Laagwater
R. Breugelmans
Paddestoelen en rotte blaren
1916. De strijd die later de Eerste Wereldoorlog zou gaan heten, woedde in alle hevigheid. Nederland was ‘neutraal’ en dat betekende dat het leven zo normaal mogelijk doorgang probeerde te vinden. Dat gold ook voor de vaderlandse literatuur. Hoogtepunten waren in dat jaar schaars, misschien Pierrot aan de lantaarn en De wandelaar van Martinus Nijhoff, maar de echte uitschieter was van de hand van een Belg: het tijdschrift Groot Nederland had ‘De Verlossing’ van Willem Elsschot gepubliceerd. Daarnaast verscheen veel dat nu terecht vergeten is. Paddestoelen van ene Ton Ven zou beslist tot die categorie hebben behoord, ware het niet dat later bleek dat ‘Ton Ven’ een pseudoniem was waarachter de toen 32-jarige Haagse advocaat mr. F. Bordewijk zich verborg. Hij was sinds eind 1913 werkzaam als junior op het advocatenkantoor van mr. J.G. Schürmann, toen nog gevestigd op het adres Wijnhaven 48, maar sinds mei 1916 aan de Boompjes 10b in Rotterdam. Bordewijk zou er tot 1919 blijven.1 Pas in de jaren dertig zou hij bekend worden met de novellen Blokken, Knorrende beesten, Bint en de roman Karakter.
Het bundeltje versjes of rijmpjes van 61 bladzijden was uitgegeven in ‘s-Gravenhage door G. Vormer.2 Vormer was hoofdzakelijk bekend als boekhandelaar. Hij had zijn zaak opgericht in 1897 en zich gevestigd op het adres Prinsessegracht 1. De boekwinkel grensde aan de Academie van Beeldende Kunsten, waaraan tevens een Middelbare Technische School voor Bouwkunde was verbonden. Vormer had zich gespecialiseerd in de verkoop van boeken in de bouwtechnische richting. Ongetwijfeld is Bordewijks jongste broer Jo, bouwkundig ingenieur, daar klant geweest. Vormer had een warm
sociaal gevoel en bij hem was Maurits Esser in dienst, als literator bekend als Gerard van Eckeren en van 1906 tot 1929 redacteur van Den Gulden Winckel, dat in 1916 als ondertitel ‘Maandschrift voor de boekenvrienden in Groot-Nederland’ had.3 Zijn roman De Van Beemster. Geschiedenis eener familie, eveneens uit 1916, is nu ook totaal vergeten. Ondanks dat sociale gevoel was Vormer ongetwijfeld ook zakenman en het zou mij niet verbazen als Bordewijk financieel heeft moeten bijdragen aan de publicatie van zijn versjes, zoals dat ook het geval was bij de tweede en derde bundel van de Fantastische vertellingen. Qua uiterlijk is het bundeltje een modern boekje, gedrukt als het is met een pas sinds 1912 bestaande letter: de Hollandsche Mediaeval van S.H. de Roos.
Paddestoelen was opgedragen ‘Aan mijn Vrouw’ en die opdracht was verdiend. Tenslotte had zij het pseudoniem Ton Ven bedacht naar aanleiding van het Tonven in Oisterwijk, waar het echtpaar op de huwelijksreis terecht was gekomen in plaats van in Oostenrijk. De trouwdag was namelijk op 1 augustus 1914, de dag waarop ook de Eerste Wereldoorlog uitbrak, zodat het beoogde buitenlandse reisdoel onbereikbaar was geworden.
In 1904 begon Bordewijk als twintigjarige spoorstudent zijn rechtenstudie in Leiden. In tegenstelling tot bij Katadreuffe ging het bij hem allemaal niet zo snel.4 Hij besteedde een deel van zijn tijd aan literair werk. Biograaf Reinold Vugs vermeldt twee vroege publicaties: ‘Dames’ in het Algemeen Nederlandsch studenten-weekblad Minerva van 14 december 1907 en ‘In ballingschap’ in Eigen Haard van 19 en 26 november 1910, beide ondertekend ‘F.B.’.5
Ik vermoed dat de versjes in Paddestoelen ook uit deze periode dateren. Zij zijn naar mijn mening van een grote meligheid en nogal ‘studentikoze humor’, een genre dat Bordewijk gedurende zijn hele leven is blijven waarderen.
Op 7 augustus 1959 stelde Bordewijk zijn uitgever Nijgh & Van Ditmar per brief op de hoogte van zijn plan een nieuwe kleine bundel gedichten in de trant van Paddestoelen uit te geven, evenals zijn debuutbundel onder de naam Ton Ven: ‘In dit rijm is gestreefd naar humor, ironie en karikatuur.’ In een brief van 27 augustus voegde hij daaraan toe: ‘De schuilnaam Ton Ven is wel reeds in vakkringen bekend (ikzelf heb daaraan ook medegewerkt door een uitlating aan Van Vriesland), maar ik zal er toch zeer veel prijs op stellen indien U bij eventuele uitgave niets schriftelijk wilt loslaten nopens de identiteit van deze Ton Ven.’6 Paddestoelen. (Raad in) rijm zou in 1961 verschijnen.
