht aan de sociale oorzaken van de burgeroorlog en het falen van het Spaanse katholicisme. Aan Van Duinkerkens Een tweede Spanje? werden op 2 januari 1937 enige voorzichtig-waarderende woorden gewijd: ‘Het is een zeer ernstig vraagstuk, dat hij in deze brochure aansnijdt, en al zal het wel niet uitblijven, dat enkele menschen zich er onaangenaam door geraakt gevoelen, wij meenen toch dat hij goed deed de dingen te zeggen die hij hier zegt. Zij houden een waarschuwing in, die men niet in den wind dient te slaan.’ Maar zelfs de meest voorzichtige poging tot nuance kwam De Tijd al op een kerkelijke reprimande te staan.4
Als tegenwicht voor deze roomse voorzichtigheid bracht de uitgeverij van de communistische Nederlandse Roode Hulp in december 1936 een brochure uit, Katholieken over Spanje, waarin aan de hand van uitspraken van pro-republikeinse katholieken uit Spanje en Nederland – onder wie Ángel Ossorio y Gallardo (de Spaanse vertegenwoordiger bij de Volkenbond), José Bergamin en de aan De Gemeenschap meewerkende hispanist Johan Brouwer – stelling werd genomen tegen de berichtgeving over de Spaanse Burgeroorlog in de rooms-katholieke pers.5 In december 1936 richtte Brouwer, die van oktober 1934 tot begin december 1936 voor De Tijd een reeks artikelen over Spanje had geschreven en van wie zojuist De Spaansche Burgeroorlog, zijn oorzaken en mogelijke gevolgen gepubliceerd was, zich tot Van Duinkerken met het verzoek: ‘Zeg eens iets van m’n Spaansche Burgeroorlog, vanwege sommige katholieke aanvallen.’ Maar omdat duidelijk werd dat Brouwer zijn sympathie had verlegd van de katholieke opstandelingen naar de republikeinen, werd zijn medewerking aan De Tijd beëindigd en bleef zijn brochure daarin onbesproken.6 Overigens had de Nieuwe Rotterdamsche Courant om dezelfde reden al eerder van Brouwers medewerking afgezien. Toch voldeed Van Duinkerken, enigszins verhuld, aan Brouwers verzoek door hem en zijn brochure in Een tweede Spanje? ‘wetenschappelijk-onpartijdig’ te noemen (p. 19).
Er waren binnen het rooms-katholicisme nog andere tegenstemmen te beluisteren. De Katholiek-Democratische Partij (kdp) van J.A. Veraart, die voor een oplossing van de sociale kwestie naar samenwerking streefde met de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij, koos in de Spaanse Burgeroorlog de zijde der republikeinen. Volgens de kdp liep de politieke scheidslijn in de jaren dertig niet tussen katholicisme en communisme, maar tussen democratische en autocratische krachten. De kdp werd echter binnen de grote stroom van het Nederlandse roomskatholicisme min of meer genegeerd. De hiërarchie beantwoordde principieel geen brieven van deze groepering.7
Een tweede Spanje? laat zien dat Van Duinkerken zich al evenmin wilde laten dwingen te kiezen tussen communisme en katholicisme. Hij maakte voor de goede verstaander een andere keuze.
