Over dit hoofdstuk/artikel

Joris van Casteren

over Joost Zwagerman


Over dit hoofdstuk/artikel

Toke van Helmond

over Arthur Lehning


+
Toke van Helmond heeft vanaf 1982 nauw met Arthur Lehning samengewerkt en beheert zijn archief, ondergebracht in de Stichting Ithaka. Arthur Lehning kreeg in 1999 de P.C. Hooftprijs voor essayistisch proza.
1
Terwijl Hiddensee de alom gangbare benaming is, schreven Lehning en Marsman consequent Hiddensoe en sprak Arthur Lehning het ook altijd zo uit, met ‘eu’ op het einde.
2
Aan H. Marsman, 5 oktober 1921.
3
Op uitnodiging van Gerhart Hauptmann kwam in 1924 ook Thomas Mann naar Hiddensee. Architect Max Taut bouwde er een huis voor Asta Nielsen, topactrice van de stomme film; danseres Gret Palucca, die Arthur Lehning leerde kennen in de jaren twintig toen zij furore maakte met de ‘Ausdruckstanz’, woonde er en werd er in 1993 begraven.
4
‘De twee vrienden.’ In: Jaap Goedegebuure, Op zoek naar een bezield verband. Dl. ii (Amsterdam 1981), p. 222.
5
Aan Arthur Lehning, 24 juli 1921.
6
Aan Arthur Lehning, 19 augustus 1921.
7
Het schilderij, ontstaan in 1913 en in 1919 aangekocht door de Nationalgalerie, werd daar in 1937 uit verwijderd om te worden tentoongesteld op de grote expositie Entartete Kunst die op 19 juli 1937 in het Haus der Deutsche Kunst in München opende. Na een protestbrief van de Deutsche Offiziersbund – Franz Marc sneuvelde in 1916 bij Verdun en was drager van het Eiserne Kreuz – werd het een paar dagen later verwijderd en door Hermann Göring meegenomen. Tot 1945 was het in bezit van de nationaal-socialisten en het werd voor het laatst gezien in het Preussisches Abgeordnetenhaus; sedertdien is het spoorloos. Zie: Mario-Andreas von Lüttichau, ‘“Entartete Kunst”, Münich 1937: a reconstruction.’ In: Stephanie Barron, “Degenerate Art”. The fate of the avant-garde in nazi-Germany (New York 1991), p. 45-81 en p. 295.
8
Aan Annie Grimmer, 26 augustus 1921.
9
Aan H. Marsman, 30 september 1921. Arthur Lehning en Marsman scheelden precies drie weken: Marsman was geboren op 30 september 1899, Lehning op 23 oktober.
10
Aan H. Marsman, 5 oktober 1921
11
Van begin af aan fungeerde Arthur als een soort secretaris voor Marsman. Deze gaf hem steeds alle versies van zijn gedichten in bewaring, en vroeg daar weer om wanneer hij ze nodig had. Wanneer Marsman door ziekte uitgeschakeld was, hetgeen vanwege zijn zwakke gezondheid geregeld gebeurde, ontfermde Arthur zich over de literaire productie van zijn vriend. Hij transcribeerde de brouillons die Marsman in bed schreef en tekende de gedichten op die deze dicteerde en verstuurde geregeld gedichten naar verschillende bladen, zowel op Marsmans verzoek als buiten zijn medeweten.
12
Die Biologie des Krieges, geschreven in 1915 in de Festung Graudenz – waarheen men de prominente hartspecialist vanwege zijn openlijke stellingname tegen de oorlog had weggepromoveerd – verscheen in 1917, bij Orell Füssli te Zürich. Behalve Franz Pfemfert, die enkele hoofdstukken in Die Aktion afdrukte, bezat geen Duitse uitgever de moed het boek te publiceren.
13
Uit Sowjet-Rusland. Beelden en beschouwingen verscheen in 1921 bij Brusse in Rotterdam. Er is ook een bibliofiele editie met een houtsnede van Hildo Krop op het omslag.
14
