Sjoerd van Faassen
‘Ik heb nooit kunnen inzien waarom de maan iets poëties zou zijn’
L.Th. Lehmann en Criterium
Sjoerd van Faassen (1949) is geassocieerd onderzoeker bij het rkd-Nederlands instituut voor kunstgeschiedenis en bereidt samen met Hans Renders een biografie van Theo van Doesburg voor. Met betrekking tot de generatie rond Criterium publiceerde hij artikelen over Bertus Aafjes, Pierre H. Dubois, Jac. van Hattum en Ed. Hoornik.
Begin 1940 opende L.Th. Lehmann met zijn dichtbundel Dag- en nachtlawaai de Helikon-reeks. Helikon werd met ingang van dat jaar geredigeerd door Ed. Hoornik, die samen met Cola Debrot en Han G. Hoekstra ook de redactie van het tijdschrift Criterium voerde. Hoornik had zich vanaf het eind van de jaren dertig gemanifesteerd als eloquent woordvoerder van de jonge generatie dichters die zich om Criterium (1940-1942) en zijn voorganger Werk (1939) schaarden. ‘Aan déze generatie staat de realiteit geen romantische illusie meer toe,’ schreef Hoornik, ‘een vlucht naar Arcadië ziet de hedendaagsche jongere minder als een lafheid dan wel als een onmogelijkheid.’Ga naar eindnoot1 De Helikon-reeks werd een spreekbuis voor die generatie.Ga naar eindnoot2
Openingsbundel in een dergelijke programmatische reeks, dat móest haast wel wat betekenen. Lehmanns boutade ‘Ik heb nooit kunnen inzien waarom de maan iets poëties zou zijn’ was volgens generatiegenoot en goede vriend C. Buddingh’ een precieze verwoording van ‘de mentaliteit van een groot deel der jongste Nederlandse dichters’.Ga naar eindnoot3 Maar was Lehmann nu wel echt zo’n ideale representant van de zgn. Criterium-generatie?
De criterium-generatie
Bijna tegelijkertijd met Dag- en nachtlawaai verscheen nóg een bundel van Lehmann, Subjectieve reportage, als cahier van het tijdschrift De Vrije Bladen, dat zich net als Helikon had omgevormd tot een reeks afzonderlijke publicaties. Menno ter Braak, een der redacteuren, had begin januari 1939 aan E. du Perron geschreven: ‘Verder is een heel sympathieke eerste aflevering van Werk, het jongerentijdschrift, verschenen. […] Dit nummer is heusch de moeite overwaard (Hoornik, Vasalis, een onbekende: Lehmann, 18 jaar, heel curieus! er is weer een jonge generatie!).’Ga naar eindnoot4
Al vanaf midden jaren dertig werd er geroepen om een jonge generatie binnen de Nederlandse literatuur, niet alleen door Ter Braak. In 1935 had hij al eens gewezen op het ontbreken ervan: ‘Het geeft mij overigens een hol gevoel in de rug, dit
[pagina 115]ontbreken van een nieuw front met programma’s en manifesten.’Ga naar eindnoot5
Lehmanns geluid werd door Ter Braak onmiddellijk opgemerkt. Toen begin 1940 Lehmanns beide eerste bundels verschenen, wijdde hij onder er onder de kop ‘De moderne dichter’ een grote bespreking aan in Het Vaderland van 4 februari. Op z’n Ter Braaks begint hij met een weids vergezicht, om vervolgens Ed. Hoornik te berispen over diens foutieve terminologie ‘aards’ vs. ‘hemels’ met betrekking tot de Criterium-poëzie. Ter Braak wees erop dat de poëzie van Lehmann juist in het geheel niets metafysisch had, maar juist ‘bijzonder “aards” van oriëntering’ was – dat verbindt die poëzie met een groot deel van de zogenoemde Criterium-poëzie. Het was voor hem een bewijs ‘hoe de modernistische theorie en de moderne practijk elkaar volstrekt niet dekken’.Ga naar eindnoot6 Anton van Duinkerken, een andere kritische mastodont uit die periode, wees op het anekdotische karakter van die poëzie toen de eerste vijf Helikon-deeltjes waren verschenen: ‘De jongere Nederlandsche poëzie heeft een dun geluid. Ze komt niet uit volle borst, vermijdt met duidelijke opzet alle rhetorica, streeft naar de preciese uitdrukking van vluchtige gemoedsaandoeningen en reageert scherp op de ervaring van de alledaagsche, gewone, vaak kleurlooze werkelijkheid’ en maakte een vergelijking met ‘een reportage in de krant’.Ga naar eindnoot7 Ook een tijdgenoot van Lehmann als A. Marja merkte in het geval van Lehmann en anderen op hoe ‘weinig gerechtvaardigd het is, hier van een algemene wending naar de lyriek te spreken’ en haalde daarbij Lehmanns boutade ‘lyriek, allang ben ik er uitgegroeid’ aan.Ga naar eindnoot8