Een gespleten gemeenschap
Het tijdschriftDe Gemeenschap was in 1936, na een bewogen geschiedenis, sinds kort in rustiger vaarwater terechtgekomen. In 1925 begonnen als tijdschrift dat de rooms-katholieke levensbeschouwing vooropstelde, distantieerde het zich tegelijkertijd – niet alleen in artistiek opzicht – van de roomse bevoogding.8 Eind 1934 hadden Albert Kuyle (pseud. van Louis Kuitenbrouwer) en zijn broer Henk Kuitenbrouwer, de in politiek opzicht meest radicale redacteuren, zich gedwongen gevoeld de redactie te verlaten, en was Jan Engelman na een afwezigheid van vier jaar weer tot de redactie toegetreden. De gebroeders Kuitenbrouwer hadden daarop het als concurrerend bedoelde en al snel in fascistisch vaarwater terechtkomende tijdschrift De Nieuwe Gemeenschap opgericht; dat tijdschrift staakte echter eind 1936 alweer de verschijning. De Gemeenschap zelf kreeg na deze splitsing een wat traditioneler karakter, al bleef het tijdschrift en zijn redactie – zeker na de botsing met de door de kerkelijke hiërarchie door dik en dun gesteunde Rooms Katholieke Staatspartij in de zgn. Nolens-affaire en de preventieve kerkelijke censuur die daarvan het gevolg was9 – een wat moeizame verhouding rot de zelfgenoegzame hoofdstroom van het katholicisme houden. Zo streefde de katholieke voorman C.P.M. Romme begin jaren dertig ernaar de politieke leiding over de bladen van uitgeverij De Spaarnestad (onder meer De Tijd en sinds eind 1932 het Utrechtse Het Centrum) in één hand te brengen, uit onvrede over de wisselvallige teneur van het politieke commentaar in deze bladen. Hij had daarbij met name De Tijd op het oog, deels omdat daarin te veel plaatsruimte werd toebedeeld aan de kunstredactie, waartoe Van Duinkerken, Engelman en Gemeenschap-medewerker A.J.P. van Domburg behoorden. Juist over Van Duinkerken had Romme grote aarzelingen.10 Het is niet denkbeeldig dat de politieke verwikkelingen waarin Van Duinkerken geraakt was door zijn redacteurschap van De Gemeenschap – met name door de Nolens-affaire – daarbij een rol speelden.
Van Duinkerken, die sinds de afsplitsing van De Nieuwe Gemeenschap de facto hoofdredacteur van De Gemeenschap was, mag met een gerust hart als de belangrijkste ideologische woordvoerder van het tijdschrift worden aangemerkt. Zijn redactielidmaatschap van het deftig-liberale tijdschrift De Gids, dat hij sinds eind 1934 met dat van De Gemeenschap combineerde, stond dat niet in de weg, maar gaf
wel zijn wat losse verhouding tot het officiële rooms-katholicisme aan. Een tweede Spanje? was niet de enige manier waarop Van Duinkerken zich indertijd buiten de literatuur roerde, en evenmin de enige keer dat hij voorzichtig een wat onafhankelijke koers probeerde te varen.
Kort voor de verschijning van Een tweede Spanje? was als tweede brochure van het Comité van Waakzaamheid van anti-nationaal-socialistische intellectuelen Van Duinkerkens Katholicisme en nationaalsocialisme verschenen. Daarin verklaarde hij het rooms-katholicisme en het nationaal-socialisme onverenigbaar. In de zomer van 1936 hadden Van Duinkerken en het merendeel van de andere rooms-katholieke leden zich na bisschoppelijke vermaningen verplicht gevoeld te retireren uit het Comité van Waakzaamheid. De hoogste gezagsdrager in rooms Nederland, de aartsbisschop van Utrecht mgr. J. de Jong, meende dat in Spanje afdoende was bewezen dat het volksfront het katholicisme bestreed en heulde met het communisme, en wenste niet dat zijn kerkvolk zich met dergelijk gezelschap encanailleerde. De kopij voor zijn brochure leverde Van Duinkerken in oktober in, dus enkele maanden ná zijn vertrek uit het Comité van Waakzaamheid. Vandaar dat hij zich in een naschrift kon verweren tegen enkele negatieve commentaren op het uittreden van de katholieken.11
In dit rooms-katholieke mijnenveld moest Van Duinkerken zich behoedzaam een weg banen.
Aandacht voor Spanje
In geen ander tijdschrift dan De Gemeenschap werd zo veel, maar ook zo divers aandacht besteed aan de Spaanse Burgeroorlog. De vaste buitenland-commentatoren van andere, al dan niet literaire tijdschriften (zoals H.T. Colenbrander in De Gids, L.J. Kleijn in De Socialistische Gids, Jan Romein in Groot Nederland, Maurits Wagenvoort in De Nieuwe Gids en een zekere ‘Tenax’ in het fascistoïde Haagsch Maandblad) maakten weliswaar zo nu en dan gewag van de ontwikkelingen in Spanje, maar nergens leefden de gebeurtenissen in Spanje zozeer als in De Gemeenschap.