Willy Münzenberg (1889-1940), de onvermoeibare propagandist van de Russische Revolutie in het buitenland, onder wiens leiding de ‘Internationale Arbeiterhilfe’ zou uitgroeien tot de grootste internationale proletarische hulporganisatie ooit. Werd met het zogenoemde ‘Münzenberg-Konzern’, dat diverse kranten en tijdschriften uitgaf en een eigen reeks boeken en films produceerde, het eerste voorbeeld van een persmagnaat.
15
Ernst Toller, Masse Mensch. Ein Stück aus der sozialen Revolution des 20 Jahrhunderts (Potsdam 1921).
16
Pogingen van Arthur Lehning om in Nederland een uitgever te vinden voor Tollers Masse Mensch, Nicolai’s Die Biologie des Krieges en ook Frauenopfer van Georg Kaiser zijn alle mislukt.
17
Aan H. Marsman, Berlijn, 18 november 1921.
18
De vertaling zou, nadat Malik-Verlag in Berlijn had geweigerd, pas in 1924 verschijnen bij Agis-Verlag in Wenen. Overigens zonder vermelding van de vertalers; een gedeelte van het hoofdstuk over ‘De vrouwen in Rusland’ was al door een vriendin van Henriette Roland Holst, Augusta de Wit, in het Duits vertaald.
19
Aan H. Marsman, 6 januari 1922.
20
Alfred Beierle (1885-1950), in de jaren twintig reeds een beroemd voordrachtskunstenaar en acteur in de troep van Max Reinhardt, debuteerde in 1922 als filmacteur met een kleine rol als kelner in Dr Mabuse, der Spieler van Fritz Lang.
21
Georg Kaiser (1878-1945) kon zich na een avontuurlijk leven dat hem onder andere naar Zuid-Amerika voerde, vanwaar hij via Afrika, Spanje en Italië terugkeerde, door zijn huwelijk met de bemiddelde Margarethe Habenicht, in 1908, als onafhankelijk schrijver vestigen. In 1915 werd in Wenen voor het eerst een stuk van hem opgevoerd, Der Fall des Schülers Vehgesack; met de première van zijn Die Bürger von Calais in 1917 werd zijn naam als toneelschrijver gevestigd. Hij ging in 1933 via Amsterdam naar Zwitserland in exil, waar hij berooid en naamloos is gestorven.
22
Aan H. Marsman, 6 januari 1922.
23
Aan H. Marsman, 18 januari 1922.
24
Ernst Toller, Die Maschinenstürmer. Ein Drama aus der Zeit der Luddietenbewegung in England (Wien 1922).
25
‘Ernst Toller’. In: De Nieuwe Kroniek, 10 augustus 1922, p. 59-61 en 7 september 1922, p. 76-77.
26
‘De jaren twintig en de Vliegende Hollander.’ In: De draad van Ariadne. Essays en commentaren. Tweede druk (Baarn 1979), p. 84-85.
27
Opgericht in november 1921 wordt uitgeverij Die Schmiede in 1923 voor het eerst vermeld in het Adreßbuch des Deutschen Buchhandels. Terugblikkend werd de belangrijkste auteur Franz Kafka, van wie in 1924 Ein Hungerkünstler, de laatste door de auteur zelf voor de druk gereedgemaakte publicatie, bij Die Schmiede zou verschijnen. In 1925, het topjaar van de uitgeverij, verscheen er Der Prozess, geëditeerd door Max Brod. Van de buitenlandse auteurs verdient de eerste Duitse vertaling van Proust vermelding, aanvankelijk door Rudolf Schottländer (Der Weg zu Swann, 1926), daarna door Walter Benjamin en Franz Hessel (Im Schatten der jungen Mädchen, 1926). Joseph Roth werd de enige literaire ‘ontdekking’ van de uitgeverij, van hem verschenen Rebellion (1924) en Juden auf der Wanderschaft (1927) bij Die Schmiede. Maar toen was de uitgeverij al over haar hoogtepunt heen. In 1927 verhuisde Rudolf Leonhard naar Parijs en in 1929 hield de uitgeverij op te bestaan. Voor de geschiedenis van de uitgeverij zie Joachim Unseld. ‘Fünfter Exkurs. Der Verlag “Die Schmiede, Berlin.” In: Franz Kafka, ein Schriftstellerleben (Frankfurt 1984), p. 209-220. En: Frank Hermann en Heinke Schmitz, ‘Verlagsgeschichte.’ In: Der Verlag Die Schmiede 1921-1929. Eine kommentierte Bibliographie (Morsum/Sylt 1996), p. 9-30.
