Over dit hoofdstuk/artikel

H.J.A. Hofland

over Jean Paul Sartre


Over dit hoofdstuk/artikel

H.J.A. Hofland

over Jean Paul Sartre


Over dit hoofdstuk/artikel

Jean-Paul Franssens

over Adriaan Morriën


+
Jean-Paul Franssens (1938) is schrijver en beeldend kunstenaar.

Over dit hoofdstuk/artikel

Wim Ellenbroek

over Adriaan Morriën


+
Willem Ellenbroek (1944) is redacteur van de Volkskrant. Samen met Henk Raaff maakt hij filmdocumentaires. Het hier voor de eerste maal (in bewerking) gepubliceerde interview met Adriaan Morriën hielden hij en Raaff in de herfst van 1985, ter voorbereiding van een filmdocumentaire over de Gruppe 47.
+
Rob Molin (1947) is schrijver en literair journalist. Hij promoveerde op Het heelal in de huiskamer. De poëticale opvattingen van Adriaan Morriën (1995) en bezorgde Morriëns tweedelige verzameld kritisch werk Brood op de plank (1999) en Lotus-brieven (2001). Hij werkt aan een biografie van Morriën (verwacht in 2005).
1
Lotus-brieven. Het verslag van een betovering. Van aantekeningen voorzien door Rob Molin (Amsterdam 2001). De brieven zijn geschreven tussen voorjaar 1956 en najaar 1957.
2
Behalve gedichten in onder meer een ‘jongerenspecial’ van juni 1937 publiceerde Morriën in Groot Nederland van november 1936 een herdenkingsstukje bij de dood van Slauerhoff.
3
Brief van Stols aan Morriën, 21 december 1938.
4
Met zijn boezemvriend Gé van Gelder deelde Morriën zijn literaire voorkeuren. Ook Van Gelder was als dichter in Forum gedebuteerd. Bij Jan Tegel kon Morriën vooral terecht met zijn bewondering voor Kafka.
5
Brief aan Gé van Gelder, 18 januari 1939.
6
Morriën was via Van Gelder in contact gekomen met Arthur van Schendel. Met Van Gelder, die toen al geruime tijd met de door hem bewonderde romanschrijver correspondeerde, bezocht Morriën de Van Schendels op 29 december 1935. In de daaropvolgende jaren schreef Morriën af en toe aan Van Schendel en diens dochter Corinna, door iedereen Kennie genoemd. Kennie was lerares Italiaans aan het Haagse Conservatorium. Het is niet onmogelijk dat Morriën in januari 1939 vóór zijn bezoek aan Riche bij haar op bezoek was geweest en dat zij hem op dit café had geattendeerd. Sinds de kennismaking en het daaropvolgend schriftelijk contact met de Van Schendels lag zo’n visite immers voor de hand.
7
Brief Adriaan van der Veen aan schrijver dezes, 9 maart 1992.
8
Menno ter Braak en E. du Perron. Briefwisseling. Deel i (Amsterdam 1962), p. 161.
9
Brief aan Van Gelder, 18 januari 1939.
10
Een neerslag van die tijd is te vinden in Battens novelle ‘Mémoires van een jongeman’ in Forum, juli 1935.
11
Gesprek van s.d. met An Batten-Hendriks, 24 februari 1992.
12
Hans van Straten, ‘Fred Batten, schildknaap van Forum’. In: Het Oog in ’t Zeil, augustus 1984.
13
Brief Adriaan van der Veen aan s.d., 9 maart 1992.
14
Battens brieven aan Morriën worden hier niet aangehaald. Morriëns idee voor een tweede brievenboek ging uit naar een ‘monoloog’, een boek waarin met gebruikmaking van de briefvorm door hemzelf over (een deel van) zijn leven werd verteld. Deze bloemlezing verwezenlijkt dat idee alsnog, in een notendop en als hommage aan de onlangs overleden Morriën. Met dank aan de erven Morriën, die voor publicatie van deze bloemlezing toestemming gaven.
15
