Over dit hoofdstuk/artikel

H.J.A. Hofland


Over dit hoofdstuk/artikel

Marsha Keja

over G.A. van Oorschot


+
Marsha Keja (1966) is als projectmedewerkster verbonden aan het Letterkundig Museum in Den Haag.

Over dit hoofdstuk/artikel

Gretha Donker

over J.C. Bloem


+
Gretha Donker (1943) studeerde Nederlands recht en Nederlandse taal- en letterkunde aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Momenteel is zij als historisch onderzoeker werkzaam bij het ministerie van Justitie in Den Haag.
1
A.L. Sötemann, Een dichter en zijn wereld. Over J.C. Bloem (Utrecht 1994), p. 38. Sötemann meent dat dit antwoord typerend was voor de houding van de promovendus tegenover zijn vak.
2
Zie voor een uitgebreid verslag van Bloems juridische carrière mijn artikel ‘Geheime Bloem-stukken’, in: Pro Memorie 3, nr. 2 (Uitgeverij Verloren, 2001), p. 267-312. Voor de beschrijving van Bloems loopbaan zijn door mij nieuwe bronnen aangeboord. Het betreft stukken die zich in geheime archieven van het ministerie van Justitie en in gerechtelijke archieven bevinden. Het was niet altijd even eenvoudig deze op te sporen, maar eenmaal ontdekt gaven ze een schat aan informatie prijs.
3
A.P. Dekker publiceerde als eerste over dit proces. Zie zijn artikel ‘Een lastig parket’, in: De Parelduiker 1 (1996), nr. 3, p. 67-72. Nieuw verworven informatie werpt echter een ander licht op deze zaak, zoals ik in mijn bijdrage in Pro Memorie (zie noot 2) heb laten zien.
4
De brieven van J.C Bloem aan Aart van der Leeuw (uitgeg., ingel. en van aant. voorz. door A. Kets-Vree, Den Haag 1979), p. 171.
5
Donker, ‘Geheime Bloem-stukken’, p. 269.
6
Deze keuzemogelijkheid in de juridische faculteit bestond tussen 1840 en 1877 en in de jaren 1895-1921. Zie de academisch statuten van 27 april 1877 (S. 87) en van 26 april 1895 (S. 77), en T.J. Veen, ‘Inleiding’, in: Zestig juristen. Bijdragen tot een beeld van de geschiedenis der Nederlandse rechtswetenschap (onder red. van T.J. Veen en P.C. Kop, Zwolle 1987), p. 8.
7
De meestertitel, die sinds mensenheugenis door Nederlandse doctores in de rechtswetenschap als variant gebruikt werd, zou zo eindelijk een wettelijke grondslag krijgen (Veen, Zestig juristen, p. 8).
8
D. van Embden in: Handelingen der Staren-Generaal 1919-1920, Eerste Kamer, p. 555 (zitting 27 februari 1920). Voorzover niet anders wordt aangegeven, geldt voor citaten en informatie in het vervolg van deze paragraaf eveneens deze bronvermelding.
9
J. Huizinga, Verzamelde werken, dl. viii (Haarlem 1951), p. 421, en WNT (digitale versie), s.v. noga.
10
Academisch statuut van 15 juni 1921 (S. 800); Veen, Zestig juristen, p. 8.
11
De briefwisseling tussen P.N. van Ecyk en A. Verwey, dl. i (bezorgd door H.A. Wage, Den Haag 1988), nr. 17 (19 mei 1908).
12
Zie H.A. Wage, Dagend dichterschap. Een onderzoek naar de ontwikkeling van de dichter P.N. van Eyck tot en met de Italiaanse periode (proefschrift, Leiden 1967), p. 237.
13
Privaatrecht regelt de rechtsverhoudingen tussen burgers onderling, zoals naamgeving van kinderen, huwelijk en echtscheiding, eigendom, recht van overpad, koop, huur, aansprakelijkheid, erfenis en faillissement.
14
De briefwisseling tussen P.N. van Ecyk en A. Verwey, dl. i, nr. 170 (10 januari 1914), nr. 183 (16 februari 1914) en nr. 193 (25 maart 1914); De briefwisseling tussen F.C. Gerretson en P.N. van Eyck (verzorgd door P. van Hees en G. Puchinger, Baarn 1984), nr. 20 (3 maart 1914).
15
Academisch statuut van 26 april 1895 (S. 77), artikel 1 sub 2e a.
16
De briefwisseling tussen P.N. van Ecyk en A. Verwey, dl. i, nr. 195 (12 april 1914).
17
Of Bloem de plechtigheid ook bijwoonde, is mij niet bekend.
18
De briefwisseling tussen F.C. Gerretson en P.N. van Eyck, nr. 23 en 23A (22 april 1914).
19
Idem, nr. 23 (22 april 1914).
20
Wage, Dagend dichterschap, p. 278.
21
C. Eggink, Leven met J.C Bloem (Amsterdam 1977), p. 23.
22
E. Sanders in: nrc Handelsblad, 22 juli 2002.
23
De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en A. Verwey, dl. ii, nr. 227, 243-245, 268 en 277. Van Eyck woonde weer in Den Haag, als ambteloos burger. Zijn Romeinse avontuur was van korte duur geweest wegens een conflict over het honotarium.
24
J.C. Bloem, Brieven aan P.N. van Eyck (uitgeg., ingel. en van aant. voorz. door G.J. Dorleijn, A.L. Sötemann en H.T.M, van Vliet, Den Haag 1980, dl. i), p. 86.
25
Album promotorum, Utrecht 1815-1936 (Leiden 1963), p. 218-221.
26
Bloem, Brieven aan P.N. van Eyck, p. 211.