28
Arthur Lehning, De vriend van mijn jeugd. Herinneringen aan H. Marsman (‘s-Gravenhage/Bandoeng 1954), p. 75.
29
Ontleend aan Jeanpaul Goergen, Speise-Lese-Karte. Ein Führer durch die Künstlerlokale im Neuen Berliner Westen (Berlin 1988).
30
Aan Roel Houwink, 20 september 1922. Jaap Goedegebuure, Op zoek naar een bezield verhand, ii, p. 55-56.
31
Arthur Lehning, De vriend van mijn jeugd, p. 75.
32
Gertrude Bergwitz aan Arthur Lehning, 19 juli 1922.
33
Enkele maanden later kon Arthur Lehning de geruchten rondom Mila Levit en Gertrude Bergwitz nog eens bevestigen: ‘Ik sprak vanavond de eerste vrouw van Mila Levit -. Zij was met hem in de gevangenis in Moskou en in München… Zij werd door hem voor zijn politieke doeleinden gebruikt. En zelfs later toen zij volkomen auseinander waren ook nog als geldbron, toen hij hoorde dat zij een nieuwe vriend had. Een jaar geleden vroeg zij Mila, na hem lang niet gezien te hebben: Waar leef je van? “Gertrude heeft een hollandsche vriend” (dat ben, was ik). Hij is dus inderdaad wat Hillers meende – buitendien een politieke Zuhälter [souteneur] (maar voor hem is politiek en financieën natuurlijk één). Bij mij sneed het mes van twee kanten! Dat was dus zéér voordelig, […].’ Aan H. Marsman, [eind februari 1923]. Marsmanarchief kb.
34
De eerste versie van het calligramme bevindt zich als brouillon achterop de envelop van de brief van begin november 1922, hiervoor geciteerd. Op 6 december schrijft Marsman aan Arthur Lehning: ‘Het Romanische is goed, ja. Maar niet in den bundel! In een 2de misschien. Trouwens: die typografie is een plastisch-, a-(on)-poetisch middel…’ Het werd pas voor het eerst gepubliceerd in 1928 in Avontuur, het tijdschrift van onder anderen Paul van Ostaijen, die andere dichter van calligrammes. Wanneer Arthur Lehning, Annie Grimmer en Marsman, die zijn poëzie steeds bij voorkeur luidop gelezen zag, gedrieën waren, declameerden ze het vers op straat in trialoog, waarbij ze bepaalde pasjes uitvoerden. Annie sprak het eerste gedeelte, en dan namen Arthur en Marsman het om beurten over.
35
De door Marsman bewonderde gedichtenbundel van Herman van den Bergh, medewerker van Het Getij, die in 1917 verscheen.
36
Zie voor het totstandkomen van de bundel het hoofdstuk ‘Het Rode Boekje’ in De vriend van mijn jeugd, p. 81-103.
37
Arthur Lehning heeft hem in 1932 weergezien op Ibiza waar hij een kleine bar exploiteerde en opnieuw in 1940 toen zij beiden als buitenlanders geïnterneerd waren op het Isle of Man.
38
E.J. Gumbel (1891-1966) toonde in zijn publicaties aan de hand van statistieken aan hoezeer de Duitse justitie in deze jaren gecompromitteerd was. Politieke misdaden van links werden zwaar gestraft, terwijl die van rechts, zelfs wanneer het politieke moorden betrof, veelal licht gestraft werden of onbestraft bleven.
Arthur Lehning had hem in november 1921 via Nicolai leren kennen.
39
Aan Arthur Lehning, 17 november 1922.
40