Een paar jaar later was Bordewijk wat toeschietelijker. Nijgh & Van Ditmar publiceerde in 1964 Jade, jaspis en de jitterbug. Wijsheid en schoonheid uit het leven van baron van Stralen op rijm van Ton Ven. Vooraf had Bordewijk in een brief aan directeur E. van Dam van Isselt al gemeld dat Ton Ven geen werkelijke schuilnaam was. De auteur wilde zich slechts in een andere kwaliteit aan het publiek voorstellen, ‘en daarvoor is het me voldoende dat mijn ware naam niet op de boekjes zelf voorkomt’.7
Ik heb lang vermoed dat voor Bordewijks eerste Paddestoelen de bundel Rotte blaren. Leidsche studentenliedjes etc. (1905) van Hugo en Eduard, ‘met oorspronkelijke teekeningen en muziek’, een inspiratiebron is geweest.
Achter deze pseudoniemen gingen de Leidse corpsleden en rechtenstudenten A.W. Kamp en M.D. Horst schuil.8 Was deze bundel in 1927 nog beoordeeld als ‘nooit volprezen […] van sprankelenden geest en onovertrefbaren humor’, in 1950 sprak J.J. Peereboom van ‘hun gebrek aan vitaliteit en originaliteit’.9 Ik heb zowel Rotte blaren als Paddestoelen doorgelezen en mij trof een zekere verwantschap in onderwerpen en toon. Voorbeelden zal ik de lezer besparen. Behalve die overeenkomsten zie ik er ook een tussen de twee titels, waarin gezinspeeld wordt op vergankelijke herfstsymbolen.
‘Reacties bleven uit, recensies zijn er niet van bekend.’10 In 1947 moest Bordewijk dit zelf, zij het niet volmondig, ook toegeven: ‘Voor zover mij bekend heeft geen deskundige [cursivering van mij, rb] ze ooit beoordeeld.’11 De enige, behalve Vugs, die er nog wát aandacht aan besteedt en zelfs een versje eruit citeert, is R.H. Zuidinga in het kleine boekje Mr. F. Bordewijk.12 Wel is de tekst van Paddestoelen natuurlijk opgenomen in het Verzameld werk, maar ik vrees dat ze ook daar weinig lezers heeft getrokken. En inderdaad, die stilte is passend. Terecht heeft Vugs zich en ons de vraag gesteld ‘waarom Bordewijk, na het fiasco van zijn debuut als dichter, op deze weg verderging’. Zijn verklaring, enige bladzijden verder, namelijk ‘gebrek aan zelfkritiek’ lijkt mij overtuigend.13 Laten we uit bewondering voor een belangrijk deel van Bordewijks werk deze mislukking maar met de mantel der liefde bedekken.
- 1
- Zie [J.T. Anema,] ‘Mr F. Bordewijk, advocaat en romancier’, in: Schaap & Partners. Honderd jaar een bijzonder kantoor [Rotterdam 2002], p. 49-59, en ibid., p. 42-44. Daarnaast gaf hij van 1914 tot 1917 staatshuishoudkunde en handelsrecht aan de Middelbare Handelsschool met 2-jarige cursus in Den Haag.
- 2
- Alle gegevens over G. Vormer zijn ontleend aan M.J. Visser, De Haagse boekhandel (Den Haag [1963]2), p. 50-51.
- 3
- Toevalligerwijs (?) werd in deze jaargang op p. 64 D.J. van der Ven, Het wondere leven der paddestoelen (Amsterdam [1915]) besproken…
- 4
- Zie Reinold Vugs, F. Bordewijk. Een biografie (Baarn 1995), p. 39-42.
- 5
- Vugs, p. 40-41. In de inhoudsopgave van Eigen Haard staat Bordewijks naam voluit, een gegeven dat Vugs niet vermeldt. Hij zegt slechts, zonder nadere adstructie, dat de publicatie ‘volkomen zeker’ van Bordewijk is.
- 6
- Deze brieven zijn afkomstig uit de nalatenschap van mr. R.F. Bordewijk, welwillend ter beschikking gesteld door zijn weduwe, Gunilla Bordewijk-Ingelsson.
- 7
- Zie noot 6.
- 8
- Zo ook Vugs, p. 51-52, waar hij wat verdere gegevens verstrekt over de oplage (500 exemplaren) en verkoop en afrekening. Een kortere versie van Rotte blaren, in 1903 verschenen onder de titel Rotte bladen, was voor f 1,40 verkrijgbaar bij de pedel van het Leidsch Studenten Corps (waar Bordewijk geen lid van is geweest).
- 9
- In respectievelijk L.D. Frank en H.B. Wiardi Beckman, Geschiedenis van het Leidsche Studentencorps (Leiden 1927), p. 199, en Geschiedboek van het Leidsche Studenten Corps […], 1575-1950 (Leiden 1950), p. 278. Vergelijk nog Leidse letters. Een bloemlezing. Samengesteld door A. Korthals Altes [e.a.] (Leiden 1955), p. 63.
- 10
- Siem Bakker, Ik ben maar een dilettant. F. Bordewijk, 1884-1965 (Nijmegen 1991), p. 20.
- 11
- F. Bordewijk, Verzameld werk 11 (Amsterdam 1991), p. 479.
- 12
- Lelystad 1982 (AO. No. 1938 (5-11-1982), p. 1-2).
- 13
- p. 289 en 295.