Over dit hoofdstuk/artikel

Wieneke ’t Hoen

over Willem Elsschot

over August Borms


1
Johan Anthierens, Willem Elsschot, het Ridderspoor. Leuven 1992, p. 83-97.
2
Ida De Ridder, Willem Elsschot, mijn vader. Amsterdam 1994, p. 134. Zie ook Marc Reynebeau, ‘Het is mij van het hart’. In: Knack 22 (24 juni 1992) 25, p. 112-113.
3
Jeroen Brouwers, ‘Het Vlaamse vlakgom’. In: De Groene Amsterdammer 120 (3 april 1996) 14, p. 20-21. Ook te lezen op www.groene.nl/1996/14/jb_borms.html.
4
Gaston Durnez, ‘Willem Elsschot. Het zat hem vreselijk dwars dat ze een oude kreupele vent doodschoten’. In: Vlaamse schrijvers. Vijfentwintig portretten. Antwerpen / Amsterdam 1982, p. 15-21. In iets andere vorm eerder gepubliceerd in De Standaard (28 december 1981).
5
Geciteerd uit E. de V., ‘Rommelpot’. In: ’t Pallieterke 20 (29 oktober 1964) 44, onderdeel van een zesdelige serie artikelen over Rommelpot.
6
Vrijwel alle versies van ‘(Aan) Borms’ werden opgenomen in Brieven, p. 642-672. De eerste versies zijn alle ondertekend met ‘Willy’. Inmiddels zijn nog twee versies van het gedicht gevonden. De ene, hier geciteerde versie telt vijf getypte plus drie in handschrift toegevoegde strofen, ondertekend met ‘Willy’, zonder datum. Regel 4 in deze versie luidt ‘die in dit Vaderland zijn brood in schaamte eet’, overeenkomstig de versie in Rommelpot. Ook andere Varianten (bijv. ‘Door’ in regel 5, later ‘Voor’ en in regel 19 ‘Weet nu dan uw stem’, later verbeterd in ‘Weet nu dan dat uw stem’.) komen overeen met de tekst in Rommelpot, reden dus om aan te nemen dat het getypte deel van het handschrift de bron was voor Rommelpot. Elsschot zal een doorslag bewaard hebben. Later heeft hij op deze doorslag ‘in dit Vaderland’ veranderd in ‘nu, in dit ons Land,’ en drie strofen toegevoegd. Het getypte deel van dit handschrift komt dus vóór de versie zoals afgebeeld op p. 644 van Brieven. Het andere teruggevonden handschrift telt alle tien strofen plus de bijbelmotto’s, is geheel getypt en gedateerd 25 april 1947.
7
Ida De Ridder, Willem Elsschot, mijn vader. Amsterdam 1994, p. 134.
8
E. de V., ‘Martha Dolfyn en “Rommelpot”.’ In: ’t Pallieterke 35 (19 april 1979) 16, p. 8.
9
Informane ontleend aan verschillende lemma’s van de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Tielt 1998.
10
Brief van Frans Buyens aan Vic van de Reijt, 23.3.1991, Brieven, p. 645.
11
Doorslag aangetroffen in privé-collectie; een andete doorslag werd in het archief van Jan Villerius aangetroffen. De jongedame over wie Elsschot spreekt, zal Martha Dolfyn of Anna Vets geweest zijn; zij stonden bezoekers te woord.
12
Een afschrift van deze brief werd in het archief van Jan C. Villerius aangetroffen door Marco Daane, die het mij ter inzage gaf, waarvoor hartelijk dank.
13
Brief aan Hubert Lampo, 17.3.1947, gepubliceerd in De Parelduiker 2 (1997) 1, p. 32.
14
Jos Borré, ‘Gerard Walschaps “Aan Borms”.’ In: De Vlaamse Gids 81 (1997) 1, p. 2-8. Zie ook Gerard Walschap, Brieven 1921-1950. Amsterdam 1998, p. 1055-1061, met daarin opgenomen het commentaar van Marnix Gijsen op Walschaps stuk en de persoon Borms, alsmede Walschaps antwoord aan het nvt, 30.3.1947, p. 1160-1161.
15
Marc Somers, ‘Het Bormsgedicht van Willem Elsschot en het Nieuw Vlaams Tijdschrift’. In: Vlaanderen 45 (1996) 263, 268-273.
16
Zie voor de verschillende versies en adressanten Brieven, p. 642-672 en Lieven Vandelanotte, Voor ’t eten van uw drek. Conceptie en receptie van Elsschots Bormsgedicht, Scriptie gemaakt bij Hugo Brems, december 1997.
17
Jozef Muls aan Willem Elsschot, 18.7.1947; afschrift aangetroffen in het archief Villerius.
18
L.P. Boon aan Willem Elsschot, 24.3.1947, Brieven, p. 662-666.
19
Elsschot aan Andries Kaas, 26.6.1947, Brieven, p. 678-680.
20
De Voorpost 1 (29 april 1949) 2, p. 7. Het vlugschrift waarover gesproken wordt, staat afgebeeld op p. 665 van Brieven; de tekst is inderdaad vrijwel gelijk aan die in De Voorpost. Een van de betrokken personen bij de oprichting van de Volksunie en De Voorpost was R. Panon, tevens uitgever van Rommelpot. Hij had die functie overgenomen van Martha Dolfyn, die zich na het proces tegen het blad in 1948 had teruggetrokken. Dat de redactie op de hoogte was van de weigering van het nvt wijst erop dat dit in bepaalde kringen een bekend gegeven was (zie ook ’t Pallieterke van 24 maart 1949).
21
Elsschot aan Lode Craeybeckx, 16 mei 1949. In het archief van Jan Villerius werd door Marco Daane een afschrift, met Varianten ten opzichte van de verstuurde brief, gevonden; Leen Van Dijck vond een kopie van de verstuurde brief (hier geciteerd) in het amvc. Zie Leen Van Dijck, ‘De Voorpost, een nieuwe episode in het Elsschot-Bormsverhaal’. In: zl 1 (2001) 1, p. 40-57.
22
Brieven, p. 665.
23
Afschriften van beide brieven aangetroffen in het archief Villerius.