Plantage Muidergracht (Amsterdam 1988, Privé-Domein 145) en Ik heb nu weerde tijd (Amstetdam 1995, Privé-Domein 188). Net als daarin is de spelling hier omgezet in de hedendaagse.
16
Lasterpraat (Amsterdam 1975) is Morriëns eerste boek met een fragmentarische opbouw. Deze vorm kondigde zich al aan in het gepubliceerde dagboekje Afscheid van Lida (Amsterdam 1944), met fragmenten uit de periode zomer 1937 tot december 1938. Ook ‘Zondagmorgen in Holland’ (in het november- en in het decembernummer 1946 van Proloog) heeft een mozaïekachtige opbouw. De ‘maximes’ van Chamfott hebben daarop destijds invloed uitgeoefend.
17
Han Hoekstra, redacteur van Den Gulden Winckel, vroeg Morriën geregeld om besprekingen van proza; in Het Hollandsen Weekblad recenseerde hij poëzie.
18
Adriaan van der Veen.
19
De vermelding van IJmuiden blijft als plaats van afzending in het vervolg achterwege.
20
De recensie van Adriaan van der Veens verhalenbundel Oefeningen, ‘Spel met mogelijkheden’, verscheen in Den Gulden Winckel van januari 1939.
21
Morriën verwijst naar Kafka’s roman Amerika. Hij bewonderde Kafka en had alles van hem gelezen. Over diens dagboeken en brieven had hij geschreven in Den Gulden Winckel (oktober 1937). Morriëns ‘opmerking’ in het stuk over Van der Veens verhalen luidde: ‘De omgrenzing [bij Kafka] blijft, hoe vreemd en meesterlijk zich associërend, helder, zelfstandig, niet zelden zelfs droog […].’
22
Door een conflict met de redactie – na Greshoffs verrrek naar Zuid-Afrika – zou Morriëns medewerking spoedig eindigen. Batten zag daarom af van het schrijven van de recensie.
23
Morriën en Gé van Gelder (1912-1992).
24
Morriën had Rudie van Lier (die bij de heroprichting van Criterium in 1945 zijn mederedacteur zou worden) kort tevoren op diens kamer bezocht. Aan Van Gelder schreef hij op 18 januari: ‘Van Van Lier kreeg ik een uitstekende indruk. Hij komt uit West-Indië, is kleurling, iets waarop je niet verdacht bent, wanneer de deur opengaat en je ontvangen wordt. […] Wanneer hij uit zijn stoel opstond, deed hij dat gebukt, voorovergebogen en hield die houding, waarin iets bokserachtigs, iets vooruitloerends is van het oerwoud, enkele passen vol.’ Van Liers dichrbundel Praehistorie zou Morriën niet voor het Weekblad, maar voor Kroniek van Kunst en Kuituur van 15 december 1939 recenseren.
25
Blocnote met dagboekaantekeningen uit de periode september 1937-december 1939. Een deel daarvan zou Morriën publiceren in Afscheid van Lida (1944).
26
Brief aan Arnold Greebe jr., 12 november 1939.
27
Brief aan J. Greshoff, 19 oktober 1939.
28
Cryptogram (Amsterdam 1968), p. 149.
29
Vergelijk de relativering van Ter Braaks uitspraak over Morriëns bespreking van Mephistophelisch door Léon Hanssen, Menno ter Braak. Sterven als een polemtst (Amsrerdam 2001), p. 430.
30
Multatuli, tweede pleidooi. Het eersre boek was De man van Lebak (1937).
31
Bedoeld is het ethisch humanisme van het door Dirk Coster geleide tijdschrift De Stem, een overtuiging waarmee Ter Braak en vooral Du Perron (in Uren met Dirk Coster) de vloer aanveegden.
32
Deze novelle zou in september 1939 onder de titel ‘Rendez-vous’ in Werk verschijnen. Daarin beschreef Morriën het echec van zijn liefdesverhouding met Wies Fienig, een verpleegster die hij kende van het sanatorium en met wie hij in 1937 en 1938 correspondeerde voordat hij haar in de lente van ’38 weer ontmoette.