Eind jaren dertig leek de verwachte nieuwe generatie eindelijk tevoorschijn te komen. Die schijn werd niet alleen gewekt door een luid uitgedragen groepsbewustzijn, maar ook door opmerkelijk met elkaar overeenstemmende reacties door buitenstaanders die net als Ter Braak zo’n nieuwe generatie zag ontstaan: die zou een andere verhouding tot de werkelijkheid hebben en een grotere betrokkenheid bij de politiek-maatschappelijke omstandigheden. Ze leek zich dus vooral te onderscheiden door buiten-literaire factoren, meer dan dat zij zich afzette tegen de heersende literaire conventies. Het groepsbewustzijn werd van binnenuit vooral benadrukt door Hoornik, die zich opwierp als de theoreticus van de jonge generatie, onder meer door de maandelijkse kroniek die hij in Groot Nederland over de poëzie van zijn generatiegenoten schreef. In een bespreking van de kort tevoren verschenen vijfde druk van de toentertijd gezaghebbende bloemlezing Nieuwe geluiden van Dirk Coster schreef Hoornik elders: ‘Ook Coster is op het spoor gekomen van een gemis, dat wij nu kortheidshalve maar het pathos der groote droomen zullen noemen, maar hij ziet niet, dat […] bij de voornaamste vertegenwoordigers dier generatie de actualiteit en het cynisme – een stadium, dat zoowel maatschappelijk, psychologisch als artistiek verklaarbaar is – hebben afgedaan, dat in hun poëzie wereld en ziel zich meer en meer verzoenen […].’Ga naar eindnoot9 De hier weergegeven mening van Hoornik toont dat – in elk geval in zijn visie van dat moment – de ‘nieuwe dichtergene-
[pagina 116]ratie’ zich niet op een bepaalde opvatting van poëzie liet of wilde laten vastpinnen, maar benadrukt daarentegen het dynamische karakter van deze poëzie. Toch was sprake van groepsbesef, al waren er ook generatiegenoten als Maurits Mok en Pierre Dubois die zich daartegen verzetten. Voor dit groepsbesef werden toentertijd nogal wisselende verklaringen gegeven, maar duidelijk was er niet sprake van een toevallige samenklontering. Gemeenschappelijke literaire opvattingen lagen er echter niet aan ten grondslag, eerder een, zoals Hoornik achteraf formuleerde, ‘door de tijd veroorzaakte psychische constellatie’.Ga naar eindnoot10 Een werkelijk programma blijkt de Criterium-generatie niet te hebben gehad, daarvoor was zij te divers en te individualistisch. Het beeld van een hechte groep is in hoge mate gecreëerd door de contemporaine kritiek.
Op het moment dat Hoornik de nieuwe generatie proclameerde, had Lehmann weliswaar nog geen bundel gepubliceerd, maar al wel gedurende 1939 in Werk een grote hoeveelheid gedichten.Ga naar eindnoot11 Net als zijn generatiegenoten mat hij zich met voorgangers als Slauerhoff en Marsman, al zag hij het latere werk van de laatste als het product van een ‘uitgedoofde vulkaan’.Ga naar eindnoot12
Werk bestond slechts één jaar en werd opgevolgd door Criterium, dat in maart 1940 begon te verschijnen. Criterium was nadrukkelijk opgericht om de jonge generatie haar eigen spreekbuis te geven. Criterium werd als een tijdschrift met uitgesproken principes onthaald.
In 1943 verscheen onder de titel Twee lentes een bloemlezing uit Criterium en zijn voorganger Werk. Lehmann was hierin ruim vertegenwoordigd, net als in de eerder door de aan Werk gelieerde K. Lekkerkerker samengestelde bloemlezing In aanbouw. Letterkundig werk van jongeren (1939). Hoornik, die Twee lentes samenstelde en van een programmatische inleiding voorzag, schreef tijdens de voorbereidende werkzaamheden op 29 oktober 1940 aan de uitgever A.A.M. Stols over de bloemlezing: ‘Zij vertegenwoordigt twee jaar poëzie en het ontstaan en de groei van een nieuwe generatie’.Ga naar eindnoot13
Helikon
Gelijktijdig met Lehmanns Dag- en nachtlawaai verschenen in maart 1940 ook bundels van Bertus Aafjes en Pierre Kemp, respectievelijk de Helikon-afleveringen van
[pagina 117]februari en maart.Ga naar eindnoot14 Aafjes was een van de spraakmakende dichters van de zgn. Criterium-generatie, Kemp een al wat oudere dichter, wiens habitat tot kort daarvoor het rooms-katholieke tijdschrift De Gemeenschap was, maar die vermoedelijk vanwege het feit dat volgens Vestdijk in zijn poëzie ‘alle modernismen elkaar rendezvous’ gaven, door Hoornik ‘de eereplaats […] aan de tafelronde der jonge poëten’ gegund werd.Ga naar eindnoot15
Helikon werd vanaf 1931 door de uitgever A.A.M. Stols uitgegeven. In het begin was het een maandblad, exclusief aan poëzie gewijd. Met de komst van Hoornik zou Helikon niet meer als tijdschrift verschijnen, maar worden omgezet in een reeks afzonderlijke bundels. De jaargangnummering werd voortgezet en in theorie werd ook de maandelijkse verschijning gehandhaafd. In Helikon verschenen in 1940 naast de deeltjes van Lehmann, Aafjes en Kemp achtereenvolgens bundels van Gerrit Achterberg, Jac. van Hattum, Nes Tergast, S. Vestdijk, Freek van Leeuwen, Eric van der Steen en M. Vasalis. Van de laatsten zijn Achterberg, Van Hattum, Van der Steen, Vasalis en, met een slag om de arm, Van Leeuwen tot de Criterium-generatie te rekenen.
