Peillood
H.J.A. Hofland Niets voor het mooi
Ik wil iets schrijven over Jan Vrijman, trek de gelijknamige lade in mijn geheugen open. Dat is geen lade, het is een grote kast waarin ik ontdekking na ontdekking doe. U kent het: de eerste aanblik van zo’n kast, en dan het steeds grondiger onderzoek van de inhoud, de verrassingen. Er zit veel meer in dan je gedacht had, hele gesprekken bewaard gebleven, avonturen, decorstukken, klanken, de openbaring van datgene waarvan je het bestaan niet meer vermoedde. Waar moet je beginnen? Raadpleeg de literatuur. Ik ging naar De Bezige Bij, kreeg een paar boeken uit het archief te leen en begon in De werkelijkheid van Karel Appel, het boek dat Vrijman heeft geschreven nadat hij de geruchtmakende film had gemaakt. De film waarin Karel het aforisme uitspreekt: ‘Ik rotzooi maar wat aan.’ Dit wordingsverslag van de film is geschreven in het proza van de directe denker. Geen omhaal, geen franje van adjectieven, niets voor het mooi, geen reserve van bijzinnen. Zakelijk of poëtisch, altijd snel en regelrecht. Op pagina 22 las ik de volgende zin: ‘In 1959 maakte ik een filmdocumentaire over de gevolgen van het Dagboek van Anne Frank; daarna was ik klaar voor een ambitieuzer project, dus de Appelfilm.’ Hieronder wordt eerst een episode uit het ontstaan van de Frankfilm verteld.
Het moet in 1958 zijn geweest dat Jan en ik elkaar hebben ontmoet, en waarschijnlijk elkaar herkend als geestverwanten in het verzet tegen de burgermaatschappij. Hij had zijn documentaire Dag Koninginnedag voltooid. Die was uitgezonden door de vpro, met rampzalige gevolgen. Dat kwam doordat er iemand in zou optreden, Maud Boshart, die in 1933 tot een lange gevangenisstraf was veroordeeld wegens zijn aandeel in de muiterij op Hare Majesteits kruiser De Zeven Provinciën. Nog voor de film was uitgezonden, werd het een schandaal. Boshart werd vervangen door een mindere muiter, maar ook dit werd door vaderlandslievend Nederland niet gepikt, en de vpro voelde zich verplicht het Nederlandse volk excuses aan te bieden. Vrijman, die het per slot van rekening had bedacht, werd door de directie van het massamedium geofferd, zoals massamedia wel meer zo’n schaamteloos offer brengen als ze hun huid willen redden.
Maar Vrijman liet zich niet verslaan. Hij vertelde me dat hij het plan had een
film te maken die Het Wonder van Anne Frank zou heten. Of hoe een meisje door haar meeslepend dagboek de hele wereld wist te betoveren. Wilde ik daaraan meedoen? Vanzelfsprekend. We zouden samen het scenario schrijven, en het leek hem dat ik de aangewezen man was om Otto Frank, de vader van Anne, tot medewerking te bewegen.
Om de film te produceren, richtten we een stichting op, genaamd telmo, afkorting van Television and Motion Pictures, gevestigd Da Costakade t.o. 163, Amsterdam. Daar woonde ik toen, in een woonschip. Toevallig werd ik in die tijd weleens door mijn krant, het Algemeen Handelsblad, naar de Raad van Europa in Straatsburg gestuurd. Otto Frank woonde in Bazel; volgens Jan op drie steenworpen afstand van Straatsburg. In mijn hotel belde hij me op. De boodschap was dat Europa wel belangrijk kon zijn, maar het wonder van Anne Frank was belangrijker. Henk, ga! Nu!
Ik reed naar Bazel, Herbstgasse 11, en werd door Otto vriendelijk en voorkomend ontvangen. Hij was intussen hertrouwd; de nieuwe mevrouw Frank hield haar wantrouwen niet verborgen. Ik verklaarde Otto het doel van mijn komst, Otto voelde voor het plan, mevrouw Frank bood weerstand, het gesprek werd intenser, Otto en ik gingen staan, Otto liep onder de druk van mijn woorden langzaam achteruit, struikelde over de rails van de schuifdeuren en viel ruggelings in de achterkamer. Zonder de formele toezegging van zijn medewerking reed ik terug naar Straatsburg. Maar we zouden elkaar nader spreken, in Amsterdam waar hij binnenkort moest zijn.
Dit alles meldde ik de directeur van telmo. Hij zei: ‘Zeer goed! Er is niets verloren. We hebben de voet tussen de deur!’ Niet lang daarna zou moeten worden bewezen hoeveel die voet waard was, want Otto Frank kwam logeren in Krasnapolsky. We vroegen audiëntie, ontmoetten elkaar in de lobby. Opnieuw was mevrouw Frank erbij. Opnieuw bood ze weerstand. Jan nam de regie over, sprak op Otto in. Mevrouw liet in lichaamstaal haar onverbiddelijk nee weten. Jan besloot dat dit alleen kon worden overwonnen als hij nu radicaal zou optreden. Hij knielde voor Otto Frank, omvatte diens knieën en zei: ‘Meneer Frank! U moet dit doen!’ Otto verloor het bewustzijn, kapseisde op de canapé en viel in de armen van mevrouw. Paniek in de lobby. Obers schoten toe, portier met ehbo-kistje, de stichting telmo werd uit het hotel verwijderd.