Over dit hoofdstuk/artikel

Marco Entrop

over Willem Elsschot

over Marcus van Blankenstein


+
Marco Entrop (1956) is neerlandicus en redacteur van De Parelduiker.
1
‘Het Londense Vrij Nederland’, in: Elisabeth van Blankenstein, Dr. M. van Blankenstein. Een Nederlands dagblad-diplomaat 1880-1964 Den Haag 1999), p . 253-262.
2
Briefkaart Lodewijk de Haas aan Alfons De Ridder, d.d. 14 december 1944, in: Willem Elsschot, Brieven. Verzameld en toeggelicht door Vic van de Reijt, met medewerking van Lidewijde Paris (Amsterdam 1993, p. 556-557.
3
‘Ik ontving indertijd je brief van 7 maart [1945]. Inderdaad wist ik heel goed waar ik mij aan te houden had omtrent je gevoelens tegenover die rot-Nazis, maar daar ging ’t niet om. De kwestie was, dat iemand uit ’n paar regels in De Leeuwentemmer genoeg gif gedistilleerd had om je in V.N. aan te vallen en ik zou daar graag op geantwoord hebben.’ Brief Lodewijk de Haas aan Alfons De Ridder, d.d. 10 mei 1945, in: idem, p. 567.
4
Brief Alfons De Ridder aan Bob van Kampen, d.d. 10 september 1945. Met dank aan Wieneke ’t Hoen.
5
Kopie van de uitgeefovereenkomst in het bezit van het Constantijn Huygens Instituut voor tekstedities en intellectuele geschiedenis, Den Haag. Met dank aan Peter de Bruijn. Van Tsjip en De leeuwentemmer werden er tot 1 mei 1945 ongeveer 1500 exemplaren verkocht. Aan royalties werd daarvoor $ 348,75 betaald. Brief Bob van Kampen aan Alfons De Ridder, d.d. 1 augustus 1945, op. cit. (noot 4).
6
‘Door zijn toedoen, verscheen “Tsjip en de leeuwentemmer” van Elsschot, te New York in een keurige uitgave.’ Marnix Gijsen, ‘Greshoff en de Zuid-Nederlandsche letterkunde’, in: Standpunte. Onafhanklike kwartaalblad vir literatuur en kuns, jg. 4, nr. 1, januari 1949, p. 37.
7
Een opsomming van de te verschijnen jeugdliteratuur geeft Nederland. Weekblad voor de Nederlanders in Latijnsch Amerika, jrg. 24, nr. 1, 7 juni 1944, p, 29.
8
Willem Elsschot, ‘The little boy’ [vertaald door Jo Mayo], in: Harvest of the Lowlands. An anthology in English translation of creative writing in the Dutch language with a historical survey of the literary development, compiled and edited by J. Greshoff New York 1945), p. 263-275.
9
Jan Greshoff [red.], In de verstrooiing. Een verzameling letterkundige bijdragen van schrijvers buiten Nederland 1940-10 mei-1945 (New York 1945).
10
De Nederlandse beeldend kunstenaar Gerard Hordijk (1899-1958) volgde de kunstacademie in Den Haag en studeerde ook enige tijd aan de Ecole de Paris. Hij woonde en werkte onder meer in Zuid-Spanje (Gibraltar), Bretagne en Londen, en van 1935 tot 1940 afwisselend in Amsterdam, Parijs (waar hij Piet Mondriaan leerde kennen) en Zuid-Frankrijk. In 1940 verhuisde Hordijk met zijn gezin naar New York. Vanwege zijn specialisme – muurschilderingen – werd hij in 1941 gevraagd een wandschildering te ontwerpen en uit te voeren in het gebouw van The Netherlands Information Bureau in New York. Mogelijk is uit dit contact het verzoek van Querido, Inc. voortgekomen hem de boekomslagen te laten verzorgen. Gegevens ontleend aan Elvira Mulhern, ‘Pinning to canvas the evanescant moment’, in: Knickerbocker Weekly, jg. 4, nr. 6, 3 april 1944, p. 18-21.
