[p. 46]
Frans Oerlemans en Peter Janzen+
Het hele leven is één groot onheil
Opkomst en afgang van Pieter Tideman (1871-1943)
In de nacht van de bevalling heeft goeiige Hein nog hulp gehaald. Aan de balie van het Amsterdamse telegraafkantoor treft hij Jan Hofker, een vriend uit de kring van
De Nieuwe Gids.
1 Hofker tamtamt het nieuws onmiddellijk door naar Willem Witsen
2 in Ede: ‘Vrijdagnacht had ik nachtdienst. Te 3 uur in de nacht kwam Hein om te telegrafeeren en de baker te halen. Om half vijf is het kindje geboren. Zaterdagmiddag ontmoette ik volgens afspraak Willem [Kloos] en Hein [Boeken] in de bodega. Ze waren zeer ontsteld en wilden eerst liever niets uitlaten. Hein was heel beroerd. Het is zóó, beste Wim, het kindje ontbreken de extremiteiten van den eenen kant. Maar gezien hebben wij het niet. Pet was zondag, toen ik er was, heel verdrietig. Hij zei nog, het heeft zoo’n lief hoofdje en zulke lieve
Pieter Tideman en zijn vrouw, Anna Elizabeth Eman, ca. 1894.
oogjes; hij zei mij huilende dat hij ervan ging houden.’
3 De volgende dag vervolgt hij zijn verhaal over het drama. Met het kleintje is veel meer mis. Niet alleen zijn het rechterarmpje en -beentje niet ontwikkeld, ook de tong en gehemelte hebben hele nare dingen en er zijn een paar onregelmatigheden aan het hoofd.
Vier maanden later, op dinsdag 18 september 1894, vindt in de Petruskerk van Sloterdijk, niet ver van Amsterdam, de inzegening plaats van het huwelijk tussen beide ouders van het ongelukkige kindje, Pieter Tideman en Anna Elizabeth Eman. Niet aanwezig zijn de ouders van de twintigjarige bruid en de vader van de drieëntwintigjarige bruidegom, remonstrants predikant en sinds zes jaar weduwnaar. In het gemeentehuis van Sloten – waartoe Sloterdijk behoorde – vindt diezelfde
[p. 47]
De hofstede Meer en Vaart in Sloterdijk, ca. 1900 (coll. Gemeentearchief Amsterdam).
dag ook het burgerlijk huwelijk plaats: ‘De gehuwden verklaren voor het huwelijk te erkennen een kind van het mannelijk geslacht, waarvan de bij deze akte gehuwde vrouw den negentienden Mei 1800 vierennegentig is bevallen.’ Witsen en Hofker treden op als getuigen, de ‘Sloterdijkers’ Kloos en Boeken ontbreken bij de trouwplechtigheid van de zojuist benoemde redacteur-secretaris van
De Nieuwe Gids. Tideman heeft met vrouw en kind het huis ‘Wijk B nommer driehonderdachtenveertig’ betrokken, beter bekend als de hofstede Meer en Vaart. Daar zullen zij al met al nog geen jaar wonen. Maar wel een roerig jaar: er wordt gebaard, getrouwd, het tijdschrift gaat ter ziele, met Kloos wordt gebroken en Tideman zal uiteindelijk met slaande deuren vertrekken. Twee jaar later schampert Van Eeden: ‘Dat Tideventje leeft stil in Amsterdam, met zijn vrouw en ongelukkig kind. Dat kind heeft maar één arm en één been en geen tong. Is hij niet op een vreeselijke manier gewekt uit zijn roes.’
Schattebout
Met het diploma van het Haarlems gymnasium op zak reist de spoorstudent Pieter Tideman in 1889 naar Amsterdam om geneeskunde te studeren. De herinnering aan het overlijden van zijn moeder, nog geen jaar geleden, en ook van zijn zusje, twee jaar daarvoor, laat hem niet los. Zo’n jongen ziet al snel een toekomst in de gezondheidszorg voor zich. Hij treedt toe tot het Amsterdams studentencorps en wordt lid van het wiskundig en natuurkundig dispuut n.e.w.t.o.n. Aan het begin van het tweede studiejaar is hij preses van die club en komt zo in contact met de prominenten van het corps, onder wie rector Gijsbrecht van Tien-
[p. 48]
hoven Jr., zoon van de Amsterdamse burgemeester, op wiens kamer in het ouderlijk huis aan de Keizersgracht hij wordt ingewijd in de literatuur en verzeild raakt in de wereld van de kunsten. Veel later vertelt Tideman daarover: ‘Van de Hollanders lazen wij het eerst Van Eeden’s “Kleine Johannes” en zijne Studies, […] Kleine Johannes was eenvoudig een openbaring. […] Toen ging het bergopwaarts. Lodewijk van Deyssel’s brochure: Over literatuur, de Mei van Herman Gorter en Willem Kloos’ Sonnetten. Met beide laatsten ging ons weer een nieuw licht op, dit: dichten is magie, het echte gedicht is een toverstaf.’
Van Tienhoven, een van de oprichters van het studentenblad Propria Cures, zorgt ervoor dat Tideman vanaf de tweede jaargang een van de medewerkers is. Onder het pseudoniem Van Wettem verschijnt in de aflevering van 22 april 1891 zijn eerste bijdrage. Daarmee doet een van de venijnigste schrijvers die pc ooit heeft gekend, zijn intrede: ‘Na de redactie-vergadering van j.l. Zaterdag heeft plotseling onze medewerker D. van Wettem een geweldige stuip gekregen op de Toren-sluis, zoodat hij per rijtuig is moeten vervoerd worden naar de Ziekenverpleging op de Prinsengracht. Allen, die nog polemieke stukken tegen hem in de pen hebben, verzoeken wij dus die zoo spoedig mogelijk bij den uitgever te bezorgen, daar het anders wel eens te laat kon zijn. De redaktie.’4
Maar Tideman wil meer. In een opgeschroefde brief aan Willem Kloos maakt hij in april 1891 gewag van zijn hartstocht voor de literatuur. Kloos zwijgt. Niet veel later valt Tideman Van Eeden lastig. Hij wil zijn studie staken en zich geheel aan de literatuur wijden: ‘Ik wilde nl. van U die in de uitgeverswereld bekend zijt, weten of daar door mij kans zou zijn eenige honderden guldens ’s jaars te verdienen, die ’t me mogelijk zouden maken buiten familiebeurzen te gaan leven.’ Ook zijn vriend en pc -kompaan Ankersmit5 laat hij weten met de studie te kappen: ‘Ik heb God den Heer maar eens een bezoek gebracht daarboven, hij was heel minzaam, noemde mij zijn jonge schattebout enfin het was geslaagd, en ik heb inlichtingen bekomen hoe hij met mij te doen zou hebben. Wat ik moet verrichten op deze planeet, antichambre der eeuwigheid. Ik ga nu mijn eigen weg, n.l. (schrik niet): houd op met studeren.’6 Maar helemaal niets studeren gaat uiteindelijk wel wat ver. Een overstap naar de studie rechten, zoals Van Tienhoven, lijkt toch verstandiger. Jammer, maar dat gaat niet met een bèta-opleiding. Zo zit hij in september 1891 voor het alfa-certificaat als toehoorder bij de lessen klassieke talen in de zesde klas van zijn oude gymnasium. Dat jaar stuurt hij ook zijn eerste bijdrage naar De Nieuwe Gids. Helaas, Kloos acht het artikel niet geschikt. Bij Propria Cures heeft Tideman meer
succes. Met ingang van de derde jaargang is hij gepromoveerd tot redacteur en neemt hij enthousiast deel aan een nog jonge traditie van pc: Van Eeden pesten. Want Van Eeden durft niet tot de bodem te gaan en doet te veel concessies aan de gemiddelde smaak: ‘Ik vind Van Eeden mislukt. Dat is een lelijk woord, maar het is ook zo hevig lelijk zoals hij nu is.’ Kloos daarentegen wordt door Tideman de hemel in geprezen: ‘die taal is als een donder om op zijn zware
[p. 49]
wolken omhoog te rijzen naar den donker-geluidenden hemel zijner gedachten’.