Toch is Jan Vrijman erin geslaagd deze film te maken, mét Otto Frank. Ook een wonder. Alleen Han Hoekstra heeft er, in Het Parool, prijzend over geschreven.
telmo withered away. Jan had andere projecten. Wat ik als zijn meesterwerk beschouw, de reeks documentaires over de paardenmarkt in Zuidlaren, de straatmuzikant Koperen Ko en de gezondheidsbidder Johannes Maasbach, had hem nationale roem bezorgd. Nu wilde hij een grote documentaire over Philips maken. Daartoe moest hij eerst voor de raad van bestuur vertellen wat hij waard en van plan was. Hij legde het me uit. ‘We gaan samen,’ zei hij. ‘Jij trekt je businesspak aan,
zodat die mensen je herkennen. Dan draaien we mijn documentaire over Zuidlaren en de rest. Daarna vertel jij wat voor genie ik ben, en halverwege onderbreek ik je, en dan doe ik mijn nummer.’ Hij liet zijn giechellach horen, trok aan zijn sigaartje en zei: ‘Het avontuur van het leven. Weet je wel.’
We gingen naar Eindhoven. De raad van bestuur zat gereed om de wilde artiesten uit Amsterdam te bezichtigen. De film werd gedraaid, ik was de zakelijk leider, begon aan mijn getuigenverklaring en ik had nog geen drie zinnen gesproken of Jan sprong naar voren. De bezeten cineast, onnavolgbaar. De opdracht werd binnengehaald.
Door al deze avonturen waren we bevriend geraakt, in de betekenis van trouwe makkers geworden. Zo kwamen we terecht in de redactie van Podium 58, het vernieuwde literaire tijdschrift dat naar het voorbeeld van Les Temps Modernes zich op de geëngageerde literatuur zou concentreren. In welke mate dat geslaagd is, laat ik terzijde. Wel heeft Jan in een van zijn bijdragen een uitdrukking gebruikt die tot op de dag van vandaag voortleeft. In nummer 7/8 van april/mei 1964 verscheen onder de titel ‘Niet te geloven’ een stukje waaruit ik citeer: ‘Na Lodewijk xiv is het nergens ter wereld meer voorgekomen dat grote aantallen halve en hele artisten, diplomaten, hovelingen, paljassen en publieke smaakmakers werden samengedreven binnen een ruimte van enkele vierkante kilometers. Tot de Nederlandse televisie kwam. Alle televisiekrachten hokken, min of meer verplicht, samen binnen de fatale driehoek Hilversum-Bussum-Blaricum. Zoals in alle gesloten gemeenschappen leidt dit tot een inteelt van belang. Er wordt gedronken en geneukt dat het een lieve lust is. Het drinken blijft bij de lage salarissen beperkt tot jenever en bier, maar het neuken kent geen grenzen. De televisieproducers neuken hun assistenten, de regisseurs neuken na de uitzending hun scriptgirls en de sectiehoofden neuken tijdens de uitzending de vrouwen van hun regisseurs. Het is niet te geloven: alles zuipt en naait. Heel het Gooi is een groot matras.’ Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse. Taal geeft wel de uitdrukking, niet de herkomst. Dat de redactie er haar voordeel mee moge doen.
Jan Vrijman had een groot talent voor het schrijven van de korte column. Hij is er, onder de naam Jean Journaille, mee begonnen in Vrij Nederland. Daar vertrok hij in november 1957, nadat hoofdredacteur Mathieu Smedts een stukje van hem had geweigerd. Dat was onthullend en belastend voor een andere hoofdredacteur – te ingewikkeld om hier uit te leggen. In Podium tekende hij met j.j. De eerste ‘Journaille’ in Het Parool is verschenen op 1 oktober 1984; die eindigt met: ‘Wie is de nieuwe Stem des volks? Uw ondergetekende.’ Daar zat geen greintje ironie bij, hij meende dat in de diepste ernst. De laatste van zijn ongeveer 3500 stukjes komt op 10 mei 1997, onder de kop ‘De laatste, denk ik’. Op 30 mei is hij gestorven.
Jan Vrijman, dat moet iedereen eigenlijk weten, is het pseudoniem van Jan Hulsebos, die op 12 februari 1925 in Amsterdam, Westerstraat 1 is geboren. In het jaar
van zijn dood is bij De Bezige Bij een verzameling Parool-columns verschenen, een door Tom Rooduijn gemaakte, uitstekende selectie. De 274 pagina’s laten zich lezen als een kroniek van de tijd, een autobiografie, hier en daar onderbroken door een gedicht in proza. En het is niet verouderd. Ik vroeg me af wat de columnist zou hebben geschreven over het curieuze gezelschap dat zich inmiddels van de natie meester heeft gemaakt. Het boek ligt nu bij De Slegte, koop het. U wordt er een beter mens van. Op het omslag staat zijn door Ed Suister gemaakte portret. Hij kijkt u oplettend aan, de melancholieke avonturier met zijn verborgen lach. Ik kijk naar hem, opeens kan ik hem horen, vooral horen lachen.