11
Via advertenties in Knickerbocker Weekly en Vrij Nederland liet Querido, Inc. regelmatig weten waar en in welke boekhandels zijn uitgaven allemaal verkrijgbaar waren: vs, Canada, Argentinië, Brazilië, Mexico, Venezuela, Chili, Peru, Engeland, Curaçao, Suriname, Australië, Zuid-Afrika, Colombia en Cuba.
12
Marnix Gijsen, ‘Inleiding’, in: Willem Elsschot, Tsjip en De leeuwentemmer. Roman in 2 episoden (New York 1943), p. 14. Het eerste hoofdstuk van De leeuwentemmer verscheen onder de titel ‘Jantje’ in Groot Nederland van mei 1939, p. 417-432; de hoofdstukken ii t/m v in augustus 1940, p. 690-706; de hoofdstukken vi t/m xvi in september 1940, p. 760-788.
13
De redactie van Elsschot, Brieven, p. 542, veronderstelt dat de naamswijziging is gepleegd omdat ‘Walter’ te Duits klonk, wat onzin is. In Amerika is Walter een veel voorkomende voornaam.
14
Brief Alfons De Ridder aan Bob van Kampen, d.d. 10 januari 1957, op. cit. (noot 4). Ida De Ridder schrijft over deze kwestie in Willem Elsschot, mijn vader (Amsterdam 1994), p. 99: ‘De eerste brief aan Walter in De leeuwentemmer schreef vader hem in juli 1921 […]. Elsschot vroeg aan zijn oudste zoon of hij die brief nog bezat en of hij hem mocht lezen, zonder verdere uitleg te geven. Des te groter was de verrassing toen het boek verscheen. In de eerste uitgave van Tsjip heet de studerende zoon waarheidsgetrouw Willem. Na het verschijnen van De leeuwentemmer werd in Tsjip de naam Willem veranderd in Walter ter wille van de lezer. Elsschot had het ook andersom kunnen doen, maar die brief was gericht aan Waltet en dat moest zo blijven’.
15
Marnix Gijsen, ‘Van Heimatliteratuur tot litterait cynisme’, in: De literatuur in Zuid-Nederland sedert 1830 [Brussel 1940], p. 92-95. Overigens was dit hoofdstuk onder de titel ‘De literatuur in Zuid-Nederland’ al eerder verschenen in W.L.M.E. van Leeuwen [red.], Dichterschap en werkelijkheid. Geillustreerde literatuurgeschiedenis van Noord- en Zuid-Nederland en Zuid-Afrika (Utrecht 1938), p. 326-328. Gijsen heeft echter niet de moeite genomen zijn tekst te actualiseren.
16
Winkler Prins Algemeene encyclopedie, vijfde geheel nieuwe druk onder hoofdredactie van prof dr. J. de Vries (Amsterdam 1932-1938). Het lemma over Elsschot staat in deel 14 (1937).
17
Adriaan van der Veen, ‘Inleiding’, in: Greshoff, op. cit. (noot 9), p. 8.
18
Vriendelijke mededeling van dr. Elisabeth van Blankenstein, kleindochter van Marcus van Blankenstein, d.d. 17 augustus 2001.
19
Blijkbaar is de redactie van Elsschot, Brieven deze tweede reactie van Van Blankenstein op Tsjip en De leeuwentemmer ontgaan. In een annotatie op bladzijde 557 haalt zij alleen zijn artikel aan uit Vrij Nederland van 9 december 1944.
20
In Groot Nederland wordt als datum van voltooiing gegeven: 15 december 1939.
21
Zie p. 68-83. Overigens heeft Greshoff geen aandeel gehad in deze redactionele manoeuvre. Sinds zijn vertrek naar Zuid-Afrika in mei 1939 had hij geen directe bemoeienis meer met Groot Nederland. Zijn functie van redactiesecretaris werd waargenomen door Arthur van Rantwijk, die vanaf dat moment samen met Simon Vestdijk en Jan van Nijlen de redactie van het tijdschrift vormde.