Tideman begint op te vallen. Wie is die kerel, wil Alphons Diepenbrock vanuit Den Bosch weten. En ook Kloos verwaardigt zich de jonge student een brief te schrijven. Mag ik het artikel van Van Eeden in het blad Stemmen van u lenen? Het bewuste artikel was door Tideman in pc afgekraakt. Dat mocht en op 23 februari 1892 bezoekt Tideman voor het eerst de door hem verafgode dichter, die tevens redactiesecretaris van De Nieuwe Gids is. De tweeëndertigjarige Kloos is niet zonder zorgen. In zijn redactie woedt niet alleen een explosieve polemiek over socialisme en individualisme, ook op het persoonlijke vlak zijn er problemen. Kloos is zo’n beetje verloofd met ene Mieb Pijnappel, een positie waar de dichter geen goed raad mee weet.
Pet Tideman.
En er is meer: wanneer Tideman zijn eerste bezoek aan Kloos brengt, heeft deze net vernomen dat hem een kunstje is geflikt. Van Eeden heeft, onder de naam Lieven Nijland, een tegen hemzelf gericht schrijven in het handschrift van een ander naar De Nieuwe Gids gestuurd. Kloos is daar, nu hij het bedrog heeft doorzien, zo vol van dat hij het de grote blonde jongen met zijn helder blauwe ogen verklapt. De knaap is nog niet vertrokken of Kloos vraagt zich met schrik af of hij met zijn ontboezeming wel verstandig heeft gehandeld: ‘Waarde Heer, Nu ge weg zijt en ik nog even over uw bezoek zat na te denken, valt het mij in, dat ik u nog eens met nadruk aan uw belofte moet herinneren, om aan niemand wie ook te vertellen, wie Nijland is […] Het spijt mij niet, dat ik het u gezegd heb, want ik geloof dat ge een best mensch zijt, aan wien men iets toevertrouwen kan. Maar denk er dan ook om dat ge voorlopig geen derden in uw vertrouwen neemt over dit feit. Vriendschappelijk, tt Willem Kloos.’ Tegen het einde van de maand waarin hij vriendschap sluit met ‘Pet’ Tideman, breekt Kloos met zijn Mieb. Voor hem voorlopig geen ‘verloofdes’ meer.
Pastorale
Wat een kerel, die nieuwe vriend van Kloos: regelmatig publiceert hij in pc, behaalt zijn alfa-diploma, studeert rechten en vestigt zich definitief in Amsterdam. Wanneer op de kunstenaarsvereniging Arti et Amicitiae een tentoonstelling wordt georganiseerd van de jongste generatie schilders, behoort Tideman tot de initiatiefnemers. Krijgt Van Gogh in het Panoramagebouw aan de Amsterdamse Plantage Middenlaan zijn eerste grote tentoonstelling, dan is Tideman erbij betrokken. In die dagen leert hij ook de schilder Richard Roland Hoist kennen, die hem in mei 1892 in het bezit helpt van een aardig vakantieoptrekje: Klein Vosbergen, een tot woonhuis verbouwde voormalige watermolen bij Heerde. Vanaf
[p. 50]
eind augustus komen daar ook Kloos en Boeken logeren. En Kloos is zo enthousiast, dat hij het ‘buiten’ zelfs als werkadres wil gebruiken: ‘Zou u zoo goed willen zijn, boeken, brieven en bijdragen, die voor mij bestemd zijn, te zenden aan mij p/a den Heer P. Tideman, Klein Vosbergen bij Heerde (Gelderland)’ schrijft hij op 8 september aan zijn uitgever Versluys. Ook Diepenbrock gaat op een uitnodiging, door Boeken, in: ‘Willem en ik zitten sedert verleden week te Heerde, op het buitengoed van Tideman. […] Je kunt hier goed logeeren. Het is hier heerlijk, geheel buitenachtig, lekker brood en boter, waterval en een uil, het ligt aan de spoor van Apeldoorn naar Zwol. Wij zijn hier gekomen per boot van Amst. naar Kampen, een heel mooie reis. […] Je kunt hier den heelen dag op het gras zitten.’ Ook Willem Witsen krijgt een invitatie: ‘Wil eens denken over ’t volgende plan. Gegeven Vosbergen bij Heerde, een afgezonderd huis tegen een stuk bos aan, daarin als gasten van Pet Wim-één [Kloos] en Hein Boekweit, daar verblijvende tot groot vermaak van allen. Hein liep gisteren in zijn hemmetje door de tuin te hollen, wou niet binnen omdat ’t zoo lekker regende, eindelijk vingen wij hem en sleurden h’m tot zijn grote woede in een donkere kamer.’
Na drie weken Heerde verbreken Kloos en Boeken plotsklaps de idylle. Terwijl Kloos op 8 september zijn uitgever nog verzocht hem boeken toe te sturen, is hij vijf dagen later op terugreis naar de hoofdstad. Een onplezierige onderbreking houdt het tweetal langer dan noodzakelijk vast in Zwolle. De hermandad bracht hen op als landlopers. De provincie heeft geen begrip voor de bohème.
Bewaar je zelf
Wanneer Tideman terug in Amsterdam is, bedankt hij onmiddellijk voor het corps.7 Gewichtiger zaken wachten hem: ‘Ondergeteekenden hebben de eer u mede te deelen, dat zij zich hebben aaneengesloten tot eene Commissie, die paul verlaine in Amsterdam zal ontvangen. Zij noodigen u uit tot het bijwonen van de eerste lezing, door den dichter te houden in den avond van Dinsdag 8 November a.s. te 8 ure, huize Couturier, Keizersgracht 674.’ Was getekend Willem Kloos, P.L. Tak, P. Tideman, G. van Tienhoven Jr. en Willem Witsen. Na een bezoek aan Den Haag en Leiden arriveert Verlaine op maandagavond 7 november in Amsterdam. Daar logeert hij drie dagen op het atelier van Willem Witsen aan het Oosterpark, dat ‘was versierd met bloemen en mooie dingen. Aan de deur stonden Isaäk Israels en Boeken met hun hoed in de hand’. De latere letterkundige en kunsthistoricus Jan Kalf herinnert zich de lezing van Verlaine in Maison Couturier: ‘er was veel gepraat over zijn verhouding met Rimbaud – en we waren vast van plan dan erop te slaan. […] De luxueuze zaal van Couturier was goed bezet met dames en heeren en met nogal wat studenten, blijkbaar van dezelfde gezindheid als wij. Er kwam spanning in de zaal, toen Piet Tideman het publiek verzocht “op te staan als mijnheer Verlaine binnenkomt” en iemand hardop zei: “Voor dien paederast.”’8
Enige tijd later verschijnt van Frederik van Eeden zijn Johannes Viator. Een plato-
[p. 51]
nische liefdesgeschiedenis van een burgerjongen met een hoertje – een melodrama van het zuiverste water. Van Eeden moet eraan geloven. Heel pc dendert over hem heen, inclusief de jonge Tideman. Maar kort daarop betreedt Tideman een hoger echelon. Het redacteurschap van Propria Cures wordt opgegeven, nu hij zijn handen vrij wil hebben voor zijn debuut in De Nieuwe Gids. Tideman stort zich met overgave in het wespennest van elkaar bestokende tijdschriftredacteuren.