Opvallend aan die aandacht is de haast angstvallige manier waarop aanvankelijk de mening van voor- en tegenstanders wordt afgewisseld. Formuleerde Van Duinkerken in zijn eigen publicaties een standpunt dat de roomse hiërarchie waarschijnlijk weinig welgevallig was, bij het redactiebeleid van De Gemeenschap legde hij toch een grotere behoedzaamheid aan de dag.
In september 1936 werd voor het eerst aandacht aan de Spaanse Burgeroorlog besteed. Op enkele bladzijden van elkaar trof de lezer ‘Een lied voor Spanje, om te marcheeren’ van J.W.F. Werumeus Buning (p. 449) en het gedicht ‘Spanjaardskerken’ van A.J.D. van Oosten (p. 453) aan. Buning was net als Van Duinkerken sinds eind 1934 redacteur van De Gids, wat, ook al doordat Buning nu niet bepaald een regelmatige medewerker van De Gemeenschap genoemd kan worden, doet vermoeden dat zijn gedicht een afdankertje van dat tijdschrift was. Van Oosten maakte vanaf
was in dezelfde aflevering een commentaar van de jurist O. Leyendekkers opgenomen, dat vooral was ingegeven door de angst voor de vestiging van een sovjetregering in Spanje en dat uitmondde in een pleidooi voor een dictatuur. De redactie van De Gemeenschap volstond ermee zich te verschuilen achter de wat halfhartige kanttekening: ‘De beschouwing van den schrijver over het gebrek aan internationale katholieke solidariteit lijkt ons houdbaar, buiten alle politieke actualiteit om. Over den aard en de oorzaken van den strijd in Spanje, speciaal over het gebrek aan een bepaalde soort organisatie in Spanje zelf, n.l. die van de naastenliefde der katholieken onderling, zou natuurlijk méér te zeggen zijn. Maar daarom is het niet begonnen, als we dit artikel plaatsen’ (p. 472).
Twee afleveringen later stond in dezelfde rubriek een interview van de socialist Jef Last met de katholieke republikein José Bergamin. Dit artikel, waarvan de strekking haaks stond op het commentaar van Leyendekkers, werd eveneens van een redactionele voetnoot voorzien: ‘Wat wij noteerden bij de bijdrage van mr. O. Leyendekkers in ons nummer van September, geldt ook voor deze bijdrage, ons toegezonden door den Nederlandschen schrijver Jef Last, die aan het Spaansche regeeringsfront meevecht: dit artikel is van belang, buiten alle actualiteit om. Het bewijst, dat men den Spaanschen Burgeroorlog niet klakkeloos vereenvoudigen mag tot: rechts is Rome, links is Moskou, en dat deze oorlog mede werd veroorzaakt door kerkelijke wantoestanden, die wij niet slechts betreuren, maar ook te voorkomen hebben. En het is bovendien een persoonlijke (en als persoonlijk te waardeeren) visie op den toestand, en op de toekomstmogelijkheden, waaromtrent deze toestand bezinning eischt’ (p. 567).
De bewaard gebleven notulen van de redactievergaderingen zijn helaas tamelijk lapidair, zodat niet is na te gaan welke woeste discussies voorafgingen aan het redactionele voorbehoud bij zowel het artikel van Leyendekkers als dat van Last, maar duidelijk is dat de redactie meende uiterst omzichtig te moeten manoeuvreren.
In Van Duinkerkens programmatische opstel ‘De keuze’, waarmee De Gemeenschap in januari 1937 opende, sloot hij aan bij zijn opmerkingen in Een tweede Spanje? van een maand daarvoor en hekelde hij het ‘rechtsch idealisme’ binnen roomskatholieke kring, dat de verwachting uitsprak dat als er maar weer eenmaal een oorlog zou uitbreken er ‘een einde [zal] komen aan de werkeloosheid van intellectueelen; in ons volk zullen krachten ontwaken, welke door langdurige inertie tot sluimer gesust zijn; wat slap en suf is in onze samenleving […] zal uit zijn loomheid herrijzen […]. Zulk heil is menschenbloed waard, wordt gemeend. Zegt men het niet met evenvele woorden, en rechtstreeks, men verstaat het van elkander indien er gesproken wordt over de verovering van Abessinië, over de verdediging van het Alcazar […]’ (p. 4).
