[Schoon & Haaks]
Jan Paul Hinrichs
Deze rubriek bespreekt publicaties van privé-drukkers en marginale uitgevers. Recensie-exemplaren kunnen worden gestuurd naar de samensteller, Terweeweg 3-A, 2341 CL Oegstgeest (janpaul@hinrichs.nl).
Plagieerde Karel van het Reve?
Karel van het Reve (1921-1999) kon zijn stukjes schijnbaar overal kwijt. ‘Ze willen altijd mij hebben’, pochte hij tegenover ons studenten. Zijn aanhang zat op sleutelposities: Renate Rubinstein, Maarten ’t Hart, Nico Scheepmaker, Rudy Kousbroek, Theodor Holman, Hugo Brandt Corstius, Ivan Sitniakowsky etc. konden er geen genoeg van krijgen zijn naam te droppen. Jeroen Brouwers gaf ooit tegengas maar bereikte weinig. Van het Reve’s werk heeft tijdens zijn leven en na zijn dood evenwel opvallend weinig aanleiding voor serieus onderzoek gegeven. Er verscheen een onbeholpen biografie (2004) van Ger Verrips waarin essentiële gegevens ontbreken. Een prachtige prestatie blijft het zevendelige verzameld werk (2008-2011), hoewel veel stukken er ongemotiveerd niet in staan en een bibliografie van alle geschriften, die de lezer volledig had kunnen informeren, ontbreekt. Onderzoek begint bij bronnen: waar haalde Van het Reve zijn uitspraken vandaan? Was hij werkelijk zo origineel als zijn fans spoorslags aannemen? Flip Treffers, oud-hoogleraar kinderpsychiatrie in Leiden die eerder een studie over Achterberg en zijn psychiaters publiceerde, onderzoekt in ‘Vladimir Vladimirovitsj en ik’ Van het Reve’s omgang met Vladimir Nabokov (1899-1977) die hij tegenover Bibeb zijn ‘grote liefde’ noemde. Van het Reve hield zich lange tijd voor ontdekker van Nabokov in Nederland want wist niet dat zijn concurrent Charles B. Timmer hem jaren voor was geweest (overigens voor het eerst in Litterair Paspoort in 1948 en niet, zoals Treffers aangeeft, in Libertinage in 1949). Treffers waagt zich op verraderlijk terrein waar plagiaat, bewuste of onbewuste beïnvloeding en toevallige overeenkomsten soms moeilijk uit elkaar te houden zijn. Hij pleit Van het Reve vrij van de beschuldiging van ‘de bekende slavist’ Hans Boland dat hij zijn levenslange kritiek op Dostojevski regelrecht aan Nabokov ontleent maar verdedigt de stelling dat hij in zijn essay ‘Freud over Dostojevski’ (1980) Dostojevski-biograaf Joseph Frank plagieert. Een sluitend bewijs hiervoor overlegt hij niet. Treffers benadeelt zichzelf door deze kwestie op te blazen want elders opereert hij effectiever. Zijn conclusie is dat Van het Reve nooit iets origineels over Nabokov heeft gezegd, diens werk slecht kende en niet duidelijk maakte wat zijn affiniteit met
[pagina 65]hem was. Ondertussen herhaalde hij zichzelf uitentreuren en liet zich vaker negatief dan positief over Nabokov uit. Treffers, befaamd klokkenluider op eigen vakgebied, trekt zijn oordeel door naar het hele essayistische werk van Van het Reve: ‘Waarschijnlijk zagen nogal wat mensen die deskundig waren op de gebieden waarover Van het Reve zich uitliet ervan af met hem te polemiseren, omdat ze de inhoud van zijn essays te onbeduidend vonden. Daar kwam bij dat Van het Reve vaak voor een toonzetting koos, die weinig ruimte liet voor een substantiële reactie.’ Zijn op Multatuli’s Ideën geënte ‘fragmenten’ noemt hij ‘even loos als pretentieus’. Treffers komt met de ontluisterende stelling dat het verzameld werk Van het Reve’s zwaktes, zoals de neiging zich te herhalen, juist blootlegt: ‘De omvang […] is in niet geringe mate daaraan te wijten.’ De eersteling van gelegenheidsuitgeverij Carson suggereert dat Van het Reve te lang aan kritisch tekstonderzoek is ontsnapt. Treffers biedt een niet te negeren aanzet tot een discussie over de originaliteit van zijn essays. Niet eerder werd bij mijn weten zijn werk op één onderwerp zo grondig doorgespit. Of het materiaal een generaliserend oordeel over het hele essayistische oeuvre rechtvaardigt? Dat lijkt me niet. Het levert wel fraai koelbloedig proza op: ‘Zo vaak Van het Reve de namen noemde van mensen over wie hij niets te melden had, zo vaak verzuimde hij de namen te noemen van kunstenaars en geleerden aan wie hij gedachten ontleende.’ Uiteindelijk gaat het Treffers volgens zijn zeggen niet om zijn collega Van het Reve die hij nooit ontmoette en pas laat ging lezen: hij zag dit essay, dat hij ondanks een ernstige ziekte kon voltooien, ‘als vingeroefening voor daarna te schrijven beschouwingen over het werk van Nabokov’. Helaas kon Flip Treffers (1946-2015) aan dit alleszins gedurfde werk geen gevolg meer geven, want enkele weken na het verschijnen van zijn boek is hij overleden. Van het Reve lijkt ondertussen toe aan een solide intellectuele biografie.
Flip Treffers, ‘Vladimir Vladimirovitsj en ik’: Karel van het Reve en Nabokov. Amsterdam: Carson, 2015. 143 p. € 21,50 (Emilie Knappertstraat 6-a 1066 xb Amsterdam uitgeverijcarson@gmail.com).
Doorbreekt Boudewijn van Houten het ‘cordon sanitaire’?
Natuurlijk wilde ook Boudewijn van Houten (1939) beroemd worden maar op een manier die hem paste: ‘Naar Amsterdam zou ik alleen komen voor een jaarlijkse lunch met mijn uitgever en voor een interview met de grootste krant. Daarna zouden ze weer een jaar niet van me horen, want ik was niet als Harry Mulisch die altijd in Amsterdam wilde rondlopen om daar bewonderd te kunnen worden. Voor mij zou de verkoop van mijn
[pagina 66]boeken al genoeg bewondering betekenen.’ Het liep anders. Velen teren op connecties, terwijl Van Houten zelf ‘uit (overigens misplaatste) liefde voor de kunst echt niets van mijn carrière maakte en echt niets voor relaties deed’. Hij was al gauw ‘over de leeftijd heen waarop je schrijvers benadert. Ik wist dat je dit beter niet deed.’ Als Charlotte Mutsaers de P.C. Hooftprijs krijgt, reageert hij getergd: ‘Juist door dit gebrek aan persoonlijkheid heeft deze vrouw waarschijnlijk precies de goede vrienden weten te maken die haar op het prijzenpodium gehesen hebben.’ Van Houten blijft de auteur van de uit de literatuurgeschiedenis verbannen roman Onze hoogmoed (1970). Een handvol na de eeuwwisseling bij Aspekt in Soesterberg gepubliceerde boeken bracht hem niet terug in de literaire wereld. Dankzij uitgeverij Flanor, al decennia zonder ophef en vertier in de marge actief, timmert hij nu rond zijn vijfenzeventigste aan een comeback. Pijlers in dit fonds zijn de reeds overleden auteurs C.O. Jellema en Henk Romijn Meijer maar ook Geerten Meijsing die zich net als Van Houten als Exil-auteur positioneert en met wie hij een literair uitgedragen passie voor erotiek en drank lijkt te delen. Van Houten woont weliswaar een mensenleven in Frankrijk en België maar Nederland blijft zijn preoccupatie. In vervolg op de internetcolumns in Tegengif: 1x daags (zie De