Vanaf die dagen brengt hij zijn tijd door bij zijn vrienden Kloos en Boeken, die hun intrek hadden genomen in het door Witsen verlaten atelier aan het Oosterpark.9 ‘Sedert 14 dagen wonen we nu in de Parkstraat,’ schrijft Boeken aan Witsen, ‘en het bevalt ons hier heerlijk. Het is net of we in een zomerverblijf zijn.’ Hofker geeft Witsen een bijna poëtische beschrijving van de kamers van Wim en Hein. Ze zijn ‘vorstelijk behuisd’. ‘Dat wandje van Hein,’ vervolgt hij, ‘met zijn Breitner en zijn dingen’, en de boekenkasten. ‘En Willem zit er ’s avonds als een koning. Overal staan tafels verspreid; je kunt zitten waar je wilt, hier een lamp, daar een lamp.’ En er is een wijnkelder.10 Zenuwslopend was het wel, zoals blijkt uit Tidemans notifies.11 Want behalve drank nemen zij ook kalmeringsmiddelen: ‘Bromkali is uitstekend,’ noteert Tideman op 26 juni, en een dag later maakt hij melding van ‘het voorlezen van het eerste vers van Stella Violantilla’ [de jonge dichteres Lucie Broedelet] en van zijn eigen gedicht ‘Bloemen van Batzebatje’.12 Batze, voluit Anna Elizabeth Eman, is de dochter van zijn
hospita, die bij haar ouders op Binnen Amstel 130 woont – waar Tideman een kamer met ‘een prachtig uitzicht’ heeft betrokken. Zij wordt zijn meissie. 28 Juni 1893: ‘Batze komt me goede morgen zeggen.’ Twee dagen later ‘B (annivers de B) broche, toenadering. De coëtus is niet slecht, maar een allergebrekkigste wijze van iets heel moois te zeggen.’13
Ondertussen groeit er spanning tussen de vrienden. Men trekt elkaar aan en stoot elkaar af. Wat moest Tideman dan ook met zo’n meissie? Vrienden-en-vrou-wen gaat bij Kloos altijd fout. Op 20 augustus komt het tot een uitbarsting. Tideman noteert het volgende: ‘Willem vertelde me dat hij denkt dat ik hem en Hein heb willen vergiftigen. Dit is voor mij een teeken, om niet meèr met ze te gaan dan toevallig gebeurt. Willem zoekt martelaarschap. Juist trek ik vanmiddag een zwarte das aan: Willem zegt: ik heb jou in de gaten. Na een dag van reflexie is die fantasie er dus nòg. Hij is de gevallene uit groote hoogte in de realiteit, daardoor ziet hij de realiteit in anderen te geweldig opstijgen. […] Hij meent mij te begrijpen, blijkt toevlucht te moeten zoeken tot fantomerij. Dat voorbij laten gaan en dan weer als vroeger. Hij neemt Hein mee. Het goede wat de menschen tegenover hem gedaan hebben herinnert hij zich niet.’ Niet veel later laat Boeken Witsen weten: ‘Er gebeuren met Pet aldoor zoo veel curieuse dingen, dat weet je zelf ook wel. […] We hebben nu Pet gelukkig sedert Zondag niet gezien.’
Dan verschijnt de oktoberaflevering van De Nieuwe Gids, vol scheldsonnetten van de hand van Kloos. De vertrouwde namen van de redacteuren Van Eeden, Tak en Van der Goes ontbreken. Er is flinke ruzie in de tent. Van Eeden, die zich al op
[p. 52]
4 september formeel bij Kloos als redacteur heeft afgemeld, krijgt er flink van langs. Kloos fileert hem in zijn ‘Gedachten en aforismen over Frederik van Eeden’ en Tideman gaat in zijn bijdrage ‘Jan de Schenner, Het boek der verdommenis’ tekeer tegen Van Eedens Johannes Viator. De hele Gooise verraderskliek van oude vrienden – Van Eeden, Gorter, Veth en Tak – moet er van Kloos aan geloven: ‘Zwakburgerlijk en laf-lief levend Bussum, / Dat zijt een speel-vertrek voor slechte kinderen, / […] / Dat niets was als een spelletje, o klein volkje, / Dat ras verdwijnen zal als een ijl wolkje.’14 Nu Kloos zich bij zijn oude vrienden onmogelijk heeft gemaakt, haast hij zich zijn nieuwe vriend te schrijven: ‘Pet, vertrouw op mij, dat ik het goed met je meen. Bewaar je zelf Ik zal goed voor je zijn. Waarom kom je niet nog van avond. Je gezelschap is me altijd bijzonder aangenaam, behalve als je opstuift. Ik ben en blijf je trouwe vriend Willem Kloos. Ik heb vandaag twee verzen gemaakt.’15
Kopijroof
Maar Tideman wil Kloos ontvluchten. Hij zit in Den Bosch bij Diepenbrock of is op bezoek bij Witsen in Ede. ‘Laat mij eens iets van je hooren,’ schrijft Kloos hem half januari 1894. ‘Ben je in staat om in een aapje in de Parkstraat te komen?’16 Het klinkt als een smeekbede. Het gaat niet goed met Kloos. Hij zit ‘thuis’ ziek en eenzaam te zijn. En altijd is Boeken maar in de weer met ‘zijn patiënt’: ‘Het is hier een bedonderde boel. Willem is een paar dagen beroerd geweest, hij had allerlei pijnen over zijn heele body. Die zijn nu over maar hij kan heelemaal niet eten, ik ook haast niet. Ik wou dat jij of Wim [Witsen] maar eens over kwam. Jan [Hofker] is de eenige die hier komt, vandaag heelemaal niemand. Stella heeft weer een mooi stuk geschreven voor de ng. Dit is het eenige lichtpunt. Nu beste Pet, hou je goed. Laat ons wat van je horen.’ In februari is Tideman, nu met zijn ‘verloofde’ Betsy, op bezoek in Villa Zonneberg te Ede. Betsy blijkt zwanger, tot groot ongenoegen van dominee Tideman, die nog diezelfde maand tevergeefs een poging doet zijn zoon krankzinnig te laten verklaren en onder curatele te brengen. Rond 17 februari laat Pet vanuit Ede in telegramstijl aan Diepenbrock weten: ‘Beste Fons. Toestand van uitwendige dingen om mij tot betrekkel. rust hersteld. Na eenige moeilijkheden huis te Sloterdijk gehuurd, familiepogingen tot krankzinnig verklaring voorloopig fiasco, finantieele steun van Versluys, Wim, Gijs etc.’17 En een week later, opnieuw vanuit huize Witsen: ‘Kom juist heden uit Amsterdam terug […] Met Willem gaat het niet goed, daarover later. Ik ben voor de rechtbank geweest, heel curieus ben veroordeeld tot een boete van f 15, vooral doordat de tegen mij getuigende Hebreeuwen zich zelf in den val spraken. Een bekende dat zijn zoon mij met een “schaar” moest gestoken hebben.’18 Te midden van al deze consternatie verhuist Tideman naar Sloterdijk. Met Betsy gaat hij op Meer en Vaart wonen, een ‘op een oud slot gelijkend huis’.19 Boeken en Kloos, niet in het bezit van een vaste woon- of verblijfplaats, trekken even later bij hen in. Niet zo gezellig. ‘Beste Fons,’ schrijft de heer des huizes op 26 maart aan Diepenbrock, ‘De Poëten
[p. 53]
Hein Boeken, Willem Kloos, Willem Witsen en Pet Tideman, in het atelier van Witsen, 1892 (foto uit Ch. Vergeer, Willem Witsen en zijn vriendenkring).
vertrekken morgen (Dinsdag) ochtend of middag; wij hadden bedrijvigheid gisteravond een Concussio opinionum et amorum, waar de bliksem der psychische lucht keerde en de gemoederen in het spoor lichtte.’