Schrijlings op den horizon, Lehmanns tweede bundel in de Helikon-reeks, sloot de
[pagina 118]jaargang 1941 af. In die tweede door Hoornik geredigeerde jaargang gingen bundels van E. du Perron, C. Buddingh’, Aafjes, Max Dendermonde, Jan Campert, Van Hattum, Aart van der Alm (pseud. van N.A. Donkersloot), Achterberg en Pierre H. Dubois de zijne vooraf. Weer, op Du Perron en Van der Alm na, generatiegenoten van Lehmann.
Debuut?
Zowel Dag- en nachtlawaai als Lehmanns bundeltje Subjectieve reportage verschenen in naam als de januari-aflevering van respectievelijk Helikon en De Vrije Bladen. Het Helikondeeltje bereikte echter pas begin maart de abonnees en de boekwinkel,Ga naar eindnoot16 terwijl Subjectieve reportage wel degelijk ergens in januari verscheen. Dat is dus formeel Lehmanns debuut in boekvorm.
In een interview zei Lehmann later: ‘Wie heeft me ontdekt? Adriaan van der Veen. Ik zat in de hoogste klas van de h.b.s. naast een neef van hem […]. Ik gaf hem een schrift waar een stelletje gedichten in stonden, en dat zag Adriaan van der Veen daar liggen. Ik kwam van vakantie terug, ik geloof na mijn eindexamen, en toen was er een brief uit Brussel: of ze mochten publiceren.’Ga naar eindnoot17 De redactie van Werk, dat eendrachtig door A. Manteau te Brussel en H.P. Leopold’s Uitg.-Mij. te Den Haag werd uitgegeven, bestond uit Hoornik, Van der Veen en de Belgen Johan Daisne en Jan Schepens.
Hoornik schreef al op 2 maart 1939 aan Stols – op een moment dat er nog geen sprake van was dat hem de redactie van Helikon zou worden toevertrouwd: ‘Je weet, dat de groote ontdekking van “Werk” is: L.Th. Lehmann […], die op zijn debuut buitengewoon goede critiek heeft gehad. Hij heeft méér dan één bundel gedichten gereed; misschien kun je van hem in het najaar wat uitgeven; ik ben gaarne bereid een inleiding te schrijven.’Ga naar eindnoot18 Stols was weliswaar benieuwd naar Lehmanns werk, maar schreef: ‘Poëzie heb ik genoeg, ik moet absoluut proza hebben.’ Kennelijk was hij Hoorniks warme woorden vergeten, want op 22 mei informeerde hij bij hem: ‘Ken jij Lehmann? Heeft hij al gepubliceerd? Zou je mij bij hem willen aanbevelen?’
Hoornik had in de zojuist geciteerde brief Stols meegedeeld dat Lehmann ‘meer dan één bundel’ klaar had liggen. Of Hoornik daarbij doelde op fysieke bundels of meer in algemene zin op een hoeveelheid gedichten waarmee meer dan een bundel gevuld zou kunnen worden, is onduidelijk. Uit het feit dat Lehmann ook De Vrije Bladen kopij voor een bundel had gestuurd, is af te leiden dat hij niet speciaal ambieerde in de Helikon-reeks gepubliceerd te worden. Die was op dat moment ook nog geen vehikel van Lehmanns generatie.
Op 19 juni 1939 deelde Hoornik – die ook nu nog geen redacteur van Helikon was – Stols mee: ‘Overigens beloofde Lehmann mij dezer dagen een bundel gedichten in copy toe te zenden, die ik dan, na eventueele schifting, aan jou zal doorzen-
[pagina 119]den.’ Halverwege december – inmiddels in beeld als redacteur – schreef hij: ‘Ik heb uitnoodigingen gericht tot Nijhoff, Marsman, Hendrik de Vries, Pierre Kemp, Lehmann, Vasalis, Vestdijk, Morriën, Jac. van Hattum, Gerard den Brabander, Jan Prins, Top Naeff, G. Achterberg, Fr. van Leeuwen, Rob. Franquinet, vijftien dichters dus.’ Het is een wat disparaat gezelschap, kennelijk mede bedoeld om aan Stols’ behoefte aan oudere, bekendere dichters tegemoet te komen.