33
Batten, die mede namens Van Lier sprak, had bezwaar tegen de vrouwelijke, enigszins weke inslag van Hartslag. Zulks paste niet in het ‘ventisme’ van Forum. ‘Geestelijke’, een van de weinige ‘Forum’-gedichten die Morriën had geschreven, nam hij niet in Hartslag op, omdat dit sonnet er qua inhoud en toon niet in thuis hoorde. Helaas, want hij was erg trots op dit debuutgedicht uit Forum.
34
Voor Hartslag selecteerde hij zeventien gedichten die hij in een cyclisch verband bracht, bepaald door de motieven verliefdheid, geslachtsdaad, zwangerschap, moederschap, vaderschap, gezin, voor-en tegenspoed in en rond dat gezin.
35
Hier vergist Morriën zich. De data moeten respectievelijk zijn: juni 1937 en februari 1938.
36
Een van de ‘Getuigenissen’ in Groot Nederland van oktober 1936.
37
Jan (geboren 1920) zou in april 1940 met een katholiek meisje trouwen en zich tot haar geloof bekeren.
38
‘Semper Eadem’ en ‘Te laat berouw’ zijn vertalingen van gedichten van Baudelaire, ingezonden voor het tijdschrift voor Franse literatuur Ce vice impuni, la lecture onder redactie van Jacques Gans. Met deze gedichten debuteerde Morriën als vertaler in het nummer van 2 mei 1939.
39
Rimbauds prozagedichten Une saison en enfer.
40
‘Rendez-vous’.
41
De letterkundige D.A.M. Binnendijk, leraar Nederlands aan het Vossius in Amsterdam. Daarom verwees Morriën naar Amsterdam in zijn brief van 1 juni 1939.
42
Waar hij met Batten het Frans Halsmuseum bezocht. Ook bezochten ze eind mei 1939 het Rijksmuseum.
43
7 juni 1939.
44
Uitspraak van Nietzsche. ‘Nietzsche zegt enkele dingen,’ schreef Morriën aan Greshoff op 19 november 1936, ‘waaraan ik in deze dagen telkens weer denken moet als aan mijn toekomstige poëzie, die ik zou willen schrijven: “Die stilsten Worte sind es, welche den Sturm bringen. Gedanken die mit Taubenfüszen kommen lenken die Welt.”’
45
Op uitnodiging van Anthonie Donker gepubliceerd in De Stem, mei 1940.
46
Adriaan van der Veen was redacteur van Werk, waarin in september 1939 ‘Rendez-vous’ verscheen.
47
Cor, bij wie Adriaan in januari 1939 logeerde.
48
Dagboek, 15 januari 1940.
49
Brief E. du Perron aan Batten, 1 april 1939. Opgenomen in Brieven 8 (Amsterdam 1984), p. 160.
50
Behalve tegenover Batten had Ter Braak zich ook in de krant positief over het werk van Morriën uitgelaten. Over Hartslag schreef Ter Braak ‘Nieuwe poëzie. Het dichterlijke en de jeugd. De opvatting van Slauerhoff’, in Het Vaderland, 14 mei 1939 (opgenomen in Verzameld werk 7 (Amsrerdam 1951), p. 266-271). Aan ‘Rendez-vous’ wijdde hij een uirvoerige passage in zijn stuk ‘Twee afleveringen van “Werk”. Adriaan Morriën als prozaïst’, in Het Vaderland, 4 september 1939.
51
Brief E. du Perron aan Morriën, 31 maart 1940. Aan Beb Vuyk schreef Du Perron eind april 1940 over Morriën: een ‘eenvoudige jongen, die het misschien nog een heel eind zal brengen’. (E. du Perron. Brieven 9 (Amsterdam 1990), p. 276.)
52
Vergelijk noot 16.
53
In juli en augustus maakte Morriën in z’n eentje een fietstocht door Nederland die hem rot in Maastricht bracht. In het septembernummer 1940 van Criterium, naar aanleiding van Marsmans overlijden, publiceerde hij ‘Het geheime element’.
54
Gomperts scheepte op een van de eerste oorlogsdagen in IJmuiden in om aan de dreigende jodenvervolging te onrkomen.