20
Tussen de bedrijven door werkt Tideman volop aan De Nieuwe Gids. Alles komt nu op hém aan. Kloos is immers ziek, zwak of misselijk. Tidemans bemoeienis krijgt dan een officiële status. Op 2 april 1894 schrijft Hofker aan Witsen: ‘Weet je al van Pet? Hij is secretaris van de N.G. geworden. Het is een prachtig verziende daad van Willem geweest. Willem en Hein hebben er een week gelogeerd bij Pet. Willem komt elke dag uit, maar loopt nog slecht en soms is hij neerslachtig. […] Morgen avond ga ik naar Pet tot woensdag overdag. Hij heeft een studeerkamer, magnifiek. Het huis is nu zoo wat in orde.’ Om te eindigen met: ‘Maar je weet toch Wim, dat Hein óók redacteur is geworden. Er zijn dus weer drie namen op.’ En zo wordt het aprilnummer van De Nieuwe Gids geopend met een ‘Inleiding tot de tweede reeks der Nieuwe-Gids-Jaargangen’ door Kloos: ‘Bij dezen heb ik de eer u mededeeling te doen van eene wijziging in de redactie van “De Nieuwe Gids”. Tot haar zijn toegetreden de Heeren H.J. Boeken en P. Tideman, – en verzoek ik u in het vervolg uw werk te willen inzenden bij onzen Redacteur-Secretaris P. Tideman, Meer en Vaart, Sloterdijk.’ De breuk tussen Kloos en de rest van de wereld is compleet. Allerlei betrokkenen komen nu in actie, met als inzet de controle over De Nieuwe Gids. Zelfs Verwey bemoeit zich, voor het eerst sinds zijn breuk met Kloos in 1889, weer intensief met het blad en spreekt op Sloterdijk met de driekoppige redactie. Dan volgt de spectaculaire ‘kopijroof’ van Tideman op zaterdag 28 april 1894. Bij drukkerij Clausen in de Sint Jansstraat in Amsterdam worden enige manuscripten voor De
[p. 54]
De ‘koepel’ van Kloos en Boeken, het voormalige Rechthuis in Sloterdijk (coll. Archief Stichting Behoud Petruskerk e.o. Sloterdijk, Amsterdam).
Nieuwe Gids weggenomen: ‘Tideman heeft de kopie van de drukkerij gegapt,’ meldt Verwey aan Van Deyssel. Hij kent er de weg. Als redacteur van
Propria Cures vergaderde hij er immers. Op 7 mei verschijnt
De Nieuwe Gids met de genaaste bijdragen van Van Deyssel, Van Deventer en Van Looy.
Goddichter
Op de dag dat het nieuwe nummer van De Nieuwe Gids het licht ziet, melden Hendrik Jan Boeken en Willem Johannes Theodorus Kloos zich officieel aan als ingezetenen van de gemeente Sloten. Daar betrekken zij de koepel aan de Haarlemmertrekvaart en geven beiden als beroep ‘kunstschilder’ op. Een geintje. Het samenwonen bij Pet en de zwangere Betsy was dus geen succes geworden. Aan Annette Versluys-Poelman, echtgenote van de uitgever, schrijft Tideman: ‘De poëten zijn juist hier gearriveerd en beginnen de aandacht van dit dorpske ganschelijke bezig te houden.’
Ondertussen putte de tegenpartij zich uit in verontwaardiging. Daartoe werd het journaille gemobiliseerd, zodat heel Nederland kon meegenieten. Arnold Ising, immers altijd in voor een goede roddel, heeft er plezier in: ‘Wat zijn Kareltje [Lodewijk van Deyssel] en Chap [van Deventer] en Kobus [van Looy] nijdig. […] Die lui merken niets dan zichzelf, maar heel akelig; ze vinden het niet eens grappig dat ze in hun eigen strikken, zoo netjes vast zitten. Kijk, kijk, kijk! Daar hebben ze als de bliksem hun stukjes gestuurd aan de nieuwe redactie, en nu staan ze er warempel toch in onder het secretariaat van dien Tideman met wien ze niets te maken heb-
[p. 55]
ben.’ ‘Kareltje’ was zelfs zo kwaad, vooral om de negatieve kanttekening die Tideman bij de gekaapte tekst had geplaatst, dat hij een advocaat in de arm nam: mr. H.J. Biederlack, bekend bij vele Tachtigers – en lezers van Thomas Rosenbooms Publieke werken. Biederlack raadt aan een klacht tegen Tideman in te dienen: ‘Wilt Ge Kloos en Boeken ook in de zaak betrekken dan kunt Ge tegen hen dezelfde klacht indienen als tegen Tideman. Maar ik vermoed, dat Ge daartoe geen lust zoudt hebben. […] Dat verhindert niet U, om die twee er buiten te laten, en alleen het kwaadaardige Tideventje en den volstrekt inexcusabelen bourgeois Versluys te doen boeten voor het bedreven kwaad.’
Wanneer op 12 mei ‘de benadeelden’ bij Van der Goes bijeenkomen om de ontstane situatie te bespreken, wordt in de loop van de avond een brief bezorgd: ‘Aan de bourgeoisconspiratie ten huize van den Heer F. v.d. Goes, Nicolaas Beetsstraat Amsterdam’. De enveloppe bevat een knap staaltje schelden van de hand van afzender Pet Tideman:
Een feit, smeerlappen dat niet te verbloemen is,
Is dat je laatste leugen is verloren,
O honden die Pet Tideman woudt smoren,
Ik wijd je allen ter verdoemenis.
Ik ben de Goddichter die te roemen is,
In alle tijden en ik laat me hooren,
Mijn bliksem bloedstem uit den ijz’ren toren
Van mijn Godsboosheid. Weet je hoe men is
Als men gaat sterven? Daadlijk zul je ’t weten,
Ik lag een bom op jou vervloekten stoep,
En je gaat stikken honden in je vuilheid,
Hyena’s ben je die met dichters muil bijt,
Hier ben ik Pet en in je flauw geroep
Om ’t leven zal mijn lol zich rood staan zweeten.
Vele jaren later is Hein Boeken van mening dat men ‘dit gedicht moet beschouwen als de laatste uitbloei van de magische kracht die in Tideman werkte. Hij had veel, en daarbij uitstekends, gepubliceerd, hij was toen op z’n end.’
Kruisgang
Tidemans ‘end’ werd versneld door de ontwikkelingen in zijn privéleven. Op zaterdag 19 mei werd zijn gehandicapte zoon Pieter geboren. Aan Annette Versluys bericht hij: ‘In een oogenblik van verademing van droefenis neem ik de vrijheid u nog eens goed dank te zeggen van de vriendelijke zorgen door u aan het welzijn van mijne vrouw en mijn zoo ongelukkig kind besteed. Wij zijn op dit oogenblik berustend en denken met veel dankbaarheid aan de verschillende be-
[p. 56]
wijzen van genegenheid, die wij ontvangen. […] Wij hebben een teere en vriendelijke steun van Lucie Broedelet, die bij ons verblijf houdt na een bezoek jl. Maandag bij ons gebracht.’ Tideman wil er ook wel eens uit en richt zich met een verzoek tot Diepenbrock: ‘Zeer verlangend je voor het eerst te zien en te hooren uit je volle instrument, bid ik je mij twee (minstens) toegangskaarten te zenden voor de Vondel-avond. Mej. Broedelet logeert bij ons, en zoo ik thuis eenigszins kan gemist worden, wilde ik met haar naar het Conc. Geb. optrekken. Willem en Hein komen zeker ook.’
In de Kleine Zaal van het Concertgebouw vindt op woensdagavond 30 mei de eerste uitvoering plaats van Diepenbrocks Rey van Burchtsaeten. Inderdaad zijn ze er allemaal. Pet en Willem en Hein en Hofker. Maar Tideman is er officieel met Lucy en de familie Van Tienhoven. Wat een verschil. Een ooggetuige schrijft aan de romancier Frans Coenen: ‘Zonderling, die Diepenbrock-avond. De letterkunde was los! Daar liepen menschen rond die van hun liefde voor het schoone doen blijken door een vuil uiterlijk: ongekamde hairen, vies jasje, geen boord. Kloos zeien ze, was er en Boeken en die Tideman zag ik, maar die was goed gekleed, had fraaie blonde hairen en een heusch boord, zag er blozend uit, en was ’n rustig mensch in een rustig publiek, netjes met de Tienhovens.’