Eind 1939 berichtte hij Lehmann. Die antwoordde Hoornik: ‘Het aanbod van een bundel is lang niet onstrelend voor mijn eigenliefde, maar stel jij hem alsjeblieft samen, want tengevolge van twee debakels heb ik van dat baantje grondig tabak. Ook ditmaal is het gezanik groot want […] alles wat ik je hier stuur (en überhaupt alles wat ik heb) [is] in handen van anderen. Lek heeft het meeste, maar het niet rijmende surréalisme zit bij de Centaur […] of bij van Moerkerken, van Geel of Wagenvoorde. […]. Ik heb dus een zeer zwaar hoofd, maar ik hoop dat jij beter thuis bent in het publicatorische oerwoud dan ik. Er zit ook van ongeveer 30 gedichten één exemplaar bij ter Braak (die er niets mee zal doen) en het andere bij Lek. Ik wens je de nodige sterkte.’ Als post scriptum voegde hij aan zijn brief toe: ‘Als titel zou ik willen zien: “Dag en Nachtlawaai”, onverschillig wat erin komt.’Ga naar eindnoot19
Met ‘Lek’ werd Kees Lekkerkerker, de samensteller van de bloemlezing In aanbouw, bedoeld. Centaur is een tijdschrift dat slechts twee afleveringen (juli en september 1939) bestaan heeft. Redacteur Cordan had hem in mei om ‘een serie gedichten’ gevraagd, liefst in de surrealistische sfeer. Hoornik was weliswaar een van de ondertekenaars van de inleiding in het eerste nummer, maar was verder niet betrokken bij het blad.Ga naar eindnoot20 Lehmann kon in Centaur gedichten ‘kwijt waar de nogal saaie Werkmensen niet voor voelden’.Ga naar eindnoot21 Hanno van Wagenvoorde bereidde samen met onder anderen Dubois de verschijning van het (nooit verschenen) jongerentijdschrift Vlam 1940 voor.Ga naar eindnoot22 Blijkens bewaard gebleven aantekeningen van Dubois zouden in Vlam 1940 enkele gedichten van Lehmann opgenomen worden.Ga naar eindnoot23
Een van die twee mislukkingen waarover Lehmann schrijft is ongetwijfeld een voor De Vrij Bladen bestemde bundel; waarop Lehmann met het andere tweede ‘debakel’ doelt, is onbekend, maar zijn opmerking lijkt te suggereren dat hij eerder een poging had gedaan een bundel te publiceren.
Ook al had Ter Braak begin januari 1939 Du Perron enthousiast geattendeerd op de eerste aflevering van Werk met Lehmanns debuut, desalniettemin werd een aflevering met Lehmanns poëzie in eerste instantie door de redactie van De Vrije Bladen afgewezen. Op 8 januari 1940 schreef Lehmann echter aan Hoornik over zijn bundel voor Helikon: ‘Helaas heb ik gedichten moeten schrappen omdat een eerst afgekeurd Vrije Bladenschrift “in a hurry” dezer dagen gepubliceerd wordt, waar ze instaan.’Ga naar eindnoot24
Hoornik had inmiddels al de door hem samengestelde bundel van Lehmann aan Stols gestuurd. In december 1939 had hij deze geschreven: ‘Van Aafjes kreeg ik
[pagina 120]200 gedichten, van Van Hattum 80, van Lehmann ruim 100. Ik zal deze schiften’. Weer enkele dagen later meldde hij: ‘Ik heb je inmiddels ook de bundels van Lehmann en Aafjes gezonden. Aan Lehmann ben ik drie avonden kwijt geweest […]. Lehmann’s verzen moesten voor 3/4 worden overgetypt uit “Werk”, “In Aanbouw” en “Groot Nederland”; van zijn eigen keuze deugde niets.’Ga naar eindnoot25
Dag- en nachtlawaai bevat 39 verzen, waarvan er 19 afkomstig zijn uit Werk en zes uit In aanbouw. De overige 14 verzen waren nieuw. Van Lehmann waren in juni 1939 ook verzen gepubliceerd in Groot Nederland, maar deze gedichten zouden uiteindelijk niet worden opgenomen in de bundel.Ga naar eindnoot26 Hoe haastig Subjectieve reportage en Dag- en nachtlawaai uiteindelijk waren samengesteld, blijkt uit het feit dat het gedicht ‘Signature tune’ in beide bundels is afgedrukt, zij het in het tweede geval als een soort motto.
Begin januari is er al een door Lehmann gecorrigeerde en door Hoornik gereviseerde proef. ‘Vlugger ging het niet!’ verklaarde Hoornik voldaan op 9 januari, ‘Ik hoor, dat het Jan.-nummer van de Vrije Bladen óók een bundel van Lehmann is; als je er spoed achter zet kan “Dag- en Nachtlawaai” nog even eerder verschijnen.’ Dat laatste lukte zoals gezegd niet.
In augustus 1940 is Hoornik bezig met de samenstelling van de nieuwe reeks. ‘Ik zou met “Helikon” door willen gaan, ook het volgend jaar. Een nieuwe bundel van Van Hattum heeft hij mij reeds afgestaan, van Aafjes heb ik al een toezegging,
[pagina 121]evenals van Lehmann.’ De maand erop noemde hij Lehmann echter bij de afgewezenen (‘tenzij hij nog een anderen bundel aanbiedt’). Weer een maand later meldde hij: ‘Lehmann gaat vermoedelijk toch door, als een der laatste in 1941.’Ga naar eindnoot27 Van Lehmann zou in Helikon in 1941 de bundel Schrijlings op den horizon verschijnen; hoe de samenstelling was van de bundel die hij aanvankelijk had ingeleverd, is niet achterhaald.