55
In Haarlem, ‘halverwege IJmuiden en Den Haag’, wilde Ter Braak met Morriën praten over zijn in De Vrije Bladen te verschijnen dichtbundel.
56
Mejuffrouw L. Ruinen te Haarlem.
57
Deze bundel zou onder redacrie van Hoornik in 1942 bij Stols verschijnen: Landwind (Atlantis-serie nr. 5).
+
Rob Molin (1947) is schrijver en literair journalist. Hij promoveerde op Het heelal in de huiskamer. De poëticale opvattingen van Adriaan Morriën (1995) en bezorgde Morriëns tweedelige verzameld kritisch werk Brood op de plank (1999) en Lotus-brieven (2001). Hij werkt aan een biografie van Morriën (verwacht in 2005).
1
Lotus-brieven. Het verslag van een betovering. Van aantekeningen voorzien door Rob Molin (Amsterdam 2001). De brieven zijn geschreven tussen voorjaar 1956 en najaar 1957.
2
Behalve gedichten in onder meer een ‘jongerenspecial’ van juni 1937 publiceerde Morriën in Groot Nederland van november 1936 een herdenkingsstukje bij de dood van Slauerhoff.
3
Brief van Stols aan Morriën, 21 december 1938.
4
Met zijn boezemvriend Gé van Gelder deelde Morriën zijn literaire voorkeuren. Ook Van Gelder was als dichter in Forum gedebuteerd. Bij Jan Tegel kon Morriën vooral terecht met zijn bewondering voor Kafka.
5
Brief aan Gé van Gelder, 18 januari 1939.
6
Morriën was via Van Gelder in contact gekomen met Arthur van Schendel. Met Van Gelder, die toen al geruime tijd met de door hem bewonderde romanschrijver correspondeerde, bezocht Morriën de Van Schendels op 29 december 1935. In de daaropvolgende jaren schreef Morriën af en toe aan Van Schendel en diens dochter Corinna, door iedereen Kennie genoemd. Kennie was lerares Italiaans aan het Haagse Conservatorium. Het is niet onmogelijk dat Morriën in januari 1939 vóór zijn bezoek aan Riche bij haar op bezoek was geweest en dat zij hem op dit café had geattendeerd. Sinds de kennismaking en het daaropvolgend schriftelijk contact met de Van Schendels lag zo’n visite immers voor de hand.
7
Brief Adriaan van der Veen aan schrijver dezes, 9 maart 1992.
8
Menno ter Braak en E. du Perron. Briefwisseling. Deel i (Amsterdam 1962), p. 161.
9
Brief aan Van Gelder, 18 januari 1939.
10
Een neerslag van die tijd is te vinden in Battens novelle ‘Mémoires van een jongeman’ in Forum, juli 1935.
11
Gesprek van s.d. met An Batten-Hendriks, 24 februari 1992.
12
Hans van Straten, ‘Fred Batten, schildknaap van Forum’. In: Het Oog in ’t Zeil, augustus 1984.
13
Brief Adriaan van der Veen aan s.d., 9 maart 1992.
14
Battens brieven aan Morriën worden hier niet aangehaald. Morriëns idee voor een tweede brievenboek ging uit naar een ‘monoloog’, een boek waarin met gebruikmaking van de briefvorm door hemzelf over (een deel van) zijn leven werd verteld. Deze bloemlezing verwezenlijkt dat idee alsnog, in een notendop en als hommage aan de onlangs overleden Morriën. Met dank aan de erven Morriën, die voor publicatie van deze bloemlezing toestemming gaven.
15
Plantage Muidergracht (Amsterdam 1988, Privé-Domein 145) en Ik heb nu weerde tijd (Amstetdam 1995, Privé-Domein 188). Net als daarin is de spelling hier omgezet in de hedendaagse.
16