Parelduiker 2014/2) komt Flanor nu met de omvangrijke bundel Onder de barbaren. Het gaat om columns die Van Houten tussen januari 2009 en april 2011 publiceerde op ‘de weblog van Stan de Jong’, waar ik niet eerder van hoorde. Politieke incorrectheid en een cultus van eerlijkheid, desnoods ten nadele van zichzelf, blijven zijn handelsmerken. Van Houten, laverend tussen corporale mannenpraat en serieuze cultuurkritiek, blijft tegen van alles: natuurlijk Harry Mulisch, al hoeft hij niet meer bang te zijn dat hij de Nobelprijs krijgt en bekent hij in zijn jonge jaren zelfs fan te zijn geweest, sport, Bernard-Henri Lé- vy, Matthijs van Nieuwkerk, baby’s in de kinderopvang (‘mama wil beslist ook een baan hebben, zodat de vier vakanties per jaar niet in het gedrang komen’), Jeroen Brouwers (‘wil de voordelen van het imago van de avontuurlijke kunstenaar, maar toch ook alle zekerheden waarop een ambtenaar kan rekenen’), Loe de Jong die het verdomde zijn vader, nsb -prominent en uitgever van Volk en Vaderland, te interviewen (‘Hij wilde het verhaal schrijven zoals hij het in Londen was gaan zien, en dat mocht niet verstoord worden. Het moest een indianenverhaal van stoute moffen en edele verzetsstrijders worden’) en de infantilisering van ons museumwezen (‘Tentoonstellingen in musea moeten vooral voor kinderen bevattelijk zijn – en wee de directeur die niet kan vermijden dat een kind zich binnen zijn muren verveelt. Die krijgt geen subsidie meer’). Waar is hij voor? In ieder geval voor een duidelijke standenmaatschappij en strengere toelatingseisen bij het onderwijs. Van Houten staat buiten het debat en blijft een roepende in de woestijn. Hij gelooft dat rond hem ‘een cordon sanitaire’ ligt. Misschien heeft Van Houten daaraan ook zelf wel meegebouwd want hij lijkt eerder weggemoffeld dan onderschat: al lang geleden gold hij als Geheimtip. In ieder geval heb ik ouderwets genoten van deze dwarse en geestige columns.
Boudewijn van Houten, Onder de barbaren. Nijmegen: Flanor, 2014. 328 p. € 25 (Beijenssttraat 30, 6521 ec Nijmegen uitgeverijflanor@gmail.com).
[pagina 67]Lviv revisited
In de herfst van 2006 was ik in Lviv. Het voelde als een thuiskomst. Donkere middeleeuwse kerken, kloeke straatkeien, melancholieke parken met Weense Jugendstillantaarns, gammele sovjettrammetjes, straten met blauwe regen en zonder reclames, oker gesauste gevels, het immense station, getuige van zoveel definitief afscheid – zo moest een stad er uitzien. Het grote standbeeld van Stepan Bandera – voor sommigen een held, voor anderen een nazi – stond er nog niet. Het boek Lemberg – Lwów – Lviv (Bas Lubberhuizen, 2008) dat ik over de Fatale Stad schreef, was voor vertrek praktisch af. Ik gidste drie reisgenoten langs de literaire en documentaire plekken van het manuscript. Sindsdien ben ik niet teruggeweest: misschien om overweldigende indrukken niet uit te wissen? Maar anderen gingen verder. Michiel Driebergen (1980) nestelde zich als journalist in Lviv, liet via de radio van zich horen en ontpopte zich als blogger. Na De joden van Lemberg (Boekenbent, 2012) komen hij en enkele compagnons met het imposante boekwerk Lviv, stad van paradoxen dat door een adresloze gelegenheidsuitgever op de markt is gebracht. Het boek is grotendeels het resultaat van spontane kennismakingen. Stedenbouwkundige Kees van Ruyven (1948) bekent