Lehmann en Criterium
Bijdragen, waaronder proza, van Lehmann verschenen in vier van de tien verschenen nummers van Werk (januari, april, mei en oktober 1939) en in een aantal afleveringen van Criterium (mei, juli, september en november 1940, februari, april, mei, juli-augustus 1941 en april-mei 1942). Het novembernummer van 1940 was een speciale aflevering ‘Nieuwe Poëzie’. Ook in de aan de nieuwe generatie gewijde bloemlezingen In aanbouw en Twee lentes was hij zoals gezegd ruim vertegenwoordigd.
Lehmann werkte tot ver in de oorlog verder met boekbesprekingen en artikelen mee aan Den Gulden Winckel, dat onder redactie stond van Criterium-redacteur Hoekstra en als een soort satelliet van Criterium beschouwd kon worden, aan Kroniek van Kunst en Kultuur en aan Nederlandsche Bibliographie. Dat laatste was ongetwijfeld het gevolg van het feit dat hij eind 1941 een baantje kreeg bij Brinkman’s cumulatieve catalogus van boeken, waarin jaarlijks de Nederlandse boekproductie werd bijgehouden. Aan
[pagina 122]Nederlandsche Bibliographie werkten vrienden en bekenden als Anthony Bosman, Dendermonde, Evenhuis, Albert Redeker en Gerard Goudriaan mee. Zij waren echter slechts enkelen van de vele medewerkers, dus konden geen stempel op het blad drukken, als zij dat al gewild zouden hebben. Lehmanns besprekingen bestrijken een breed, weinig scherp begrensd terrein. Slechts een minimaal deel van zijn bijdragen gaat over zijn generatiegenoten en die waren dan merendeels ook nog eens uiterst negatief, zoals zijn bespreking van Hoekstra’s bundel Het ongerijmde leven, die hij in september 1940 in Kroniek van Kunst en Kultuur de grond in boorde, een al even negatief stuk over Aafjes Het gevecht met de muze in Den Gulden Winckel van juli-augustus 1940 en een gematigd positieve bijdrage over A. Marja’s Snippers op de rivier in dat blad van mei 1941.
In ‘De nieuwe generatie’ onderscheidde Hoornik in een nodeloos ingewikkeld betoog drie ‘stromingen’ binnen de nieuwe generatie. Hoorniks indeling laat zich moeilijk samenvatten, maar komt er op neer dat hij als een van die drie een stroming ziet die de ‘magische werkelijkheid’ van Nijhoff combineert met de ‘psychische werkelijkheid’ van Hendrik de Vries.Ga naar eindnoot28 Lehmann rekent hij tot deze stroming, samen met bijvoorbeeld Theo van Baaren, Tergast, Achterberg en Van Hattum. Je kunt er over twisten (vooral het in stelling brengen van het werk van De Vries is verrassend), maar als je de door Hoornik gebezigde terminologie koppelt aan het surrealisme – waarvan Lehmann een voor Nederlandse begrippen vroege adept was – wordt zijn indeling al begrijpelijker. Aan De Schone Zakdoek, het tijdschrift-in-één-exemplaar dat Van Baaren met zijn vrouw Gertrude Pape in elkaar knutselde,
[pagina 123]zou Lehmann frequent meewerken.Ga naar eindnoot29 Zijn allergische reactie ten opzichte van de door Hoornik gepropageerde groepsvorming komt nog aan de orde, maar ook in zijn herinneringen legt Lehmann er de nadruk op dat er rond De Schone Zakdoek geen groepsvorming plaatsvond: ‘Er was geen programma of veronderstelde stijl’, hooguit een gedeelde belangstelling voor het surrealisme.Ga naar eindnoot30
De ongrijpbaarheid van Lehmanns poëzie wordt nog eens bevestigd door een kritische tijdgenoot als F.W. van Heerikhuizen, die Lehmanns ‘rommelig werk door veelzijdigheid van beïnvloeding èn door jeugdig-levenskrachtige impulsen nog ten dele aan de groepssfeer’ zag ontsnappen.Ga naar eindnoot31 Dat is een notitie uit 1944, maar al toen Van Heerikhuizen in 1941 de met Hoorniks Twee lentes concurrerende bloemlezing Stille opmars. Verzen van de nieuwe generatie in Nederland (1942) voorbereidde, schreef hij aan Stols: ‘Ik verschil met de heer Hoornik principieel van mening over de betekenis van figuren als Aafjes, Lehmann, Tergast […] opname van hen is voor mij absoluut gesloten, daar het de geestelijke structuur van het boek zou aantasten.’Ga naar eindnoot32
‘Lehmann is fel anti-Hoornik’
Lehmann was een niet heel loyale onderdaan van het door Criterium en Helikon gevormde koninkrijkje van Hoornik.