Lasterpraat (Amsterdam 1975) is Morriëns eerste boek met een fragmentarische opbouw. Deze vorm kondigde zich al aan in het gepubliceerde dagboekje Afscheid van Lida (Amsterdam 1944), met fragmenten uit de periode zomer 1937 tot december 1938. Ook ‘Zondagmorgen in Holland’ (in het november- en in het decembernummer 1946 van Proloog) heeft een mozaïekachtige opbouw. De ‘maximes’ van Chamfott hebben daarop destijds invloed uitgeoefend.
17
Han Hoekstra, redacteur van Den Gulden Winckel, vroeg Morriën geregeld om besprekingen van proza; in Het Hollandsen Weekblad recenseerde hij poëzie.
18
Adriaan van der Veen.
19
De vermelding van IJmuiden blijft als plaats van afzending in het vervolg achterwege.
20
De recensie van Adriaan van der Veens verhalenbundel Oefeningen, ‘Spel met mogelijkheden’, verscheen in Den Gulden Winckel van januari 1939.
21
Morriën verwijst naar Kafka’s roman Amerika. Hij bewonderde Kafka en had alles van hem gelezen. Over diens dagboeken en brieven had hij geschreven in Den Gulden Winckel (oktober 1937). Morriëns ‘opmerking’ in het stuk over Van der Veens verhalen luidde: ‘De omgrenzing [bij Kafka] blijft, hoe vreemd en meesterlijk zich associërend, helder, zelfstandig, niet zelden zelfs droog […].’
22
Door een conflict met de redactie – na Greshoffs verrrek naar Zuid-Afrika – zou Morriëns medewerking spoedig eindigen. Batten zag daarom af van het schrijven van de recensie.
23
Morriën en Gé van Gelder (1912-1992).
24
Morriën had Rudie van Lier (die bij de heroprichting van Criterium in 1945 zijn mederedacteur zou worden) kort tevoren op diens kamer bezocht. Aan Van Gelder schreef hij op 18 januari: ‘Van Van Lier kreeg ik een uitstekende indruk. Hij komt uit West-Indië, is kleurling, iets waarop je niet verdacht bent, wanneer de deur opengaat en je ontvangen wordt. […] Wanneer hij uit zijn stoel opstond, deed hij dat gebukt, voorovergebogen en hield die houding, waarin iets bokserachtigs, iets vooruitloerends is van het oerwoud, enkele passen vol.’ Van Liers dichrbundel Praehistorie zou Morriën niet voor het Weekblad, maar voor Kroniek van Kunst en Kuituur van 15 december 1939 recenseren.
25
Blocnote met dagboekaantekeningen uit de periode september 1937-december 1939. Een deel daarvan zou Morriën publiceren in Afscheid van Lida (1944).
26
Brief aan Arnold Greebe jr., 12 november 1939.
27
Brief aan J. Greshoff, 19 oktober 1939.
28
Cryptogram (Amsterdam 1968), p. 149.
29
Vergelijk de relativering van Ter Braaks uitspraak over Morriëns bespreking van Mephistophelisch door Léon Hanssen, Menno ter Braak. Sterven als een polemtst (Amsrerdam 2001), p. 430.
30
Multatuli, tweede pleidooi. Het eersre boek was De man van Lebak (1937).
31
Bedoeld is het ethisch humanisme van het door Dirk Coster geleide tijdschrift De Stem, een overtuiging waarmee Ter Braak en vooral Du Perron (in Uren met Dirk Coster) de vloer aanveegden.
32
Deze novelle zou in september 1939 onder de titel ‘Rendez-vous’ in Werk verschijnen. Daarin beschreef Morriën het echec van zijn liefdesverhouding met Wies Fienig, een verpleegster die hij kende van het sanatorium en met wie hij in 1937 en 1938 correspondeerde voordat hij haar in de lente van ’38 weer ontmoette.
33
Batten, die mede namens Van Lier sprak, had bezwaar tegen de vrouwelijke, enigszins weke inslag van Hartslag. Zulks paste niet in het ‘ventisme’ van Forum. ‘Geestelijke’, een van de weinige ‘Forum’-gedichten die Morriën had geschreven, nam hij niet in Hartslag op, omdat dit sonnet er qua inhoud en toon niet in thuis hoorde. Helaas, want hij was erg trots op dit debuutgedicht uit Forum.