Over dit hoofdstuk/artikel

Gretha Donker

over J.C. Bloem


+
Gretha Donker (1943) studeerde Nederlands recht en Nederlandse taal- en letterkunde aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Momenteel is zij als historisch onderzoeker werkzaam bij het ministerie van Justitie in Den Haag.
1
A.L. Sötemann, Een dichter en zijn wereld. Over J.C. Bloem (Utrecht 1994), p. 38. Sötemann meent dat dit antwoord typerend was voor de houding van de promovendus tegenover zijn vak.
2
Zie voor een uitgebreid verslag van Bloems juridische carrière mijn artikel ‘Geheime Bloem-stukken’, in: Pro Memorie 3, nr. 2 (Uitgeverij Verloren, 2001), p. 267-312. Voor de beschrijving van Bloems loopbaan zijn door mij nieuwe bronnen aangeboord. Het betreft stukken die zich in geheime archieven van het ministerie van Justitie en in gerechtelijke archieven bevinden. Het was niet altijd even eenvoudig deze op te sporen, maar eenmaal ontdekt gaven ze een schat aan informatie prijs.
3
A.P. Dekker publiceerde als eerste over dit proces. Zie zijn artikel ‘Een lastig parket’, in: De Parelduiker 1 (1996), nr. 3, p. 67-72. Nieuw verworven informatie werpt echter een ander licht op deze zaak, zoals ik in mijn bijdrage in Pro Memorie (zie noot 2) heb laten zien.
4
De brieven van J.C Bloem aan Aart van der Leeuw (uitgeg., ingel. en van aant. voorz. door A. Kets-Vree, Den Haag 1979), p. 171.
5
Donker, ‘Geheime Bloem-stukken’, p. 269.
6
Deze keuzemogelijkheid in de juridische faculteit bestond tussen 1840 en 1877 en in de jaren 1895-1921. Zie de academisch statuten van 27 april 1877 (S. 87) en van 26 april 1895 (S. 77), en T.J. Veen, ‘Inleiding’, in: Zestig juristen. Bijdragen tot een beeld van de geschiedenis der Nederlandse rechtswetenschap (onder red. van T.J. Veen en P.C. Kop, Zwolle 1987), p. 8.
7
De meestertitel, die sinds mensenheugenis door Nederlandse doctores in de rechtswetenschap als variant gebruikt werd, zou zo eindelijk een wettelijke grondslag krijgen (Veen, Zestig juristen, p. 8).
8
D. van Embden in: Handelingen der Staren-Generaal 1919-1920, Eerste Kamer, p. 555 (zitting 27 februari 1920). Voorzover niet anders wordt aangegeven, geldt voor citaten en informatie in het vervolg van deze paragraaf eveneens deze bronvermelding.
9
J. Huizinga, Verzamelde werken, dl. viii (Haarlem 1951), p. 421, en WNT (digitale versie), s.v. noga.
10
Academisch statuut van 15 juni 1921 (S. 800); Veen, Zestig juristen, p. 8.