Over dit hoofdstuk/artikel

Marco Daane

over Willem Elsschot

over Jan C. Villerius


+
Marco Daane (1959) is redacteur van De Parelduiker. Hij publiceerde eerder dit jaar de biografie De vrijheid nog veroveren. Richard Minne 1891-1965.
1
Alle voor dit artikel gebruikte brieven stammen, tenzij anders vermeld, uit het archief van Jan Villerius, geconsulteerd bij antiquariaat Aioloz te Leiden.
2
Elsschot leest voor. De briefwisseling tussen Willem Elsschot en Jan C. Villerius. Ed. Wieneke ’t Hoen en Vic van de Reijt. Amsterdam 1999, p. 16.
3
Zie noot 2.
4
Althans niet in Wilfried Pauwels’ De verdachten van september’ 44 (1990), Luc Huyses Onverwerkt verleden (1991), M. Conways Collaboration in Belgium (1993), Frank Seberechts’ Ieder zijn zwarte (1994) en Bruno de Wevers Greep naar de macht (1994); evenmin in de Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging (1998).
5
Zie noot 2, p. 65. De brieven verdienen uiteraard een uitvoerige bestudering, die het bestek van dit artikel echter te buiten gaat.
6
Ook op andere manieren kwam Villerius aan getuigenissen en gegevens over het ontstaan van Elsschots werk. Het verhaal over de rijd dat de De Ridders in de Snellinckstraat 49a te Rotterdam woonden (in Bzzlletin 45, april 1977, p. 15), had Walter De Ridder op 5 januari 1968 per brief opgedist aan de daar vermelde Z. Kraaieveld te Rotterdam. Deze Elsschot-liefhebber heeft die brief aan Villerius toegespeeld. Zo ook Alfons De Ridders brief aan Walter d.d. 13 juli 1921, later omgewerkt tot het begin van De leeuwentemmer (Brieven, p. 59-63).
7
Zie daarvoor Willem Elsschot, Brieven (Ed. Vic van de Reijt en Lidewijde Paris. Amsterdam 1993), p. 132-133, en voor Elsschots herhaalde pogingen p. 136, 148 en 155.
8
Willem De Ridder aan Jan Villerius, 18 april 1964.
9
Ida De Ridder, Willem Elsschot, mijn vader. Amsterdam 1994, p. 82. Volgens wijlen Johan Anthierens herinnerde Ida zich zelfs dat Willem ‘ontstemd […] reageerde op het artikel in De Nieuwe Taalgids’. Die lezing is waarschijnlijk voor Anthierens’ rekening. (Willem Elsschot. Het Ridderspoor. Amsterdam/Leuven 1992, p. 143.)
10
Jan De Ridder aan Jan Villerius, 21 juli 1962.
11
Deze en volgende fragmenten uit een brief van Jan De Ridder aan Jan Villerius, 13 september 1962.
12
Dat deed hij niet zonder aanleiding: over Wells had hij met Elsschot gecorrespondeerd; van diens feilloze geheugen inzake Poe’s teksten was hij getuige geweest. Zie Elsschot leest voor, resp. p. 79 (ook in Brieven, p. 1008) en 174.
13
Het was op 31 maart van dat jaar verschenen in de nrc. Zie Elsschot leest voor, p. 154-156.
14
Walter De Ridder aan Jan Villerius, 1 maart 1965. Het betrof volgens Walter een onvolledig deel van achttien handgeschreven bladen, getiteld Maria Van Dam. Tevens bezat hij twee bundels typoscript ‘definitieve tekst’, met verbeteringen.
15
Jan Villerius aan Walter De Ridder, 6 maart 1965.
16
Walter De Ridder aan Jan Villerius, 13 maart 1965.
17
Fred Batten aan Jan Villerius, 9 juli 1977.
18
Jan van Nijlen aan Fred Batten, 2 september 1962. Kopie in coll. Jan Villerius (origineel coll. nlmd).
19
Jan Villerius aan Fred Batten, 17 maart 1978. De datum van die brief was overigens dezelfde als die van zijn antwoord aan Reinold Kuipers waarmee dit artikel opent. Net als Kuipers had hij Batten (zie noot 17) driekwart jaar in het ongewisse gelaten over zijn reactie.
20
Jan Greshoff, ‘“Willem Elsschot” door B.F. van Vlierden. Cynisch verward met strijdbaar in het leven’, in Het Vaderland, 6 oktober 1962, p. 3.
21
De uitvoeringen ervan waren al lang (in 1960 en 1961) achter de rug.
22
ontwerp’, ongedateerd. Villerius had tevens een afschrift klaarliggen van Manuel van Loggems brief aan Elsschot van 14 maart 1958, met daarin onder meer diens vraag over het plan voor een toneeluitvoering van Lijmen/Het been (zie daarover Brieven, p. 995-997; Van Loggems brief was ten tijde van die publicatie nog niet gevonden). Idem met een brief van de Nederlandse Comedie, 23 mei 1958, naar aanleiding van de overeenkomst met Van Loggem, waarin het onder meer ging over het honorarium voor Elsschot.
23
Adèle De Ridder aan Jan Villerius, 30 oktober 1962.
24
Jan Villerius aan Adèle De Ridder, 1 november 1962.
25
Een zekere Jetty Rombouts heeft op 25 oktober 1962 wel een boze brief over Greshoffs uitval gestuurd aan het dagblad. Die is echter nooit gepubliceerd.
26
Jan Villerius aan Adèle De Ridder, 13 maart 1965.
27
Ibid.
28
Op 12 januari 1971, na ruggespraak met Walter.
29
Adèle De Ridder aan Jan Villerius, 26 maart 1977. Ze drukte hem op het hatt de ‘zeer persoonlijke brieven die mijn vader mij naar Polen zond ten tijde dat ik het kind [Tsjip] probeerde te ontvoeren’ niet te publiceren.
30
Walter De Ridder aan Jan Villerius, 17 september 1981.