34
Voor Hartslag selecteerde hij zeventien gedichten die hij in een cyclisch verband bracht, bepaald door de motieven verliefdheid, geslachtsdaad, zwangerschap, moederschap, vaderschap, gezin, voor-en tegenspoed in en rond dat gezin.
35
Hier vergist Morriën zich. De data moeten respectievelijk zijn: juni 1937 en februari 1938.
36
Een van de ‘Getuigenissen’ in Groot Nederland van oktober 1936.
37
Jan (geboren 1920) zou in april 1940 met een katholiek meisje trouwen en zich tot haar geloof bekeren.
38
‘Semper Eadem’ en ‘Te laat berouw’ zijn vertalingen van gedichten van Baudelaire, ingezonden voor het tijdschrift voor Franse literatuur Ce vice impuni, la lecture onder redactie van Jacques Gans. Met deze gedichten debuteerde Morriën als vertaler in het nummer van 2 mei 1939.
39
Rimbauds prozagedichten Une saison en enfer.
40
‘Rendez-vous’.
41
De letterkundige D.A.M. Binnendijk, leraar Nederlands aan het Vossius in Amsterdam. Daarom verwees Morriën naar Amsterdam in zijn brief van 1 juni 1939.
42
Waar hij met Batten het Frans Halsmuseum bezocht. Ook bezochten ze eind mei 1939 het Rijksmuseum.
43
7 juni 1939.
44
Uitspraak van Nietzsche. ‘Nietzsche zegt enkele dingen,’ schreef Morriën aan Greshoff op 19 november 1936, ‘waaraan ik in deze dagen telkens weer denken moet als aan mijn toekomstige poëzie, die ik zou willen schrijven: “Die stilsten Worte sind es, welche den Sturm bringen. Gedanken die mit Taubenfüszen kommen lenken die Welt.”’
45
Op uitnodiging van Anthonie Donker gepubliceerd in De Stem, mei 1940.
46
Adriaan van der Veen was redacteur van Werk, waarin in september 1939 ‘Rendez-vous’ verscheen.
47
Cor, bij wie Adriaan in januari 1939 logeerde.
48
Dagboek, 15 januari 1940.
49
Brief E. du Perron aan Batten, 1 april 1939. Opgenomen in Brieven 8 (Amsterdam 1984), p. 160.
50
Behalve tegenover Batten had Ter Braak zich ook in de krant positief over het werk van Morriën uitgelaten. Over Hartslag schreef Ter Braak ‘Nieuwe poëzie. Het dichterlijke en de jeugd. De opvatting van Slauerhoff’, in Het Vaderland, 14 mei 1939 (opgenomen in Verzameld werk 7 (Amsrerdam 1951), p. 266-271). Aan ‘Rendez-vous’ wijdde hij een uirvoerige passage in zijn stuk ‘Twee afleveringen van “Werk”. Adriaan Morriën als prozaïst’, in Het Vaderland, 4 september 1939.
51
Brief E. du Perron aan Morriën, 31 maart 1940. Aan Beb Vuyk schreef Du Perron eind april 1940 over Morriën: een ‘eenvoudige jongen, die het misschien nog een heel eind zal brengen’. (E. du Perron. Brieven 9 (Amsterdam 1990), p. 276.)
52
Vergelijk noot 16.
53
In juli en augustus maakte Morriën in z’n eentje een fietstocht door Nederland die hem rot in Maastricht bracht. In het septembernummer 1940 van Criterium, naar aanleiding van Marsmans overlijden, publiceerde hij ‘Het geheime element’.
54
Gomperts scheepte op een van de eerste oorlogsdagen in IJmuiden in om aan de dreigende jodenvervolging te onrkomen.
55
In Haarlem, ‘halverwege IJmuiden en Den Haag’, wilde Ter Braak met Morriën praten over zijn in De Vrije Bladen te verschijnen dichtbundel.
56
Mejuffrouw L. Ruinen te Haarlem.
57
Deze bundel zou onder redacrie van Hoornik in 1942 bij Stols verschijnen: Landwind (Atlantis-serie nr. 5).