Tot in maart 1939 zou de Spaanse Burgeroorlog periodiek aandacht krijgen in De Gemeenschap, voornamelijk in de anonieme rubrieken ‘Uitzicht’ en ‘Hagel’, maar ook in een enkele literaire bijdrage.
Zo stond in maart 1937 Ed. Hoornik in het gedicht ‘Revolutie in het café’ stil bij de massa-executies in Burgos, waar het hoofdkwartier van Franco was gevestigd. In april werd in een Duitstalig artikel van Gerth Schreiner opnieuw attentie geschonken aan José Bergamin, van wie ook een door Schreiners echtgenote Mies Blomsma getekend portret werd afgebeeld. Van Freek van Leeuwen, afkomstig uit de kringen rond het Rotterdamse arbeidersschrijverscollectief Links Richten, werd in december 1937 het gedicht ‘Kerstmis’ afgedrukt, eindigend met de verzen ‘Misschien wordt Christus herboren, / Herboren in Madrid’ (p. 589). In september 1938, ten slotte, zouden maar liefst tweeëntwintig pagina’s van De Gemeenschap worden gevuld met een door Jef Last vertaalde keuze uit een Spaanse bloemlezing van gedichten afkomstig van een aantal republikeinse dichters.12
De nadruk bij de belangstelling voor Spanje in De Gemeenschap lag op het beschouwelijke vlak. Na het bombardement van Guernica door Franco-gezinde troepen werd in de juni-aflevering van 1937 omstandig geciteerd uit berichten daarover in het Franse christen-democratische dagblad L’Aube en het door Emmanuel Mounier geredigeerde maandblad Esprit. Ook de antifranquistische ideeën van de invloedrijke links-katholieke filosoof Jacques Maritain en de berichten uit het weekblad Sept werden door De Gemeenschap benut om het eigen standpunt te verduidelijken.13 De redactie van De Gemeenschap schreef in een toelichting verontwaardigd: ‘Het bombardement van Guernica was een ten hemel schreiende wreedheid, waarvoor geen excuus is aan te voeren. Er zijn veel bombardementen uitgevoerd in Spanje, maar wat hier geschied is, gebeurde zóó duidelijk alleen om de burgerbevolking te demoraliseeren, het bombardement geschiedde zóó intens, welover-
wogen en systematisch, zóó grondig en ”afdoende”, dat ieder, die het hart op de rechte plaats draagt, van afgrijzen wordt vervuld. De “tegenspraak”, waarbij men lukraak de schuld op de Basken zèlf schoof, was ridicuul en wij hebben ons diep geërgerd aan de houding der katholieke bladen in ons land, vooral de Maasbode, die eenvoudig meedeelden, dat die vermaledijde Rooden hun eigen stad in brand hebben gestoken… De blinde partijzucht dooft het menschelijk mededoogen’ (p. 327).
De Gemeenschap zou wat betreft Spanje vaker teruggrijpen op de omweg via buitenlandse periodieken. In juli 1937wordt een pleidooi voor Franco uit de Londense Catholic Times becommentarieerd met de opmerking ‘Bij ons wil het er niet in, dat de Kerk in Spanje gered kan worden door generaals, Moren, Italiaansche en Duitsche vrijwilligers (in ruil voor “grondstoffen”) en bommen op Guernica’ (p. 409); als tegenwicht voor de Catholic Times werden vervolgens in dezelfde aflevering enkele commentaren uit L’Aube geciteerd. In oktober werd, met duidelijke instemming en bovenal omstandig, aandacht besteed aan een artikel in de Nouvelle Revue Française, waarin Maritain de stelling weerlegde dat de Spaanse Burgeroorlog een ‘heilige oorlog’ zou zijn. Maar, benadrukt de redactie van De Gemeenschap, ‘overigens kiest Maritain in dezen geen partij. “Het is een afschuwelijke heiligschennis priesters te vermoorden uit godsdiensthaat: waren zij al ‘fascisten’, zij zijn ook dienaren van Christus. En het is een even afschuwelijke heiligschennis armen te vermoorden in naam van den godsdienst: waren zij al ‘marxisten’, zij zijn het volk van Christus”’ (p. 492).