zelfs dat hij nog in 2012 niet van een stad Lviv had gehoord. Een persoonlijke kanttekening: het paginagroot geciteerde gedicht ‘Het Hoge Slot’ van Zbigniew Herbert is niet door mij maar door Gerard Rasch vertaald en wel ben ik de vertaler van het boekmotto van Joseph Roth. De grote kracht van dit boek zit in de indringende kleurenfoto’s van ex-planoloog en ex-wethouder Dolph Kessler (1950). Voor plekjes achteraf, zoals het schijnbaar nietszeggende moerassige bosje dat de executieplaats bij het Janovska-concentratiekamp was, heeft hij niet minder oog dan voor oude monumenten. De geschiedenis, die als een slagschaduw over Lviv ligt, wordt tastbaar. Ook de recente Maidan-periode duikt nog op. Bovendien biedt dit boek, met zowel Nederlandse als Engelse tekst, interessant kaartmateriaal. Het blijft een wonder dat Lviv in al zijn dubbelzinnige pracht achter het IJzeren Gordijn geconserveerd bleef. Maar de recente Maidan-periode, die het boek ook dekt, maakt eens te meer duidelijk dat de stad niet alleen een van vrijwel alle synagogen ontdaan openluchtmuseum van het Habsburgse rijk is maar ook een nationalistisch bolwerk waaraan het huidige Oekraïne een groot deel van zijn identiteit ontleent.
Dolph Kessler (foto’s), Michiel Driebergen, Kees van Ruyven, Ruud Mey (tekst), Herman
[pagina 68]Zonderland (kaarten), Lviv, stad van paradoxen. City of paradoxes. Mauritsheech Publishers i.s.m. Apriori Publishers, Lviv, 2014. 256 p. € 35 (vriendenvanlviv@gmail.com).
A.F.Th. van der Heijden zakt af naar 1678
De Statenhofpers van Jaap Schipper lijkt niet een van de productiefste bibliofiele uitgeverijen. De pers richt zich wel steeds meer op echte boekwerken: ingebonden banden waarvoor het zetwerk wel eens wordt uitbesteed. Daarbij hoorde al De uitverkorene van A.F.Th. van der Heijden, een lijvige pendant van Tonio, en een bijzondere editie van Achterbergs Antimaterie (zie De Parelduiker 2014/2). In De ochtendgave geeft Van der Heijden een voorproefje van een nieuwe roman, zoals de ondertitel aangeeft: Hoofdstuk uit de gelijknamige roman over de Vrede van Nijmegen (1678). De titel verwijst naar het geschenk van bruidegom en chirurgijn Casper aan zijn bruid Sara die na de huwelijksnacht spoorloos verdwijnt maar wel negen maanden later een kind bij hem laat afleveren. Het draait hier om spionage: de vrouw bespioneert voor de Staten- Generaal Franse troepen die Nijmegen in 1672 belegerden. Van der Heijden onthult iets van de intrige in een nawoord, waarin hij verder niet ingaat op zijn onderwerpskeuze – oudere vaderlandse geschiedenis – die nogal verrassend is. Ook de ontknoping blijft nog geheim. Na de Vrede in 1678 hoeft de dappere Sara niet langer de maîtresse te zijn van een markies Caloyanni: ‘Casper voert haar uit de Franse ambassade weg – maar of de bedrogen Caloyanni dit over zijn kant zal laten gaan?’ Gerrit Noordzij tekende het bandstempel van deze elegante uitgave. De tekst is toepasselijk gezet uit de Elzevir, gebaseerd op een zeventiende-eeuws ontwerp: vorm en inhoud blijven weer een.
A.F.Th. van der Heijden, De ochtendgave. Den Haag: Statenhofpers, 2014. 57 p. 116 ex. € 95 (Frederik Hendriklaan 6, 2582 bb Den Haag duodecim@worldonline.nl).
Rectificatie: Wolfgang Frommel (De Parelduiker 2015/1, p. 65) woonde bij Gisèle van Waterschoot van der Gracht op Herengracht 401, niet op 51.