Pet behoorde au fond tot de bourgeoisie waar hij zich in zijn studentikoze overmoed zo tegen verzette. ‘Staatkundig gekomen uit een liberaal gezin werd dit in mij door vrijgevochtenheid in het studentenleven in Amsterdamsche Nieuwe-Gidser-sfeer tot hyper-individualisme, dat in een nihilisme grenzend aan anarchisme dreigde over te gaan.’ Wanneer hij dit vastlegt, is Tideman een gezeten burger geworden. Over zijn betrokkenheid bij De Nieuwe Gids publiceert hij in mei 1894 een verweerschrift. ‘Hoe het zij,’ stelt hij tegen het einde van zijn pamflet, ‘ik heb opgeschreven met woorden, die ik doorvoel en wier waarheid te gevoelen voor mij een weten is, in de eerste plaats voor u, Willem Kloos, wiens eerste bladzijden van “Verleden, Heden en Toekomst” mij wakker maakten uit den ondevote dees Aard tot een Hel makende geslotenheid voor alles wat der Ziele behoort en onaantastbaar is […] in de tweede plaats voor u, Alphons Diepenbrock, die staat verre van een partijen-strijd in de letterkunde’. Aan diezelfde Diepenbrock schrijft hij in juli 1894: ‘Beste Fons. Gij hebt nu vacantie, hebt ge ook idee eens b.v. tegen het einde der volgende week een paar dagen hier te komen, de poëten van de overzijde zijn voor geruimen tijd in Ede. Ik heb veel met u te bespreken.’ Die ‘poëten van de overzijde’ pendelen zo’n beetje tussen Sloterdijk en Ede en worden steeds weer door Witsen liefdevol opgevangen. Kloos heeft steun nodig, het gaat steeds slechter met hem. Hij is door al die ruzies geïsoleerd geraakt van zijn oude vrienden en opnieuw vaak ziek. De drankfles laat hij niet staan.
In een lange brief doet Diepenbrock een suggestie aan Tideman, die nog steeds secretaris van De Nieuwe Gids is: ‘Beter vond ik als v. Looy, Gorter, H. v.d. Schalk, v. Deyssel en zelfs v. Eeden (onder controle) aan de N.G. meewerkten, nu nog, al was
[p. 57]
het maar als brug tusschen jou en Willem.’ Om te vervolgen met: ‘Beste Pet, ik voel een groote genegenheid voor je sints langen tijd. Daarom hoop ik mij duidelijker uit te spreken dan het mij nu mogelijk is.’ Spoorslags reist Tideman af naar Den Bosch om van Diepenbrock te vernemen hoe het nu verder moet met het tijdschrift. Aan zijn verloofde doet Diepenbrock op 25 juli 1894 per brief verslag: ‘Ik ben met Tideman nog niet klaar; gisterenmiddag heeft hij lang zitten spreken en verzen voorgelezen. Ik begin nu beter zijn doen en streven te begrijpen. […] Het is zijn groote persoonlijkheid die hem tot een groot kunstenaar maakt.’
Ondertussen moet er gewerkt worden aan de nieuwe aflevering van De Nieuwe Gids. Pet Tideman opereert als een ware secretaris, zoals uit een brief van Hofker blijkt: Tideman is naar Den Haag afgereisd om te ‘eten bij de familie Br[oedelet] en dan om te praten over stukken voor de N.G. […] Pet trof ik gisteravond weer tehuis. Hij schreef vier verzen op – je weet hij schrijft ze zoo op, zijn sonnetten – ja wat zal ik je zeggen Wim, zij waren tesamen als de bewustheid van een kruisgang.’21 En als Kloos weer eens te Ede verblijft, kan hij het nog net opbrengen naar De Nieuwe Gids te informeren: ‘Beste Pet, Wil je ons svp p.o. even laten weten, hoe het met de aflevering staat.’22 Aan de juli- en septemberaflevering van 1894 draagt Tideman zelf respectievelijk veertig en negenentwintig
pagina’s bij, een kwart van het totale aantal bladzijden. Hij moest ook wel, want de oude medewerkers zijn weggelopen en van de nieuwe krachten is alleen Leopold een belangrijke aanwinst. Henriette van der Schalk heeft haar medewerking ook al opgezegd. Naast Tidemans ongezouten kritieken, volgens velen een uitdrukking van zijn morele en artistieke verwarring, zijn het zijn Stemmings-alleeën die hem op dat moment tot de belangrijkste woordvoerder van De Nieuwe Gids maken. Deze gedichten doen verslag van zijn minutieuze stemmingsovergangen, verwoord in een soms onbegrijpelijk klanksensitivisme.
Maar Tidemans inspanningen zijn uiteindelijk tevergeefs. Het blad holt achteruit en verliest vele abonnees. Dat is financieel niet vol te houden. Er wordt gezocht naar een publiekstrekker. Van Eeden noteert op 22 augustus in zijn Dagboek: ‘Ik heb een brief van Kloos gehad, met het verzoek om medewerking.’ En even verderop: ‘Ik ontmoette Versluys. Hij wilde mij en Gorter vragen de N. Gids te beheeren. Gorter secretaris. En nu wij dat niet doen houdt de N. Gids op.’
In zijn wanhoop zijn geesteskind te redden, is Kloos de schaamte voorbij en wordt Tideman bedankt voor bewezen diensten. Kloos laat hem keihard vallen. Tot overmaat van ramp verschijnt er op 1 september 1894 ook nog een concurrent op de markt: het Tweemaandelijksch Tijdschrift onder redactie van Van Deyssel en Verwey. De prospectus bevat een lijst van meer dan vijftig medewerkers, ongeveer iedereen die daarvoor in De Nieuwe Gids geschreven heeft. Tideman, die niet op de hoogte is van Kloos’ actie, heeft het gevoel er nu alleen voor te staan. Kloos en Boeken hebben hun Sloterdijkse koepel verlaten en zijn ieder huns weegs gegaan: ‘Hein en Willem zijn weer voor goed van hier vertrokken, zij zijn nu niet de Bohé-
[p. 58]
miens van Amsterdam, maar van Nederland, blijven het altijd. Ik ben nu weer alleen en gevoel mij daarmede zeer gelukkig.’23 Zo valt het driemanschap uiteen. Kloos bivakkeert op het atelier aan het Oosterpark, bij uitgever Versluys aan de Tweede Oosterparkstraat of op een kamertje in de Reinwardtstraat. Aan het Oosterpark wordt de in een steeds diepere crisis verkerende dichter verzorgd door beeldhouwster Saar de Swart en
haar vriendin Anna Vis, die op het atelier wonen. Annette Versluys komt soms door de binnentuinen met een pannetje eten voor Willem aanzetten. Boeken blijft voorlopig in Ede bij de Witsens, om daarna neer te strijken bij de familie Broedelet in Den Haag. Weer later, in januari 1895, zit hij bij de Royaards. Het is duidelijk: hij probeert van de drank en (dus) van Kloos af te komen. En Tideman?