De op dat moment te Bilthoven gevestigde en met het gelijknamige tijdschrift verbonden Uitgeverij De Gemeenschap gaf op haar beurt een aantal afzonderlijke publicaties uit over de Spaanse Burgeroorlog. In mei 1937 verscheen daar de brochure Een katholiek Spanjaard over Spanje van José Maria de Semprun y Gurrea, met een voorbericht door Johan Brouwer. Sempruns tekst was oorspronkelijk verschenen in het Franse tijdschrift Esprit. Semprun, toentertijd de officiële vertegenwoordiger van de republiek in Den Haag (en de vader van de latere schrijver en cultuurminister Jorge Semprun), benadrukte dat de burgeroorlog geen religieus maar voornamelijk een sociaal conflict was en dat veel katholieken de zijde van de republiek hadden gekozen. Twee maanden later bracht dezelfde uitgeverij een Nederlandse
vertaling uit van Het beleg van het Alcázar van Toledo. Een geïllustreerde reportage uit den Spaanschen Burgeroorlog door Rudolf Timmermans, een Duitser die lang in Spanje had gewoond. Oplagecijfers zijn niet bekend, maar dit verslag van het beleg van Alcázar in de zomer van 1936 beleefde al snel een tweede druk. De anonieme vertaler meldde in het voorwoord weliswaar dat de uitgave van Timmermans’ boek niet bedoelde partij te kiezen in de burgeroorlog, maar, zo schreef hij: ‘Hoe men echter ook staat tegenover dezen strijd van Spanjaarden tegen Spanjaarden en welke richting men ook is toegedaan, de verdediging van het Alcázar is een voorbeeld van klassieken heldenmoed, geestdrift voor het ideaal en plichtsbetrachting, dat door eenieder kan worden bewonderd.’ Het vergt niet eens een heel onwelwillende lezing van het boek om te zien dat die bewondering, ondanks de met de mond beleden neutraliteit, alleen al door de vooringenomen woordkeus leidde tot een tamelijk onbeschaamd parti-pris voor de door Franco geïnspireerde opstand. Timmermans’ verslag moet een wat merkwaardig geschrift geweest zijn voor wie zich Van Duinkerkens woorden herinnerde uit ‘De keuze’ in De Gemeenschap van januari 1937. Het evenwicht dat de uitgeverij in de berichtgeving over de Spaanse Burgeroorlog kennelijk nog nastreefde, had het tijdschrift inmiddels achter zich gelaten. Dat had gekozen voor de lijn die linkse Franse katholieken als Jacques Maritain en François Mauriac volgden.