Over dit hoofdstuk/artikel

H.J.A. Hofland

over Marinus van der Lubbe

over Willem Elsschot


Over dit hoofdstuk/artikel

H.J.A. Hofland

over Marinus van der Lubbe

over Willem Elsschot


Over dit hoofdstuk/artikel

Wieneke ’t Hoen

over Willem Elsschot


+
Wieneke ’t Hoen (1967) is neerlandicus. Ze studeerde af op de gedichten van Willem Elsschot en deed onderzoek voor de nieuwe editie van het Volledig werk. Vorig jaar stelde ze de fototentoonstelling en het gelijknamige boekje Van De Ridder tot Elsschot samen. In diverse tijdschriften publiceerde ze artikelen over Elsschor. Met Vic van de Reijt bezorgde ze de briefwisseling Elsschot-Villetius, Elsschot leest voor (1999).
1
Uitgeverij P.N. van Kampen te Amsterdam werd in 1841 gesticht door P.N. van Kampen (1818-1888). In 1873 kwam zoon N.G. van Kampen (1849-1915) inde zaak en werd de bedrijfsnaam veranderd in P.N. van Kampen & Zoon. Begin 1907 volgden N.G. van Kampens beide zoons: H.C.A. van Kampen (1881-1946) en Jan Wijnand van Kampen (1883-1968). H.C.A. van Kampen trok zich in 1927 echter terug. December 1931 werd het bedrijf een Naamloze Vennootschap. J.W. van Kampen haalde zijn zoon Bob van Kampen (1908-1977) in het bedrijf. Hij werd in 1935 mededirecteur.
2
In de uitgave van 1944 heeft Van Kampen nog geprobeerd de zin te herstellen, maar het werd toen ten onrechte ‘de verhongerde Duitsche wolf’. In latere drukken werd ‘Duitsche’ niet toegevoegd. Dat geldt ook voor de geschrapte zin met het woord ‘mof’.
3
Elsschot overwoog ook nog een uitgave in de Kunstsnoeckjes-reeks van Snoeck-Ducaju, waar grote oplagen van werden gedrukt. Die kwam er echter nier.
4
Bij deze brief van 19.1.1946 voegde Elsschot het conceptcontract, dat niet werd aangetroffen. Niet P.N. van Kampen, zoals Elsschot schreef, maar J.W. van Kampen was directeur van P.N. van Kampen & Zoon. Villa des Roses was in december 1945 verschenen, vierde [= vijfde] druk.
5
Van eind maart tot half juni 1945 was de uitgeverij zelfs gesloten geweest wegens gebrek aan voorraad en personeel. Een herdruk van Lijmen verscheen in augustus 1946. Uit nood nam Van Kampen van Querido, Inc. de voorraad Tsjip over en van Manteau Tsjip, Kaas en Villa des Roses.
6
Zie voor zijn eerdere belastingenperikelen Brieven, p. 687-717.
7
Elsschots brief is gedateerd 2.11.1948, brief 816 in Brieven van 5.11.1948 is Van Kampens antwoord.
8
Gedateerd 25.2.1949. Van Kampens brief van 10.11. 1948 was de afrekening van de honoraria over 1947 (bijlage bij brief 817 in Brieven). In Van Kampens brief van 16.2.1949 onderstreepte Elsschot het bedrag van f. 1741,39 en schreef in de kantlijn ‘ontvangen’.
+
Peter de Bruijn (1965) is medewerker van het Constantijn Huygens Instituut voor tekstedities en intellectuele geschiedenis. Samen met H.T.M. van Vliet bereidt hij de uitgave voor van Elsschots Volledig werk.