11
De briefwisseling tussen P.N. van Ecyk en A. Verwey, dl. i (bezorgd door H.A. Wage, Den Haag 1988), nr. 17 (19 mei 1908).
12
Zie H.A. Wage, Dagend dichterschap. Een onderzoek naar de ontwikkeling van de dichter P.N. van Eyck tot en met de Italiaanse periode (proefschrift, Leiden 1967), p. 237.
13
Privaatrecht regelt de rechtsverhoudingen tussen burgers onderling, zoals naamgeving van kinderen, huwelijk en echtscheiding, eigendom, recht van overpad, koop, huur, aansprakelijkheid, erfenis en faillissement.
14
De briefwisseling tussen P.N. van Ecyk en A. Verwey, dl. i, nr. 170 (10 januari 1914), nr. 183 (16 februari 1914) en nr. 193 (25 maart 1914); De briefwisseling tussen F.C. Gerretson en P.N. van Eyck (verzorgd door P. van Hees en G. Puchinger, Baarn 1984), nr. 20 (3 maart 1914).
15
Academisch statuut van 26 april 1895 (S. 77), artikel 1 sub 2e a.
16
De briefwisseling tussen P.N. van Ecyk en A. Verwey, dl. i, nr. 195 (12 april 1914).
17
Of Bloem de plechtigheid ook bijwoonde, is mij niet bekend.
18
De briefwisseling tussen F.C. Gerretson en P.N. van Eyck, nr. 23 en 23A (22 april 1914).
19
Idem, nr. 23 (22 april 1914).
20
Wage, Dagend dichterschap, p. 278.
21
C. Eggink, Leven met J.C Bloem (Amsterdam 1977), p. 23.
22
E. Sanders in: nrc Handelsblad, 22 juli 2002.
23
De briefwisseling tussen P.N. van Eyck en A. Verwey, dl. ii, nr. 227, 243-245, 268 en 277. Van Eyck woonde weer in Den Haag, als ambteloos burger. Zijn Romeinse avontuur was van korte duur geweest wegens een conflict over het honotarium.
24
J.C. Bloem, Brieven aan P.N. van Eyck (uitgeg., ingel. en van aant. voorz. door G.J. Dorleijn, A.L. Sötemann en H.T.M, van Vliet, Den Haag 1980, dl. i), p. 86.
25
Album promotorum, Utrecht 1815-1936 (Leiden 1963), p. 218-221.
26
Bloem, Brieven aan P.N. van Eyck, p. 211.

Over dit hoofdstuk/artikel

Stefan Brijs

over Gust L. van Roosbroeck


+
Stefan Brijs (1969) publiceerde zowel verhalend proza als non-fictie, waaronder Kruistochten (1998). In maart 2003 zal zijn bundel De vergeethoek verschijnen, waarin hij leven en werk van twintig vergeten Vlaamse auteurs beschrijft.

Over dit hoofdstuk/artikel

Stefan Brijs

over Gust L. van Roosbroeck


+
Stefan Brijs (1969) publiceerde zowel verhalend proza als non-fictie, waaronder Kruistochten (1998). In maart 2003 zal zijn bundel De vergeethoek verschijnen, waarin hij leven en werk van twintig vergeten Vlaamse auteurs beschrijft.