In oktober 1938 polemiseerde De Gemeenschap met het dagblad De Tijd. Dat zegt al iets over het soort bovenmenselijke – want bijna de genade van een geestelijke bilocatie benaderende – bochten waarin mensen als Van Duinkerken zich moesten wringen, want behalve redacteur van De Gemeenschap was hij ook redacteur van De Tijd. Het dagblad verweet De Gemeenschap ten onrechte gesuggereerd te hebben dat katholieke journalisten belemmerd werden te schrijven over brandende kwesties als de Spaanse Burgeroorlog. ‘Waar het ons om te doen is, het is niet anders dan het bekend-maken van feiten en oordeelvellingen, die in boek en blad op iedere redactietafel terecht komen, doch merkwaardigerwijze nooit de rotatiepers bereiken,’ antwoordde De Gemeenschap op de verwijten van De Tijd: ‘Wij constateeren eenvoudig, dat stemmen als die van Jacques Maritain en François Mauriac, van “Entscheidung” en “Der Deutsche in Polen”, van de “Aube” en “News Sheet”, om nu van Bergamin en Dr. Brouwer maar niet te gewagen, sinds het uitbreken van den burgeroorlog in Spanje genegeerd worden. Het feit dat in het linksche Spanje door het verblinde gepeupel priesters vermoord zijn en kerken verbrand, was voor de katholieke kranten aanleiding om (zeer on-historisch) te kiezen vóór Franco en het verzet van Barcelona en Valencia tegen een rebellengeneraal gelijk te stellen met bolsjewisme. Maritain en Mauriac zijn wereldvermaarde schrijvers, die in iedere katholieke redactie ware sieraden zouden zijn, werden zij tot de tafelen toegelaten. Waarom hebben zij plotseling hun gezag verloren, nu zij beducht voor het praefascisme, dat zich van een groot getal katholieke penvoerders heeft meester gemaakt en niet van plan blijken hun geweten te conformeeren aan de eischen van
de augustus-aflevering van De Gemeenschap besproken, waarin melding werd gemaakt van het onder kerkelijke dwang verdwijnen van Sept. Triomfantelijk kon Het Volk schijven: ‘Over het einde van het links-katholieke tijdschrift “Sept”, dat het tegen reactionnaire machten moest afleggen, heeft onze Parijse correspondent in Juni geschreven. De redactie van “De Gemeenschap” neemt dit over en tekent daarbij aan: “Dit moeten we nu vernemen uit een socialistisch blad. Plaatste een katholiek journalist het in zijn krant, hij kreeg direct zijn congé. En wellicht zelfs geen steun van de Sint Vincentiusvereniging”. En in verband met de opkomst van links-katholieke organen in andere landen schrijft deze redactie: “Wat hebben we in Nederland? Lees in ’s hemelsnaam de katholieke kranten niet! Men zou zich de ogen uit het hoofd schamen”. Vol zelfgenoegzaamheid stoft “De Volkskrant” op de ”bewonderswaardige eenheid” van de katholieken…’ Het zal geen verwondering wekken dat De Gemeenschap door op deze manier tegenstanders als Het Volk munitie in handen te spelen, weinig steun verwief in roomse kringen.
Epiloog
Het lijkt er op dat De Gemeenschap na de aanvankelijke aarzeling in 1936 inderdaad een keuze had gemaakt, namelijk voor een overigens niet onkritische steun aan de Spaanse republiek. Van Duinkerkens Een tweede Spanje? en zijn programmatische ‘De keuze’14 in het januari-nummer van 1937 hebben daarbij ongetwijfeld geholpen. Om de rooms-katholieke gevoeligheden en mogelijk ook het ingrijpen van de censor te vermijden, werden politiek-gevoelige artikelen als die
over de Spaanse Burgeroorlog, anoniem gepubliceerd in de commentaarrubrieken ‘Uitzicht’ en ‘Hagel’ en werd frequent de voorkeur gegeven aan het met onmiskenbare instemming citeren uit vooral Franse bronnen. In Frankrijk was de katholieke hiërarchie net als in Nederland tegen steun aan de Spaanse republiek. Vooral Maritain, Mauriac en Mounier stelden zich echter vierkant achter pro-republikeinse medewerkers van Esprit, onder wie José Bergamin en J.-M. Semprun y Gurrea. Twee namen die, niet toevallig, vaak opdoken in commentaren van De Gemeenschap.
Na de overwinning van Franco zou de redactie van De Gemeenschap zich in maart 1939, naar aanleiding van een door de nieuwe Spaanse minister van Binnenlandse Zaken aan de nationaal-socialistische Völkischer Beobachter gegeven interview, nog eenmaal verbitterd afvragen: ‘Hadden die andere katholieken, waarvan Mauriac spreekt, ganschelijk ongelijk met “den kruistocht voor het geloof’ van Franco te wantrouwen?’
- +
- Sjoerd van Faassen (1949) is werkzaam bij het Letterkundig Museum. Hij is mede-auteur van het Schrijversprentenboek De Gemeenschap 1925-1941. In De Parelduiker schreef hij eerder over F.J.H. Lousberg.