1
Frans Smits, Willem Elsschot. Zijn leven, zijn werk en zijn betekenis als prozaschrijver en dichter. Tweede, vermeerderde druk. Brussel 1952 (19421), p. 60-61.
2
Het materiaal is afkomstig uit particulier bezit en is ten behoeve van de uitgave van het Volledig werk voor onderzoek aan het Constantijn Huygens Instituut beschikbaar gesteld. Het voorbereidende onderzoek is van 1995 tot 1998 verricht door Wieneke ’t Hoen. De brieven van Ter Braak zijn teruggevonden ná de publicatie van Vic van de Reijts nalezing op de uitgave van Elsschots Brieven in De Parelduiker 2 (1997), nr. 1. De Brieven-editie (Amsterdam 1993) bevat alleen de door Smits geciteerde brieffragmenten (zie de nrs. 252, 295 en 298). Ik dank de heer Krijn ter Braak voor zijn vriendelijke toestemming de brieven te publiceren. Overigens zijn de antwoordbrieven van Elsschot aan Ter Braak jammer genoeg niet teruggevonden.
3
Menno ter Braak/E. du Perron, Briefwisseling 1930-1940. 4 dln., Amsterdam 1962-1967. Deel 1, p. 419.
4
Menno ter Braak, ‘De persoonlijkheid van Willem Elsschot’. In: Het Vaderland, 3 december 1933. Ook in Menno ter Braak, Verzameld werk. 7 dln., Amsterdam 1949-1951 (in het vervolg aangehaald als vw). Dl. 5, p. 33-39.
5
Brief van 18 april 1934 (Willem Elsschot, Brieven, nr 134; zie ook Elsschots reactie, nr. 135).
6
M[enno] t[er] B[raak], ‘Vertelkunst van Willem Elsschot’. In: Het Vaderland, 6 november 1934, avondblad (niet in vw).
7
Menno ter Braak, ‘Willem Elsschot en de idee’. In: Groot Nederland 35 (1937), dl. II, p. 15-20, het citaat op p. 17 (vw 4, p. 380-385, citaat p. 382).
8
vw 6, p. 512-513. Zie over de receptie van Elsschot door Ter Braak ook Nel van Dijk, De politiek van de literatuurkritiek (Delft 1994, m.n. p. 89-114) en Koen Rymenants, ‘Elsschot en de Forumianen’, in: Spiegel der Letteren 42 (2000), p. 19-48.
9
Op 22 november 1937 had Elsschot aan Greshoff het adres van Ter Braak gevraagd, om hem Pensioen te kunnen sturen (zie Willem Elsschot, Brieven, nr. 249). Op 1 december stuurde de auteur een exemplaar met de opdracht ‘Aan Menno ter Braak / met mijn dank voor zijn gunstige beschouwingen.’ (coll. K. ter Braak, Muiderberg).
10
In ‘Laarmans en de legende’ (vw 6, p. 512-517) noemde Ter Braak Tsjip ‘een bij uitstek huiselijke geschiedenis’, waarin Elsschots humor ‘soms wat afzakt naar gemoedelijke uitvoerigheid’, tetwijl de humor ‘in Pensioen weer strakker is gehouden, omdat Elsschot de historie meer buiten zijn familieleven heeft gezocht’ (p. 513-514).
11