Over dit hoofdstuk/artikel

Niels Bokhove

over Adriaan Morriën

over Franz Kafka


Over dit hoofdstuk/artikel

Niels Bokhove

over Adriaan Morriën

over Franz Kafka


Over dit hoofdstuk/artikel

Peter Hofman

over Lucebert


+
Peter Hofman (1939) is neerlandicus. Hij publiceerde eerder over Lucebert in Literatuur, Raster en Biografie Bulletin, en werkte mee aan de essaybundel Licht is de wind der duisternis. Over Lucebert (1999). Hij bereidt een biografie van (de jonge) Lucebert voor, te verschijnen in 2004.
1
Brief in het bezit van de erven van Pieter A. Kuyk, evenals twee andere brieven van Lucebert uit 1947, vijf ongepubliceerde gedichten en dertien tekeningen en schetsen. Met dank aan mevrouw Patricia Haasnootvan Bragt.
2
Een groot aantal van de Mededelingenbladen van de Amsterdamse Contact-afdeling zijn eveneens aanwezig in de nalatenschap van Pieter A. Kuyk.
3
Zie hierover de biografie van Hans Andreus door Jan van der Vegt (Baarn 1995), p. 131 e.v.
4
In het bezit van mevr. G. Elling-Breimer.
5
Gesprekken met de oud-Contact-leden Corinne Odinga-de Wit (oktober 1999), Onno Greiner (juni 2000 en april 2002), Han van der Linden-Schadd en Hoyte van Eyk (november 2000), Jeanne Tromp Meesters (december 2001), Kees Lindhout, Noor Greiner en Martha Greiner-Diepgrond (maart 2002).
6
Zie over de periode 1947-1948: Peter Hofman,‘Ik heb met de poëzie gezeuld’, in Licht is de wind der duisternis, onder redactie van Hans Groenewegen (Groningen z.j. [(1999]). p. 101-142.
7
Zie hierover: Peter Hofman en Jan Oegema, ‘Een beeld behangen van omarmen. Lucebert en Karel Appel in 1948’, in: Raster 88 (december 1999), p. 134-140.
8
Aanwezig in het Letterkundig Museum te Den Haag.