- 1
- Voor de voorgeschiedenis van de Spaanse Burgeroorlog verwijs ik kortheidshalve naar: Paul Preston, The coming of the Spanish Civil War. Reform, reaction and revolution in the Second Republic, 1931-1936, London2 1994; voor het verloop van de oorlog voorts naar Hugh Thomas, The Spanish Civil War, Harmondsworth3 1977; Revolution and war in Spain 1931-1939 (ed. Paul Preston), London 1984; en Michael Alpert, A new international history of the Spanish Civil War, Basingstoke 1994.
- 2
- A.F. Manning, ‘De Heilige Stoel en de Spaanse burgeroorlog’, in Tijdschrift voor Geschiedenis 81 (1968), p. 479-491; en Peter C. Kent, ‘The Vatican and the Spanish Civil War’, in European History Quaterly 16 (1986) 4, p. 441-464.
- 3
- Joan Hemels, De emancipatie van een dagblad. Geschiedenis van de Volkskrant, Baarn 1981, p. 158.
- 4
- Zie Nic. Schrama, Dagblad De Tijd, 1845-1974, Nijmegen 1996, p. 289; en Mai Spijkers, De Spaanse burgeroorlog, zoals waargenomen door De Tijd, Amsterdam 1980 (ongepubl. doctoraalscriptie Historisch Seminarium van de Universiteit van Amsterdam).
- 5
- Jaap Jan Flinterman, ‘De cpn en de solidariteitsbeweging met de Spaanse Republiek in Nederland (1936-1939)’, in Cahiers over de Geschiedenis van de cpn 10 (1985), p. 14.
- 6
- Hendrik Henrichs, Johan Brouwer: zoeker, ziener en bezieler. Een biografie, Amsterdam 1989, p. 186-192 en p. 201.
- 7
- Fons Borm, ‘De Katholiek-Democratische Partij in Nederland, 1933-1939’, in Jaarboek van het Katholiek Documentatie Centrum 13 (1983), p. 13-34; en Jan Bank, ‘Beheersing en beheersbaarheid van het katholieke volksdeel’, in De jaren dertig. Aspecten van crisis en werkloosheid (ed. P.W. Klein/G.J. Borger), Amsterdam 1979, p. 231.
- 8
- Zie voor de geschiedenis van De Gemeenschap: Harry Scholten, Aspecten van het tijdschrift De Gemeenschap, Baarn 1978; en Th.A.P. Bijvoet [et al.], De Gemeenschap 1925-1941, s-Gtavenhage 1986.
- 9
- Zie S.A.J. van Faassen, ‘De Gemeenschap, “De droom van Nolens”en de gevolgen’, in SIC 4 (1989) 1-2, pp. 70-80.
- 10
- J. Bosmans, Romme. Biografie 1896-1946, Utrecht 1991, p. 215-216.
- 11
- Paul Luykx, ‘De katholieken en het Comité van Waakzaamheid in 1936’, in Spiegel Historiael 16 (1981) 1, p. 43-50.
- 12
- Zie voor verdere reacties op de Spaanse Burgeroorlog in de Nederlandse literatuut: H.L.M. Hermans, ‘Littekens van de Spaanse burgeroorlog in de Nederlandse literatuut’, in Literatuur 5 (1988) 1, p. 2-10.
- 13
- Zie voor de invloed van Maritain en Mounier en hun houding ten opzichte van de Spaanse Burgeroorlog resp. Bernard Doering, Jacques Maritain and the French catholic intellectuals, Notre Dame-London 1983, m.n. p. 85-125; en John Hellman, Emmanuel Mounier and the new catholic left, 1930-1950, Toronto 1981. Zie voorts: Françoise Mayeur, L’Aube. Étude d’un journal d’opinion, Paris 1966; Michel Winock, Histoire politique de la revue ‘Esprit’, 1930-1950, Paris 1975; en Aline Coutrot, ‘Sept’. Un journal, un combat (mars 1934-août 1937), Paris 21982.
- 14
- In maart 1937 zou Van Duinkerken in De Gemeenschap onder dezelfde titel in dichtvorm zijn standpunt nog eens samenvatten (zie afbeelding).