Morgenversnapering
Tideman zit financieel en emotioneel geheel aan de grond. Het bewonen van Meer en Vaart wordt te begrotelijk en het burgerlijke, getrouwde en geregelde leven boezemt hem angst in. Dat leidt tot talloze scènes met Batze. ‘Sloterdijk 12 September 1894. Beste Fons. […] Wij hebben een vreeselijke tijd achter ons, telkens het beraad van elkaar te gaan, de Bohémien in mij geweldig aan den gang tegen de omstandigheden in.’ Hij probeert zijn positie bij De Nieuwe Gids te redden. Samen met zijn jonge bruid bezoekt hij op dinsdagmiddag 16 oktober Van Deyssel in diens villa te Baarn. De dag erna doet Tideman Van Deyssel een schriftelijk voorstel: ‘Zoudt gij bereid zijn in overleg te treden om uw tijdschrift met De Nieuwe Gids te doen samengaan. Ik gevoel geen behoefte De Nieuwe Gids tegenover u staande te houden.’ Een aardige poging, maar tevergeefs. Het getuigde wel van lef om in zee te willen gaan met de man die hij enige maanden daarvoor nog met fysiek geweld had bedreigd.24
Tideman verkeert in een diepe emotionele crisis. Diepenbrock beschrijft het zijn verloofde: ‘Saterdagavond [6 november 1894] bij Gijs [van Tienhoven] vond ik Tideman, die eerst heel rustig en zelfs vroolijk was, maar daarop, toen ik hem verteld had dat eerstdaags de aflevering v.d. N.G. zou komen, buiten hem om, verschrikkelijk opgewonden werd, tot 2 uur bleef praten, toen naar het atelier reed, om Kloos te zoeken, Saar de Swart uit haar bed opschelde, en hoorend dat Kl. daar niet was hem op zijn kamer trachtte te vinden. Eindelijk ging hij onder allerlei bedreigingen weg. Gijs en ik hadden daardoor een heel onrustige nacht. Zondag, toen wij juist op ons verhaal weer een beetje kwamen, kwam hij onder het koffiedrinken weer heel opgewonden aanzetten, praatte en schetterde geweldig, totdat Gijs en Suze uitgingen; toen heb ik nog een paar uur met hem doorgebracht en werd hij weer wat kalm. Hij heeft nu het plan om met Gorter nog een nieuw ding te beginnen, wat natuurlijk onmogelijk en ook onzinnig is. Maar om hem te kalmeren heb ik hem daar nog niets van gezegd. Hij heeft mij beloofd verstandiger en redelijker te worden en voelt dat ik hem een steun kan zijn. Gijs en ik moeten hem helpen, anders gaat het helemaal mis met hem.’
[p. 59]
Lange tijd wordt er met uitgever Van Looy druk onderhandeld over een doorstart van De Nieuwe Gids. Willem Paap, oud-Nieuwe-Gidser en nu een gezeten advocaat aan de Keizersgracht, voert voor Kloos en Boeken de onderhandelingen. Witsen wordt door Boeken op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen. Zo meldt Hein op 3 december dat hij van Paap in een brief te horen heeft gekregen ‘dat alles voor een tijdschrift in orde was’. Boeken is blij met z’n nieuwe uitgever: ‘Ik vind het achteraf toch maar goed dat we van V.[ersluys] af zijn. Want ze hadden in ’t geheel geen vertrouwen meer op Willem als secretaris, Mevr. wilde hem het werk uit handen nemen en ik vind juist, zooals Willem nu is moet het juist maar eens geprobeerd worden, vooral nu hij tegenover vreemde menschen komt te staan.’25 Ook Kloos is in opperbeste stemming: ‘De Nieuwe Gids komt weèr tot stand. Eigenaren zijn dan ik, Hein en S.L. v. Looy. Ieder van ons drieën moet beloven, over vijfhonderd gulden te kunnen disponeeren. Zou je me nu eventjes kunnen laten weten, of Hein en ik, wat jouw ressources betreft, daartoe in staat zijn? Morgenavond zal de definitieve bijeenkomst zijn. Mr. W. Paap, Keizersgracht 440, heeft mij in deze uitstekende diensten bewezen.’ Over Tideman geen woord.
Hij is door Kloos geslachtofferd. Als Tideman al iets verneemt over De Nieuwe Gids, dan is het uit de tweede
hand. Hevig geëmotioneerd schrijft hij zijn goede vriend Royaards: ‘Mijn oordeel is dit. De wedergeboorte van de N.G. moet m.i. alleen geschieden ter wille van Kloos, die zonder N.G. niet leven kan en als zoodanig is dit zeer goed. Maar zonder mij heeft de N.G. hare betekenis verloren […] Ik zie hier alsof ik juist het tegenovergestelde ben van Kloos, hij is zacht na woede, ik ben woedend na zachtheid, het eerste is gelukkiger, maar ik ben [een] gevallene van boven, [zin doorgestreept; “Onzin,” staat in de marge.] […] Ik voel heel duidelijk dat ik hier in eene andere sfeer ben getreden, misschien die van Kloos, dan is hij een Duivel, maar het heeft mij lichamelijk bewaard.’
Tideman kan maar niet geloven dat zijn rol bij De Nieuwe Gids is uitgespeeld. Wanneer op 1 februari 1895 de eerste aflevering van het maandblad De Nieuwe Gids (‘Nieuwe Reeks’) verschijnt – onder redactie van Willem Kloos en H.J. Boeken, bij een nieuwe uitgever, S.L. van Looy te Amsterdam – komen de emoties in alle hevigheid weer boven. ‘Willem heb ik alles vergeven,’ schrijft hij aan Diepenbrock, om te openbaren ‘hoeveel ik van hem heb gehouden, ik die hem nooit noodig wou hebben, meer dan mijn hond, meer dan mijn vader, meer dan mijn ziel in hare zelfgenoegzaamheid, meer dan mijn kind, meer dan mijn broer […]. Later zullen de menschen begrijpen: Perk staat tot Kloos, als Kloos staat tot Tideman, ik weet nu niet hoe dit mogelijk is maar ik heb het gezien. […] Kloos heeft mij dezen zomer klein-geacht. Kloos heeft van Perk afscheid genomen, toen is deze gestorven, ik heb afscheid genomen van Kloos, nu moet hij sterven voor de wereld.’ En hij heeft ook al een plannetje: ‘Kloos hoofd-redakteur, redakteuren Boeken, Diepenbrock, Gorter, Tideman, over van Eeden kan worden beraadslaagd (Beter is Gijs, maar diens bescheiden bezwaren moet ieder eerbiedigen). Kloos gaat rust nemen. Alle anderen
[p. 60]
onder controle en kritiek eveneens. – Het maatschappelijk gedeelte zoo mogelijk zonder Versluys, maar zoo dit onmogelijk blijkt, omdat deze heeft de abonnee’s, met dien hier gecontracteerd, en penningmeester en arbiter in alle huishoudelijke zaken: eene vrouw, dit is de natuurwet, sinds ik getrouwd ben weet ik dit. Mej. Saar de Swart kan hierin eene moeilijke maar heerlijke praktische arbeid verrichten en wij kunnen allen rustig werken.’26
Wanneer Tideman deze fantasie op papier zet, is het gevecht tussen de burger en de bohémien door de laatste verloren. Geldproblemen jagen het jonge gezin naar een ‘arbeiderswoning’ in de Ruyterstraat27 en Tideman moet op zoek naar een baantje. Eerst probeert hij het bij een kostschool in Breukelen. Dat wordt niks. Dankzij bemiddeling van een oom krijgt hij een baantje als corrector bij De Telegraaf. Na een paar weken houdt hij het voor gezien. Nu is hij geheel afhankelijk van de financiële hulp van vrienden. In zijn dagboek noteert hij verschillende keren: ‘Zondag. Bezoek Gijs [van Tienhoven], meldt weer f 50,- bij hem ter mijner beschikking.’ Tideman doet nog een poging medewerker te worden van het letterkundige tijdschrift De Kroniek van P.L. Tak. Zonder resultaat. In zijn afwijzing geeft Tak als reden: ‘Gij hebt mij persoonlijk geen kwaad gedaan. Maar hebt in uw dolle buien elders onheil gesticht en ondervindt daarvan nu de begrijpelijke gevolgen. Dat komt wel weer terecht, maar niet zoo dadelijk.’28 Tideman dient hem nog diezelfde dag woedend van repliek: ‘Ge begrijpt toch wel dat als ik een minimum geld had gehad ik al uw tijdschriften en koeranten mij als morgen-versnapering zou doen thuis bezorgen. Wat komt gij, blikslager! mij op begrijpelijke gevolgen van onheil wijzen. Het heele Leven is één groot onheil, dat hier op aarde nooit terecht komt. En dit is maar heel goed ook. Goedenacht, Heer, ik stuur u dezen brief niet eens. Slaap wel.’29
Met Kloos gaat het intussen van kwaad tot erger. Diepenbrock, na zijn terugtreden als leraar klassieke talen in Den Bosch nu op zoek naar woonruimte in Amsterdam, bericht zijn verloofde: ‘Er is een groote schrik over Kloos en Boeken. De eerste schijnt werkelijk krankzinnig te zijn. Daar hij vooral aan hartelijkheid en zachtheid behoefte heeft, willen Mevr. Versluys, Saar de Swart en Anna Vis nu trachten te helpen dat hij beter wordt. Boeken is verdwenen. Het is een vreeselijke opschudding.’ In februari 1895 moeten De Swart en Vis de verzorging van Kloos opgeven. Tijdens de doorstart van De Nieuwe Gids wordt Kloos na een deliriumaanval opgenomen in de psychiatrische kliniek van dr. Jelgersma te Arnhem, waarvandaan hij in mei 1895 weer zal vluchten. Terug in Amsterdam doet hij een zelfmoordpoging en belandt via paviljoen 3 van het Wilhelmina Gasthuis en het Utrechts krankzinnigengesticht bij Van Eeden in Bussum. Inderdaad, de man over wie hij zo veel smaad had uitgestort.