Eind augustus 1940 schreef de in Groningen woonachtige Eddy Evenhuis aan Koos Schuur: ‘Hazelhoff, alias Dendermonde, Redeker, Fortuyn en ik hebben een min of meer litteraire pelgrimage naar Amsterdam gemaakt en hebben daar met verschillende lieden als Aafjes, Hoornik enz. gesproken. Deze kennismaking […] bracht ons het besef bij, dat Groningen “als cultureel centrum” lang geen gek figuur slaat naast de rijkshoofdstad. In deze hoogmoedswaan hebben wij zelfs het plan opgevat om een Groningsch litterair maandblad op te richten, dat dan zou moeten heeten: “Boven A.P.” […] Lehmann, die hier in Groningen geweest is, is fel anti-Hoornik en zal gemakkelijk voor “Boven A.P.” te winnen zijn, evenals vermoedelijk Hanno van Wagenvoorde.’Ga naar eindnoot33
Tien maanden later, in oktober 1941, waren de plannen gewijzigd en zou er een jaarboek worden uitgegeven. Dendermonde was zomer 1941 naar Amsterdam verhuisd en was werkzaam bij de Amsterdamsche Boek- en Courantenmaatschappij, waar de voormalige Querido-directeur Fred von Eugen de scepter zwaaide. Net als Stols met Helikon hoopte Von Eugen met een dergelijk jaarboek jonge auteurs aan zijn fonds te verbinden.’Ga naar eindnoot34 Op 10 oktober schreef Dendermonde aan Evenhuis: ‘Vertrouwende op wat wij onlangs bij jou overeenkwamen, heb ik jou vanmorgen, samen met Lehmann en mij, voorgesteld als redactie van Onder de dertig 1942.’Ga naar eindnoot35 Over de keuze voor Lehmann had Dendermonde niet lang hoeven nadenken, maar hij had als derde redactielid geaarzeld tussen C. Buddingh’ en Evenhuis: ‘[Ten] eerste moesten de redacteuren in de kringen onder de dertig vrij bekend zijn, ten tweede moest de redactie aldus gevormd worden, dat niemand medewerking zou weige-
[pagina 124]ren, ten derde moest de redactie innerlijk verschillend geaard zijn, zodat we select werk van verschillende genres kregen. […] Ik aarzelde tussen Buddingh’ en jou, mensen, die allebei zo ongeveer tussen Lehmann en mij instonden wat betreft hun smaak’. Tijdens een bezoek aan Buddingh’s woonplaats Dordrecht had Dendermonde zoals hij Evenhuis schreef uitgebreid gesproken ‘over de “nieuwe generatie”, van wier komst we vast overtuigd zijn’: ‘Natuurlijk kwam ook de Hoornik-kwestie ter tafel. Wel, iedereen is anti-Hoornik […]. Iedereen wil nu of tegen Hoorniks generatie, óf tegen Hoornik schrijven.’ Dendermonde zag zijn ‘nieuwe’ generatie ‘slechts gebonden door een negatie: anti Hoornik! Maar een generatie heeft positieve eigenschappen nodig, en om die momenteel te ontdekken is veel moeilijker. Ik persoonlijk vind het veel aangenamer “te strijden” voor iets dan tegen iets. Waarschijnlijk zijn we nog te jong, waarschijnlijk tekent de jongere generatie zich pas af tegen de tijd, dat de oorlog over is.’Ga naar eindnoot36
Zowel Boven A.P. als Onder de dertig is te beschouwen als een poging zich los te maken van het juk van Hoorniks generatiemodel. Gaandeweg de oorlog keerden meer jongere schrijvers zich tegen de in hun ogen paternalistische Hoornik en Criterium. Er werd zelfs geschimpt op ‘een behoudziek Groot-Mokums cenakel als “Criterium”.’Ga naar eindnoot37
Anthonie Donker vergeleek het werk van oudere Criterium-dichters als Hoornik, Van Hattum en Gerard den Brabander – die destijds met hun gezamenlijke bundel
[pagina 125]Drie op één perron (1938) de critici opmerkzaam hadden gemaakt op het ontstaan van een nieuwe generatie – met een ‘zwaren, broeischen nazomerdag met scherpe geuren van verwelking en loomen druk, en angstig paars licht op zwarte onweerswolken’. Het werk van jongere Criterium-dichters als Aafjes en Lehmann riep bij hem de indruk op van ‘Maartsche buien en van sneeuw en zonlicht elkaar doorkruisend, van brekende luchten en van in snelle wisseling opklarend en versomberend weer.’Ga naar eindnoot38 Lehmanns Leidse vriend Gerard Goudriaan schreef in zijn ‘Brief over moderne dichtkunst’: ‘Het werk van Lehmann vertoont nu reeds een volkomen afgerond beeld, dat naar den vorm een geheel aparte verschijning is.’Ga naar eindnoot39 Deze ongrijpbaarheid is waarschijnlijk de reden dat Lehmann ondanks het enthousiasme over zijn gedichten nooit tot de inner circle van Criterium heeft behoord.