Over dit hoofdstuk/artikel

Frank Okker


Over dit hoofdstuk/artikel

Rob Delvigne

over P.H. Ritter


Over dit hoofdstuk/artikel

Stance Eenhuis


+
Stance Eenhuis (1946) is als conservator verbonden aan het Letterkundig Museum te Den Haag.
1
Brief D.W. Fokkema aan W.L.M.E. van Leeuwen, 24 december 1957. De geciteerde brieven en documenten berusten, tenzij anders vermeld, in de collectie van het Letterkundig Museum te Den Haag.
2
Toen het Letterkundig Museum in 1999 archiefstukken van Maupertuus had verworven, intrigeerde mij de bijzondere naam. Naspeuringen naar de achtergronden van het onbekende tijdschrift leidden onder meer naar de heer Fokkema, die vertelde dat hij nog ‘iets’ in zijn garage had liggen. Wie schetst mijn verbazing toen hij kort daarna het complete redactiearchief van Maupertuus naar het museum stuurde, bestaande uit een keurig geordende klapper vol brieven. Met deze schat aan gegevens kon de korte geschiedenis van het tijdschrift worden gereconstrueeerd.
3
Wim J. Simons, De Beuk. 35 jaar in poëzie, Amsterdam 1988, p. 16.
4
Lisa Kuitett, Het uiterlijk behang. Reeksen in de Nederlandse literatuur 1945-1996, Amsterdam 1997, p. 54-55. Toon Möller, ‘Tussen noodlot en extase. Het leven van Johan Polak (1928-1992)’, in De Parelduiker, 3 (1998) 4/5, p. 19 en 20.
5
Brief Johan Polak aan Anton Gerits, 17 seprember 1981.
6
Lisa Kuitert, Het uiterlijk behang. Reeksen in de Nederlandse literatuur 1945-1996 (noot 4), p. 59.
7
Anton Gerits, Op dubbelspoor en Pilatusbaan. Boeken als middel van bestaan, Zutphen 2000, p. 15, 57-58 en 215-216.
8
Wim J. Simons, De Beuk, 35 jaar in poëzie (noot 3), p. 7.
9
Ik ben overbodig geworden. Briefwisseling J. Greshoff-A.A.M. Stols dl. 3, 1952-1956 (ed. Salma Chen [et al.]), ‘s-Gravenhage 1992, p. viii en xix.
10
C. van Dijk, Alexander A.M. Stols 1900-1973 uitgever typograaf. Een documentarie, Zutphen 1992, p. 510-513.
11
Brief D.W. Fokkema aan W.L.M.E. van Leeuwen, 24 december 1957.
12
Marijke Spies, ‘W.Gs. Hellinga’, in Literatuur, 18 (2001) 3, p. 159-161.
13
Nederlandse literaire prijzen 1880-1985 (ed. Hubert Michaël [et al.]), ‘s-Gravenhage 1986, p. 168.
14
Naar aanleiding van de recensie door Annie Romein-Verschoor over de derde druk van de roman Bloesemtak van F. Bordewijk, in De Nieuwe Stem, 12 (1957) 7/8 (juli-augustus), p. 453-456.
15
Omdat de kopij van het tweede nummer niet in druk is verschenen, is de inhoud ervan onbekend. De kopij is niet in het archief aangetroffen, waardoor uitsluitend de titels van de bijdragen bekend zijn.
16
Brief D.W. Fokkema aan W.G. Klooster, 30 mei 1958.
17
Anton Gerits, Op dubbelspoor en Pilatusbaan. Boeken als middel van bestaan (noot 7), p. 216.
18
Anton Gerits, ibidem, p. 217-218.
19
Bibeb, ‘Johan Polak, “Mensen die niet in vervoering raken, zijn boodschappentassen”’, in Vrij Nederland, 11 januari 1978.
20
Anton Gerits, Op dubbelspoor en Pilatusbaan. Boeken als middel van bestaan (noot 7), p. 220.