Toespeling op de volgende passage van Greshoff over Elsschot, uit zijn artikel ‘In Elsschot’s laboratorium’ (Groot Nederland 35 (1937), dl. II, p. 51): ‘Radiolezingen wijst hij af sinds hij bemerkt heeft, dat in Nederland en België, de traditioneele landen der vrijheid, de heeren censoren hun ongewijde handen aan elk proza slaan.’ Ter Braak citeerde deze passage ook in zijn bespreking van het Elsschot-nummer, ‘Willem Elsschot geëerd’, in Het Vaderland van 3 juli 1937, avondblad (niet in vw). De radiolezing van Ter Braak is vermoedelijk niet doorgegaan. Er is tenminste niets over teruggevonden, noch in kranten noch in het vrt-archief te Brussel. Ook in het gedetailleerde Jaarverslag van het N.I.R. uit 1938 wotdt Ter Braaks lezing niet genoemd.
12
Brief aan Jan Greshoff, 2 februari 1938 (Willem Elsschot, Brieven, nr. 260).
13
Brief aan P.N. van Kampen, 23 februari 1938 (Willem Elsschot, Brieven, nr. 264). Zie ook de brief van 9 maart aan Greshoff (nr. 266): ‘In mijn geest is dit niet bedoeld als een afzonderlijk boek maar als het iie deel van Lijmen.’
14
Om de overwinning te vieren, zie Willem Elsschot, Het been. Amsterdam, 1938, p. 126.
15
Ter Braak had een zenuwinzinking gehad (zie Menno ter Braak/E. du Perron, Briefwisseling 1930-1940. 4 dln., Amsterdam 1962-1967. Deel 4, p. 308 e.v.).
16
Ter Braaks één jaar jongere broer Wim ter Braak (1903-1971), die waarschijnlijk ook door Ter Braak wordt opgevoerd in ‘Elsschot en de idee’ als ‘een filosofische geest onder mijn bekenden [die] Lijmen vijfmaal gelezen heeft en op weg is het voor de zesde maal te lezen’ (vw 4, p. 385).
17
Deze opmerking staat in de marge van de brief, ter hoogte van de tweede en derde alinea, maar zonder duidelijke aansluiting.
18
Zie Willem Elsschot, Het been Amsterdam, 1938, p. 14-17: ‘Enkele maanden voor het gebeurde met die tomaat echter was zijn vrouw gestorven [….]’ tot en met: ‘Maat vooral speet het hem, dat hij haar niet vaker had meegenomen naar de bioscoop, want kort voor haar dood had zij toegegeven dat zij er dol op was.’
19
De uitgever van Groot Nederland, waarin de novelle zou worden voorgepubliceerd (in het september-nummer). Vgl. Willem Elsschor, Brieven, nr. 266 en nr. 301.
20
Zie zijn brief aan P.N. van Kampen & Zoon van 23 februari 1938 (Willem Elsschot, Brieven, nr. 264).
21
‘korte samenvatting… anoniem’ is naderhand – waarschijnlijk door Elsschot – in donkerder inkt onderstreept.
22
Brief aan P.N. van Kampen & Zoon, 14 mei 1938 (Willem Elsschot, Brieven, nr. 301). Vgl. ook brief nr. 293: ‘[…] zoodra lijmen uitgeput is moeten lijmen en het been als één boek worden uitgegeven onder den naam lijmen’.
23
Menno ter Braak, ‘Boorman en Laarmans’. In: Willem Elsschot, Het been. Amsterdam, 1938, p. 1-8, het citaat op p. 7-8 (niet in vw). Volgens de editeurs van de Brieven-uitgave heeft Elsschot deze passage van de inleiding ‘herschreven’ (p. 307) danwel ‘geredigeerd’ (p. 308).
24
vw 7, p. 93-97.
25
Briefkaart van Wim ter Braak aan Elsschot, 27 november 1938 (part.coll.).