Over het gehele werk
auteurs
over L.Th. Lehmann
Over dit hoofdstuk/artikel
titels
over Criterium
auteurs
beeld van Ed. Hoornik
- eindnoot1
- Ed. Hoornik, ?De nieuwe generatie?. In: Groot Nederland 37 (1939) 12 (december); geciteerd naar Tafelronde. Studies over jonge dichters (Rijswijk (Z.-H.) 1940), p. 9. De titel van Hoorniks essay werd bij bundeling gewijzigd in: ??Forum? voorbij?.
- eindnoot2
- Zie voor het verband tussen de Helikon-reeks en Criterium: Jos van Assendelft, ?Ed. Hoornik: verbinding tussen Helikon en Criterium??. In: Jaarboek Letterkundig Museum 5 (1996), p. 45-66.
- eindnoot3
- C. Buddingh’, Tussen de bedrijven. Dagboeknotities uit 1942, ed. Ares Koopman (Nijmegen 1989), p. 51.
- eindnoot4
- Menno ter Braak aan E. du Perron, 4 januari 1939. Menno ter Braak & E. du Perron, Briefwisseling 1930-1940, ed. H. van Galen Last e.a., dl IV (Amsterdam 1962), p. 368.
- eindnoot5
- Menno ter Braak, ?Twee representaties?. In: Het Vaderland, 10 november 1935.
- eindnoot6
- http://www.mennoterbraak.nl/tekst/braa002vade09_01/braa002vade09_01_0009.php.
- eindnoot7
- A.v.D.[uinkerken], ?Po?zie. Helikon hernieuwd?. In: De Gemeenschap 16 (1940) 6 (juni), p. 296.
- eindnoot8
- A. Marja, ?Devaluatie der lyriek?. In: Groot Nederland (1941) 6 (juni), p. 339-440.
- eindnoot9
- Ed. Hoornik, ?Verval van een monument?. In: Algemeen Handelsblad, 30 augustus 1941. Zie voor Hoornik als woordvoerder van zijn generatie: Sjoerd van Faassen, ??Een dichter wordt geboren en niet gemaakt. Een generatie daarentegen wordt gemaakt en niet geboren?. Ed. Hoornik als criticus aan het eind van de jaren dertig?. In: Gillis J. Dorleijn, e.a. (ed.), Kritiek in crisistijd. Literaire kritiek in Nederland en Vlaanderen tijdens de jaren dertig (Nijmegen 2009), p. 195-216 & 295-297.
- eindnoot10
- Ed. Hoornik, ?Terugblik en perspectief [III]?. In: Vrij Nederland, 16 februari 1946; ook in: Toetssteen (‘s-Gravenhage 1951), p. 152-153.
- eindnoot11
- Zie voor Lehmanns medewerking aan Werk en diens opvolger Criterium: S.S. Hoogerhuis, Werk ? Criterium. Bibliografische beschrijvingen, analytische inhoudsopgaven, indices (Nieuwkoop 1981).
- eindnoot12
- L.Th. Lehmann, ?Tien jaar na Slauerhoffs dood?. In: Proloog 1 (1946) 10/11 (oktober/november) en met betrekking tot Marsman: L.Th. Lehmann, ?Illusionist en schoolmeester?. In: Criterium 1 (1940) 8-9 (september), p. 588-590.
- eindnoot13
- De correspondentie tussen Ed. Hoornik en A.A.M. Stols wordt geciteerd naar: Anky Hilgersom (ed.), ?Geld verdienen zal ik er nooit aan?. Briefwisseling Ed. Hoornik-A.A.M. Stols 1938-1954 (Den Haag 1999).
- eindnoot14
- Dag- en nachtlawaai was in naam de januari-aflevering van Helikon, maar verscheen daadwerkelijk in maart. Zie voor een overzicht van de reeks: C. van Dijk, Helikon. Het tijdschrift, de reeks (Oosterhesselen 1990) en Salma Chen & S.A.J. van Faassen (ed.), ?Beste Sander, Do it now!?. Briefwisseling J. Greshoff-A.A.M. Stols (1), 1922-1941 (‘s-Gravenhage 1999), p. 468. Aan de laatste publicatie zijn de werkelijke verschijningsdata ontleend.
- eindnoot15
- Wiel Kusters, Pierre Kemp. Een leven (Nijmegen 2010), p. 341, 345-46. Hoornik schreef dat in zijn Tafelronde. Studies over jonge dichters, p. 19.
- eindnoot16
- Hoornik bedankt Stols al op 2 februari 1940 voor de toezending van exemplaren van Lehmanns bundel en de eveneens dicht bij Stols staande Ter Braak zou de bundel al op 4 februari in Het Vaderland bespreken.
- eindnoot17
- J. Bernlef & K. Schippers, Wat zij bedoelen (Amsterdam 1965), p. 66.
- eindnoot18
- Mogelijk had Hoornik een programmatische inleiding in gedachten. Hij zou voor de najaar 1939 bij Stols te verschijnen bundel Eiland der ziel van Gerrit Achterberg eveneens een dergelijke inleiding schrijven. 19 juni 1939 schreef hij aan Stols: ?Ik vind het [= het werk van Achterberg, vF] in bepaalde opzichten nog belangrijker dan dat van Lehmann of Vasalis.?