Niet alleen van Kloos, maar ook van Diepenbrock raakt Tideman verwijderd. In juni 1895 – hij heeft zich met vrouw en kind inmiddels gevestigd aan de Stationsweg te Abcoude-Baambrugge – krijgt hij van Diepenbrock een brief: ‘Dat je niet
[p. 61]
Pet Tideman, ca. 1910. rechts De ongelukkige zoon van Pet, Pieter Tideman, rijdend in Bloemendaal, ca. 1915.
van mij hebt gehoord in langen tijd, komt niet doordat ik niet aan je gedacht heb. Ik heb dat dikwijls gedaan en dikwijls betreurd […] Maar ik wilde je alleen maar zeggen hoe het mij verblijd heeft dat je nu betere tijden tegemoet gaat en hoe zeer ik hoop dat alles een gelukkige wending zal mogen nemen. – Wees hartelijk gegroet en groet ook Betsy zeer van je vriend Fons.’ Tideman berust in de scheiding: ‘Beste Fons. Ik ben je zeer dankbaar voor je brief; en zèg je dat het wellicht beter is, dat wij voorloopig elkander niet zien, zoo moet ik dit respecteeren, al zou ik voor mij het wel anders willen; onze gesprekken zijn – het voorjaar van ’93 zonder ik toch, voor enkele dagen althans, uit – meestal samengekomen om andere vrienden als middenpunt. […] Ik zal je hand dikwijls om de mijne wenschen.’
Zijn oude vriend Van Tienhoven blijft hem nog een tijdlang trouw en met zijn vader komt Pet in het reine. ‘Er werd hem door zijn oude heer twee jaar lang een bedrag van f 800 per jaar toegezegd, als hij zorgde in dien tijd af te studeren.’
Bloemendaal commando
‘Dit jongmens,’ aldus Franc van der Goes, ‘zonder verleden en zonder toekomst, volkomen talentloos en weergaloos onhebbelijk, onder wiens handen De Nieuwe Gids dood was gebleven,’ promoveerde op dinsdag 21 juni 1898 aan de universiteit van Amsterdam op vijfentwintig stellingen.30 Tideman had hard op zijn studie geblokt en was daarnaast ook nog eens opnieuw hoofdredacteur van Propria Cures. Aan het begin van dat jaar vernam Van Deyssel van de toneelspeelster Jacqueline Royaards: ‘Weet je dat Piet Tideman in Santpoort woont. Hij is op ’t kantoor van mijn neef Stryman, en geeft verder mijn neefjes les. Hij ziet er zeer welvarend uit. Op oudejaarsavond zag ik hem in de kerk bij zijn vader.’
Het was helemaal goed gekomen met Tideman. In januari had hij zich met vrouw en kind in Santpoort gevestigd, om al eind mei te verhuizen naar Bloemendaal. Daar woonden zij eerst op de Bloemendaalseweg, later op de Vijverweg en ten slotte op de Duinwijkweg. Geen kinderachtige locaties. Op de kaart van de burgerlijke stand is onder het kopje ‘geloof’ N.H. doorgestreept. De ambtenaar
[p. 62]
heeft er ‘remonstrant’ van gemaakt. Want Pet had zich niet alleen verzoend met zijn vader, maar was ook weergekeerd in de schoot van de remonstrantse kerk. Gijs van Tienhoven had hem nog aan een baantje geholpen als volontair bij mr. F.W. van Styrum, een bekend Haarlems advocaat. Na zijn promotie vestigde hij zich als zelfstandig advocaat aan de Gedempte Oudegracht in Haarlem en werd lid van de Bond van Vrije Liberalen. Zijn vriend Jan Hofker gunt ons een blik op de jonge en zeer energieke advocaat. Vanuit zijn woonplaats IJmuiden schrijft hij Willem Witsen: ‘De dag dat ik te A[msterdam] was kreeg M[arie] bezoek van Betsy T[ideman] en Pet en het jongetje. Het jongetje is een lief, zacht, achterlijk jongie, dat met B[etsy] heelemaal één is. Die twee kinderen schijnen elkaar altijd vast te hoûen en mekaar helemaal te begrijpen. P[et] ging direct de straat op met een sleepboot in zee, waarna B[etsy] zich ongerust maakte voor den trein en moest ik haar, na mijn aankomst thuis, weg brengen. P[et] ophalen (na dien zeiltocht) ten huize van een zijner klienten, waar hij met zijn […] virtuositeit bezig was de zaak van A. contra Z. te behandelen. Bij ’t naar den trein gaan was hij nog aldoor bezig een briefje te schrijven […] terwijl B[etsy] maar steeds angstig bleef voor den trein. […] Het zoete jongetje van hem, met zijn zacht-blaûwe oogjes, stak zijn handjes uit, bij ’t weggaan van den trein in navolging zijner moeder.’31
Van 1901 tot 1913 zat Tideman in de Bloemendaalse gemeenteraad, was lid van de Volksweerbaarheid ‘Bloemendaal Commando’ en gedurende bijna dertig jaar secretaris van de Bloemdaalsche Gezondheidscommissie. Een gezeten burger. In 1913 begon hij met de uitgave van het weekblad Het Midden, waarvoor hij Boutens, Van den Berg van Eysinga, Willem Royaards, Willem Witsen en zelfs Van Eeden wist te strikken. Zijn grootste sensatie in de landelijke pers veroorzaakte Tideman door het openbaar maken van de ‘lintjesaffaire’. De gereformeerde voorman en minister-president van 1901 tot 1905, Abraham Kuyper, werd ervan beschuldigd tijdens zijn premierschap Rudi Lehmann, consul van Griekenland, verheven te hebben tot ridder in de orde van Oranje-Nassau als dank voor de storting van aanzienlijke sommen geld in de kas van de Anti-Revolutionaire Partij. Tideman, die via zijn advocatenpraktijk lucht van de zaak had gekregen, bracht haar in de kolommen van zijn nieuwe orgaan Het Bloemdaalsch Weekblad, nieuwsblad voor Aerdenhout, Bloemendaal, Overveen, Vogelenzang en omliggende gemeenten in 1909 in de openbaarheid.