Over dit hoofdstuk/artikel

Stijn Vanclooster

over Willem Elsschot


+
Stijn Vanclooster (1974) studeerde Germaanse talen en Culturele Studies aan de Katholieke Universiteit Leuven. In opdracht van het Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie te Gent heeft hij onderzoek gedaan naar de geschiedenis van kunstenaarsbent De Kapel.
1
De Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging (Tielt, Lannoo, 1998, deel 2, p. 1603) vermeldt ook Maurits Basse, maar daarvan hebben wij geen verdere sporen aangetroffen.
2
Geciteerd in Ary Delen, ‘De Kapel. (Eenige herinneringen)’, in: Lode Baekelmans ter eere. Antwerpen, De Sikkel, 1946, p. 150.
3
Willem Elsschot, Brieven. Verzameld en toegelicht door Vic van de Reijt met medewerking van Lidewijde Paris. Amsterdam, Em. Querido’s Uitgeverij bv, 1993, p. 862.
4
Lode Baekelmans, Marieken van Nijmegen. Antwerpen, Janssens en Zonen, 1924, p. 131. Het betreft sterk geromantiseerd herinneringsproza over de Kapeltijd.
5
Zie noot 2, p. 147.
6
Lode Monteyne in zijn ‘Inleiding’ tot In den ouden spiegel. Keus uit de werken van Lode Baekelmans. Gent, Rombaut-Fecheyr, 1940, p. 20.
7
Zie noot 2, p. 148.
8
Zie noot 6, p. 21.
9
Gaston Durnez, ‘Kunstenaar, jij bent priester!’, in: Louis Vercammen [samenst.], Een vinger in de hemel. Jaarboek 2000 van het Felix Timmermansgenootschap. Lier, Uitgeverij Van In, 2000, p. 64. Het citaat betreft de voorrede uit Péladans L’art idéaliste et mystique, een ‘exhortation’ tot de kunstenaars. Het geschetste beeld van Péladan is aan het artikel van Durnez ontleend.
10
Gaston Durnez, o.c., p. 67.
11
Zie noot 2, p. 148.
12
Lode Baekelmans, ‘Getuigenis van vriendschap en grote waardering’, in: Renaat Veremans, Herinneringen aan Felix Timmermans. Antwerpen, Vink, 1950, p. 114. Geciteerd in: Gaston Durnez, Felix Timmermans. Een biografie. Tielt, Lannoo, 2000, p. 708. Volgens Baekelmans, o.c, vroeg Timmermans hem dat in een briefje, dat het Museum van de Vlaamse Letterkunde (nu Archief en Museum van het Vlaamse Cultuurleven, amvc) destijds bewaarde. Dit briefje is daar echter nu niet meer.
13
André Demedts, ‘Het tijdschrift “Alvoorder”’, in: De Periscoop, maart 1966.
14
Lode Baekelmans, Ontmoetingen. Leuven, Boekengilde De Clauwaert, 1951, p. 112.
15
Karel van den Oever, ‘Rond Lode Baekelmans’, in: Geestelijke peilingen. Roermond, J.J. Romein & Zonen, 1923, p. 147-148. Oorspronkelijk in Vlaamsche arbeid, jrg. 17(1922).
16
Idem, p. 148.
17
Jef Crick. ‘Karel van den Oever gevierd. Enkele beschouwingen’, in: Ons volk ontwaakt, jrg. 12, nr. 41, 10 oktober 1926.
18
De brief werd, samen met het gedicht ‘In de retenue’, gepubliceerd in: Willem Elsschot, Brieven. Verzameld en toegelicht door Vic van de Reijt met medewerking van Lidewijde Paris. Amsterdam, Em. Querido’s Uitgeverij bv, 1993. p.723-724

Over dit hoofdstuk/artikel

Vic van de Reijt

over Willem Elsschot


+
Vic van de Reijt (1950) is uitgever. Met Lidewijde Paris verzorgde hij de uitgave van Willem Elsschots Brieven (1993).
*
Zie ook het artikel van Marco Daane, Elke snipper, bij wijze van spreken. Uit de schatkamer van Jan Villerius.
*
Zie ook het artikel van Stijn Vanclooster, Lentewinden waaien over Vlaanderen. De Kapel en het tijdschrift Alvoorder.
*
Zie ook het artikel van Paul Ilegems, Brieven posten van vijf tot negen. Het lijmen in de praktijk.
*
Zie ook het artikel van Wieneke ’t Hoen, Met de hand op het hart. Elsschot en zijn uitgever Van Kampen.
*
Zie ook het artikel van H.J.A. Hofland, Zo is het gebeurd!
*
Zie ook het artikel van Peter de Bruijn, ‘Nu is Boorman voor ons gered’. Onbekende brieven van Menno ter Braak.
*
Zie ook het artikel van Leen Van Dijck, Onbevlekt ontvangen. Elsschot-aanwinsten in het amvc.
*
Zie ook het artikel van H.T.M, van Vliet, ‘There is a Tavern in the Town’. De tekstgeschiedenis van Het dwaallicht.
*
Zie ook het artikel van Marco Entrop, De nieuwe geest uit het Oosten. Een politiek-literair misverstand.
*
Zie ook het artikel van Wieneke ’t Hoen, Al uw minnaars hebben u vergeten. Het gedicht op August Borms.
*
Zie ook het artikel van Marco Daane, De betaling behoeft geen haast. Elsschot in de prijzen – en soms ook niet.