- eindnoot19
- Lehmann aan Hoornik, 13 december 1939. Den Haag, Letterkundig Museum [LM], sign. L 374 [NG].
- eindnoot20
- Wolfgang Cordan aan Lehmann, 13 mei 1939. LM, sign. L 374 [NG]. Zie voor Centaur: Hans Renders, Verijdelde dromen. Een surrealistisch avontuur tussen De Stijl en Cobra (Haarlem 1989), p. 153-157. In het eerste nummer van Centaur was een drietal gedichten van Lehmann opgenomen.
- eindnoot21
- Lehmann aan Hans Renders, 30 juni 1986. Amsterdam, archief Hans Renders.
- eindnoot22
- Pierre H. Dubois, Memoranda [1]. Hermetisch en besterd. Literair leven in jaren van onrust (‘s-Gravenhage 1987), p. 109-114 en J.J. Oversteegen, In het schuim van grauwe wolken. Het leven van Cola Debrot tot 1948 (Amsterdam 1994), p. 278-285.
- eindnoot23
- LM, archief Dubois, sign. PHD inv. II (4-a).
- eindnoot24
- Lehmann aan Hoornik, 8 januari 1940.
- eindnoot25
- Hoornik aan Stols, 11, 15 en 18/19 december 1939. Hilgersom, Geld verdienen zal ik er nooit aan, p. 105, 109 en 110.
- eindnoot26
- Zie L.Th. Lehmann, Gedichten 1939-1998, ed. T. van Deel (Amsterdam 2000), p. 629 e.v. voor de drukgeschiedenis van Lehmanns gedichten.
- eindnoot27
- Hoornik aan Stols, 2 augustus, 19 september en 24 oktober 1940. Hilgersom, Geld verdienen zal ik er nooit aan, p. 151, 161 en 172.
- eindnoot28
- Zie ook Van Faassen, ?Een dichter wordt geboren en niet gemaakt?, p. 206-207.
- eindnoot29
- L.Th. Lehmann, ?Ter inleiding?. In: Erik Terduyn/Emile van Moerkerken, Intermezzo en andere literaire bijdragen aan ?De Schone Zakdoek?, ed. Alida Beekhuis & Laurens Vancrevel (Amsterdam 2004), p. 7.
- eindnoot30
- L.Th. Lehmann, ?Terugblik?. In: Bzzlletin nr. 180 (november 1990) [= Theo van Baaren-nummer], p. 51, 52. Op 20 november 1941 schreef Stols aan Hoornik dat hij een bundeltje ?van jonge Utrechtse dichters? voor Helikon in overweging wilde nemen; mogelijk gaat het hier om de groep rond De Schone Zakdoek. Zie ook het artikel van Laurens Vancrevel op p. 36-46, en Renders, Verijdelde dromen, m.n. p. 103-112.
- eindnoot31
- F.W. van Heerikhuizen, In het kielzog van de romantiek. Studies over nieuwe Nederlandse po?zie (Bussum 1948), p. 75.
- eindnoot32
- F.W. van Heerikhuizen aan Stols, 27 januari 1941. Geciteerd naar: Nanske Wilholt, Voor alles artiste. Uitgever Stols en het literaire leven in het Interbellum (Zutphen 2001), p. 172.
- eindnoot33
- Zie over Boven A.P. en de in de volgende alinea genoemde bloemlezing Onder de dertig: Sjoerd van Faassen, ?Staande op de ru?ne van het trotste luchtkasteel: Boven A.P., een Groningse tegenhanger van Criterium?. In: Helleke van den Braber e.a. (ed.), Floppen en fiasco’s. Mislukkingen uit de tijdschriftgeschiedenis (Nijmegen 2002), p. 85-97 & 125-127.
- eindnoot34
- Max Dendermonde, Twee wonderkinderen in en na de oorlog, of Hoe Halbo C. Kool zogenaamd verraad pleegde aan de literatuur (Oosterbeek 1994), p. 7.
- eindnoot35
- Onder de dertig zou nooit verschijnen. Blijkens een brief van Dendermonde aan Lehmann van 16 februari 1942 waren er inzendingen van Agnes van der Marke, A. Odijk, Buddingh’, A.G. Kloppers, E. den Tex, Max Nord, Robert Franquinet, Michael Deak, Henk Breuker en Pierre van Valkenhoff. Op 17 juni 1942 schreef hij van publicatie af te zien vanwege de Kultuurkamer. LM, sign. L 374 [NG], omslag Onder de dertig.
- eindnoot36
- Max Dendermonde aan Eddy Evenhuis, 24 oktober 1941. LM H 378 B 1.
- eindnoot37
- Zie Piet Calis, Het ondergronds verwachten. Schrijvers en tijdschriften tussen 1941 en 1945 (Amsterdam 1989), p. 115-116, 122, 185-186, 234 enz. voor enkele voorbeelden.
- eindnoot38
- Anthonie Donker, Hannibal over den Helicon? Een nieuwe dichtergeneratie en haar werkelijkheid (Arnhem 1940), p. 112.
- eindnoot39
- Nederlandsche Bibliographie 86 (1941-1942) 5 (15 juni 1941), p. 66.