Over dit hoofdstuk/artikel

Ruth Beijert

over Henri Bruning


+
Ruth Beijert (1966) promoveerde in 1997 op het proefschrift Van Tachtiger tot Modernist. Het Gezellebeeld in de Nederlandse kritiek 1897-1940.
1
H. van Galen Last, ‘Schrijvers in bezetting met twee maten gemeten’, in: nrc Handelsblad (9 juli 1985).
2
Jan Blokker, ‘Mijn Kampende rest’, in: de Volkskrant (13 april 2001).
3
Lisette Lewin, ‘Ik zou over heel deze periode willen zwijgen’, in: de Volkskrant (12 oktober 1985).
4
Zie voor gegevens over deze nieuwe fase binnen de katholieke verzuiling o.a. L.J. Rogier, N. de Rooy, In vrijheid herboren. Katholiek Nederland 1853-1953 (‘s-Gravenhage 1953), p. 639-658.
5
A. van Duinkerken, ‘De nieuwe elite’, in: De Gemeenschap (1939, jrg. 15), p. 481-482.
6
Engelman deed deze uitspraken in 1930 in het kader van een enquête onder katholieke jongeren voor het dagblad De Tijd. Zie L.M.H. Joosten, Katholieken en fascisme in Nederland, 1920-1940 (Hilversum/Antwerpen 1964), p. 159-160.
7
Gerard Knuvelder, ‘Hitler’, in: Roeping (1932/1933, jrg. 11), p. 395.
8
Gerard Knuvelder, ‘Gleichschaltung?’, in: Roeping (1932/1933, jrg. 11), p. 594-595.
9
Ibidem, p. 598.
10
Henri Bruning, ‘Kunst en kunstenaar’, in: Roeping (1926, jrg. 4), p. 220.
11
Henri Bruning, [zonder titel], in: De Valbijl (1924, nr. 1), p. 18.
12
Brief aan Anton van Duinkerken, 26 oktober 1928 (collectie Bruning, Letterkundig Museum).
13
Menno ter Braak, ‘Subjectief fascisme. Het persoonlijk denken in een katholieke vorm; vrijheid en gezag’, in: Het Vaderland (27 mei 1936).
14
Henri Bruning, Verworpen Christendom (Amsterdam 1938), p. 84.
15
Ibidem, p. 85.
16
Ibidem, p. 33.
17
Menno ter Braak, ‘Subjectief fascisme. Het persoonlijk denken in een katholieke vorm; vrijheid en gezag’, in: Het Vaderland (27 mei 1936).
18
Menno ter Braak, ‘Henri Bruning en het geloof’, in: In gesprek met de onzen (Amsterdam 1946), p. 167-168.
19
Henri Bruning, Verworpen Christendom (Amsterdam 1938), p. 12.
20
Menno ter Braak, ‘Henri Bruning en het geloof’, in: In gesprek met de onzen (Amsterdam 1946), p. 167-168.
21
J.J. Kelder, ‘Henri Bruning en het Nationaal-Socialisme’, in: Ons Erfdeel (mei/juni 1986).
22
Hans van Straten, ‘Boeketje jodenhaat’, in Propria Cures (1989, jrg. 99, no. 22), p. 3.
23
Henri Bruning, ‘Massa, volk, vonnis, Vestdijk en nog iets’, in: De Schouw (2 maart 1942).
24
J.J. Kelder, Schrijven voor de nieuwe orde (Utrecht 1983), p. 60.
25
Brief van Bruning aan Ernst Voorhoeve, 5 oktober 1943 (collectie niod, doe. I-1819).
26
Henri Bruning, Het zwaard (Amsterdam 1934), p. 23.
27
Henri Bruning, ‘Drie dagen in Vlaanderen’, in: Hier Dinaso (25 januari 1936), p. 2-3.
28
Brief van Bruning aan J.A. Meyers, redacteur van De Groene Amsterdammer en auteur van een artikel tegen Brunings spijtbetuiging in Maatstaf (collectie Bruning, lm).
29
Henri Bruning, ‘Een ander spoor’, in: Maatstaf (1954/55, jrg. 2), p. 440-441.
30
Pierre H. Dubois, Memoranda; hermetisch en besterd; literair leven in jaren van onrust (‘s-Gravenhage 1987), p. 160.