Over dit hoofdstuk/artikel

Stefan van den Bossche

over Jan van Nijlen

over Arthur van Schendel


+
Stefan van den Bossche (1962) publiceerde onder meer de essays Een kortstondige kolonie (1997) en De adem van Mistral (1999). Voorts leverde hij literair-historische bijdragen aan Cahiers voor een lezer, Vlaanderen, Biografie Bulletin en ZL.
1
Zie: Jan van Nijlen aan Jan Greshoff, 10.2.1923, nlmd, n 494/ b, nr. 548.
2
Jan van Nijlen, Herinneringen aan Arthur van Schendel, in: Willem Kloos e.a., Beschouwingen over Arthur van Schendel, (Amsterdam, Meulenhoff 1976), p. 51. Dit getuigenis verscheen eerder in De Gids 119 (1956) 6 (juni), p. 418-427. Jan Greshoff aan Jan van Nijlen, 7.2.1923, amvc, g785, nr. 76.700/228.
3
Arthur van Schendel aan Jan van Nijlen, 31.8.1942, nlmd, s 312/B1, nr.913.
4
J. Greshoff, Verzameld Werk. Legkaart (Amsterdam, Van Kampen/Querido 1948), p. 59.
5
J. Greshoff, Verzameld Werk. Het boek der vriendschap (Amsterdam, Van Kampen/Querido 1950), p. 169.
6
G.H. ‘s-Gravesande, Arthur van Schendel. Zijn leven en werk (‘s-Gravenhage, Bzztôh 19813), p. 55-56 (eerste druk: 1949).
7
J. Greshoff, Volière (‘s-Gravenhage, Stols 1956), p. 21-28.
8
Charles Vergeer, Arthur van Schendel (‘s-Gravenhage, Bzztôh 1983), p. 123.
9
Jan van Nijlen aan Jan Greshoff, 16.2.1923, nlmd, n 494/b, nr. 548.
10
Van Nijlen, Herinneringen aan Arthur van Schendel, p. 51-52.
11
Ct ‘s-Gravesande, Arthur van Schendel. Zijn leven en werk, p.38-39, en vooral ook bijlage ii in dezelfde publicatie, p. 116-118. De vertalingen werden omwille van de Duitse censuur door Van Schendel in een in het Frans geschreven brief van 27 april 1941 opgenomen.
12
Van Nijlen, Herinneringen aan Arthur van Schendel, p. 53-54.
13
Van Nijlen, Herinneringen aan Arthur van Schendel, p. 53-56.
14
Sonja Vanderlinden, De dansende burger. A. van Schendels sociale visie (Louvain-la-Neuve/Louvain, Editions Nauwelaerts 1980), p. 167-173 en 176.
15
Cf. Rob Molin, Adriaan Morriën en het heelal in de huiskamer. De opvattingen van een eigenzinnige literatuurcriticus (Breda, De Geus 1995), p. 94.
16
Greshoff, Menagerie. Herinneringen en Beschouwingen, p. 79.
17
‘s-Gravesande, Arthur van Schendel. Zijn leven en werk, p. 69.
18
Van Nijlen, Herinneringen aan Arthur van Schendel, p. 56-57.
19
Jan van Nijlen aan Griet van Nijlen, ongedateerd [poststempel 8.5.1933], amvc, n 4935, nr. 195.777/22.
20
Jan van Nijlen aan Alexandre A.M. Stols, 18.5.1933, nlmd, n 494/n, nr. 523.
21
Van Nijlen, Herinneringen aan E. du Perron, p. 44.
22
Jan van Nijlen aan Henri Mayer, 26.12.1938 en 27.2.1939, nlmd, n 494/B, nr. 493.
23
Jan van Nijlen aan Arthur van Schendel, 10.12.1941, nlmd, avs/2.a.4 (n), nr. 11.269.
24
Van Schendel noteerde dit in een brief aan Greshoff, in: Greshoff, Verzameld Werk. Het boek der vriendschap, p. 276.
25
Arthur van Schendel aan Jan van Nijlen, 19.9.1940, nlmd, s312/b1, nr. 913.
26
Corinna van Schendel wist zich dat te herinneren. Zie de verantwoording van C. Bittremieux, bij: ‘Arthur van Schendel en Jan van Nijlen, Brieven uit de oorlogsjaren’, in Tirade 23 (1979) 251 (december), p. 669.
27
‘s-Gravesande, Arthur van Schendel. Zijn leven en werk, p. 93.
28
Cf. Corinna van Schendel, ‘Correspondentie tussen Jan van Nijlen (1884-1965) & Arthur van Schendel omstreeks ’42-’43’, in: Bzzllerin-nummer over Arthur van Schendel, jrg. 5, nr. 38 (september 1976), p. 33-38.
29
Jan van Nijlen aan Jan Greshoff, 24.2.1940 en 2.4.1940, nlmd, n 494/b, nr. 548.
30
Van Nijlen citeert uit deze brief in Herinneringen aan Arthur van Schendel, p. 57. Van Schendel schreef ook nog dat door de pijnlijke gebeurtenissen het schrijven hem niet zo goed afging, maar dat hij niettemin toch aan de bloemlezing werkte. Bedoeld is de in 1946 verschenen bloemlezing Mensen en honden. De hond als metgezel van de mens zoals schrijven en dichten door alle eeuwen hem hebben gezien.
31
Cf. Van Nijlen, Herinneringen aan Arthur van Schendel, p.58.
32
Jan van Nijlen aan Arthur van Schendel, 7.2.1941, nlmd, avs/2.a,4 (n), nr. 11.269.
33
Jan van Nijlen aan Arthur van Schendel, 10.12.1941, nlmd, avs/2.a.4 (n), nr. 11.269.
34
Jan van Nijlen, Herinneringen aan Arthur van Schendel,