Tot slot
‘Beste Pet, Ontvang mijn hartelijke gelukwenschen met je promotie. Je bent een snuggere schalk en zult dus wel succes hebben in je werk. Maar ik hoop toch, dat je de letteren niet geheel en al uit het oog zult verliezen. Met beste groeten, aan jou en je vrouw,’ schreef Kloos zijn oude makker op 23 juni 1898. Het is een van de zeldzame brieven die Tideman na 1894 van Kloos mocht ontvangen. Wordt Kloos zestig en bederft Van Eeden het feestje met allerlei schimpscheuten in de pers, dan is Tideman onmiddellijk bereid voor Kloos in het krijt te treden.32 Niet doen, waarschuwt Boeken: ‘P. Tideman moeten we er volstrekt niet inhalen; ik raad je
[p. 63]
Mr. P. Tideman op zijn motor in Haarlem (coll. lm).
dat nadrukkelijk af. Als hij er in het Bloemd. Weekblad over wil schrijven. Soit. Daar kunnen wij niets aandoen.’
33 Wanneer zij oude mensen zijn, waagt Tideman het erop met z’n Betsy in oktober 1933 zonder aankondiging zomaar bij de Kloosen in de Haagse Regentesselaan aan de bel te trekken. Zo zat Kloos, naar eigen zeggen, plotseling in zijn studeerkamer tegenover zijn studentikoze vriend van veertig jaar geleden, die nog op dezelfde opgewekte manier aan het praten sloeg.
34
Zes jaar later, toen Kloos al een jaar daarvoor gestorven was, werd Tideman onwel op straat. Longontsteking, luidde aanvankelijk de diagnose. Maar met ernstige hartklachten werd Tideman meer dan een half jaar thuis verpleegd. Uiteindelijk belandde hij toch in het ziekenhuis, dat hij, gedwongen door de meidagen van ’40, veel te snel weer moest verlaten. Tegen het einde van zijn leven keek Tideman steeds vaker terug naar de tijd waarin hij als bohémien met Willem Kloos en Hein Boeken verkeerde: ‘Ik heb mij weer geducht in de jaren ’93 en ’94 mijner litt, productie verdiept en heb daar toch nog wel iets goeds gevonden,’ schrijft hij Frans Mijnssen in 1941. Niet alleen Tideman blikte terug, ook de wetenschap had zich inmiddels op hem gestort. Hij was schuldig aan de ondergang van De Nieuwe Gids, zei de communis opinio. Wanneer echter Hein Boeken in 1930 het turbulente jaar 1894 overdenkt, komt hij met een geheel andere kijk op de zaak dan de geleerden. Tideman wilde, aldus Boeken, in snel tempo de maat slaan voor het ritme van zijn tijd: ‘En zoo hij gewerkt heeft als degene, die nu eenmaal gedoemd is om de eeuwige verdeeler te zijn – het is noch zijne schuld, noch van hen op wie hij aldus heeft gewerkt.’ Boeken ziet in de ondergang van De Nieuwe Gids veeleer de kwade hand van Diepenbrock: ‘Hoe is ’t mogelijk dat Fons een agent noodig had om tegen de N.G. te ageeren,’ zo vraagt hij zich af, en vervolgt dan: ‘Zoo kwam het dat Fons dat wat hij meende dat ’t beste was wat hij iemand geven kon, niet aan Willem kon geven, maar ineens in Pet Tideman de gewenschten bodem vond.’35
Tideman bleef aan zijn ziekbed gekluisterd, tot hij op 12 september 1943 bezweek aan zijn hartkwaal. ‘Hij was een boek aan het schrijven, een roman van zijn eigen leven, waarbij hij een bepaalde aantrekkelijkheid zag in een beschrijving van
[p. 64]
zijn loopbaan als advocaat. Telkens bij mijn bezoek las hij me een gedeelte voor, dat intussen gereed was. Het boek is niet afgekomen, hij was er de laatste tijd te zwak voor. Zijn vrouw stierf intussen en hij was zo zwak en verslagen, dat de dokter hem verbood de begrafenis bij te wonen. Heel spoedig daarna hebben we ook hem begraven. Het was een plechtige en koude bedoening, met veel sprekers.’ Zijn enige kind Pieter zal zijn vader slechts twaalf jaar overleven.
[p. 66]
Bronnen
Amsterdamsch Studenten weekblad Propria Cures. J.C. Brandt Corstius, ‘P. Tideman en De Nieuwe Gids’, in: De Nieuwe Taalgids, xlii. |
Frederik van Eeden, Dagboek 1878-1923 (1971). |
Frank van der Goes, Litteraire Herinneringen uit den Nieuwe Gids tijd (1931). |
G.H. ‘s-Gravesande, De geschiedenis van De Nieuwe Gids, Brieven en documenten (tweede druk, 1956). |
Haarlems Dagblad, 12 juli 1935. |
T. den Herder, ‘Sloterdijk ii’, in: Ons Amsterdam, 1958. Joop M. Joosten, De Brieven van Johan Thorn Prikker aan Henri Borel en anderen 1892-1904 (1980). |
Lucas Ligtenberg en Bob Polak, Een geschiedenis van Propria Cures 1890-1990 (1990). |
Hubert Michaël, Willem Kloos. Zijn jeugd en zijn leven (1965). |
Henriëtte Mooy, Gisteren keft (Schetsen, brieven, krabbels; aantekeningen), deel ii (1967). |
Netscher’s Revue (februari 1922): ‘Karakterschets’. |
Joost Nijsen, ‘Twee zulke goede namen. Willem Versluys en Annette Versluys-Poelman, de uitgevers van Tachtig’, in: Optima, cahier voor literatuur en boekwezen, zevende jrg., nr. 2 (1989). |
Harry G.M. Prick, De briefwisseling tussen Arij Prins en Lodewijk van Deyssel (1971). |
-, De briefwisseling tussen Lodewijk van Deyssel en Albert Verwey (1981-’86). |
Eduard Reeser, Alphons Diepenbrock. Brieven en Documenten, deel i en ii (1967). |
J. Römelingh, ‘De twee levens van Piet Tideman’, in: Haerlem Jaarboek 1978 (1979). |
Jacqueline Royaards-Sandberg, Ik heb je zoveel te vertellen. Brieven van en aan Lodewijk van Deyssel, Emile en Frans Erens en Isaac Israëls. Met een voorwoord en voorzien van aantekeningen, bezorgd door Harry G.M. Prick (1981). |
Dick Veeze, De rol van Pet Tideman bij de ondergang van Willem Kloos en De Nieuwe Gids (1973). Scriptie. |
Charles Vergeer, Willem Witsen en zijn vriendenkring. De Amsterdamse bohème van de jaren negentig (1985). |
-, Toen werden schoot en boezem lekkernij. Erotiek van de Tachtigers (1990). |
-, Willem Kloos. Wrok- en Wraak-sonnetten (1987). |
Jessica Voeten, ‘’t Dunkt mij eene décadence van mij. Brieven van Lucie Broedelet aan Annette Versluys-Poelman, 1892-1895’, in: Jaarboek Letterkundig Museum (2000). |
J.A. de Wit, ‘Tachtigers in de negentiger jaren van de vorige eeuw in Heerde (6)’, in: Mededelingenblad van de Heerder Historische Vereniging, nr. 18, en in: ‘-(7), slot’, in: Idem, nr. 21. |
Archieven
Archief Kennemerland te Haarlem, gegevens uit het Bevolkingsregister van Velsen (Santpoort) en Bloemendaal en het archief van het Haarlems Stedelijk Gymnasium. Archief van het Amsterdams Studenten Corps, Gemeentearchief Amsterdam (ga). |
Boeken-archief, Letterkundig Museum (lm), b 663 h.ga, ringregisters. |
ga, Bevolkingsregister Sloten, 5008. |
Kloos-archief, Koninklijke Bibliotheek (kb), 134a2. |
Kloos-archief, lm, k.533 b1. |
Streekarchivariaat Vecht en Venen. |
Tideman-archief, kb, 134 a2. |
Tideman-archief, lm, t.314 b1. |
Witsen-archief, kb, 75c 51. |