Tijdens dit verblijf bezocht Marsman de kleine avant-garde-uitgeverijen ‘La sirène’ en ‘Au sans pareil’, waar hij de bundel Dix-neuf poèmes élastiques (1919) van Blaise Cendrars verwierf. Het werd zijn eerste kennismaking met ‘het nieuwe poème sans fil, sans fin et (dieu soit loué) sans sens’ (aan Roel Houwink, 29 september 1922, in Jaap Goedegebuure, Op zoek naar een bezield verband, ii, p. 99), dat kennelijk de juiste vorm bleek voor zijn reisimpressies: ‘Ik bracht in de Seinen een nieuwe vorm, cubistisch, soit, er is werkelijk veel overeenkomstig met Cendrars,’ constateerde hij zelf (aan Arthur Lehning, 6 november 1922). Zie ook: Toke van Helmond, ‘Over Seinen, Steden- en Stadsgedichten.’ In: Stadsgedichten (Amsterdam 1992).
41
D.F. Schütz had op 1 januari 1922 de boekhandel van Marsmans vader overgenomen.
42
Van H. Marsman, [ca 10] november 1922. Waarschijnlijk heeft Marsman Slauerhoff in oktober 1922 leren kennen; de eerste keer dat Marsman melding maakt van een persoonlijk contact met hem is in een brief aan Lehning van 20 oktober 1922: ‘Hij en ik zijn goede vrienden.’
43
Via Marsman volgde kort daarna Roel Houwink met eenzelfde verzoek en via Slauerhoff Constant van Wessem, die graag zijn eerste bundel Clowns en fantasten door Lehning in Duitsland zag uitgegeven. Deze beide projecten werden echter niet gerealiseerd.
44
Oorspronkelijk manuscript van de Brieven van Slauerhoff, door Arthur Lehning voor de definitieve versie herschreven. Voor de totstandkoming van de bundel Archipel zie Arthur Lehning, Brieven van Slauerhoff (‘s-Gravenhage 1955).
45
E.J. Gumbel, ‘De moordorganisaties in Duitschland.’ In: De Nieuwe Kroniek, 5 en 19 oktober 1922.
46
Arthur Lehning, ‘Rede [bij het eredoctoraat in de Sociale Wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam].’ In: Amsterdam, 8 januari 1976, p. 22.
47
Aan Annie Grimmer, 22/23 december 1922.
48
Aan Arthur Lehning, 25 december 1922.
49
Arthur Lehning, De vriend van mijn jeugd, p. 102.
50
Aan Arthur Lehning, 26 december 1922.
51
Aan Arthur Lehning, 15 juli 1923.
52
Aan Arthur Lehning, 22 oktober 1923.
53
In een brief gedateerd 2 maart 1923 schrijft Marsman, kennelijk op diens vraag naar de titel aan Lehning: ‘De bundel heet Verzen.’
54
Arthur Lehning, De vriend van mijn jeugd, p. 102.
55
Aan Arthur Lehning, 6 november 1922.
56
Anoniem [Jan Engelman], ‘De poëzie van Marsman.’ In: Groot Nederland 36 (1938), 7 juli, p. 7-14.
57
In een brief gedateerd 30 juni 1923 schrijft Marsman aan Lehning over een ontmoeting met Bloem: ‘Jacques was opgewekt en zeer ad rem; grappig zijn geklets over allerlei dingen, over den bundel b.v. wat ’n homogeniteit tusschen jullie: “….zeg Henny, de inhoudsopgaaf is het Absolute Sein!”’
58
Aan H. Marsman, 28 november 1921.

Over dit hoofdstuk/artikel

Toke van Helmond

over Arthur Lehning


+
Toke van Helmond heeft vanaf 1982 nauw met Arthur Lehning samengewerkt en beheert zijn archief, ondergebracht in de Stichting Ithaka. Arthur Lehning kreeg in 1999 de P.C. Hooftprijs voor essayistisch proza.
1
Terwijl Hiddensee de alom gangbare benaming is, schreven Lehning en Marsman consequent Hiddensoe en sprak Arthur Lehning het ook altijd zo uit, met ‘eu’ op het einde.
2
Aan H. Marsman, 5 oktober 1921.
3
Op uitnodiging van Gerhart Hauptmann kwam in 1924 ook Thomas Mann naar Hiddensee. Architect Max Taut bouwde er een huis voor Asta Nielsen, topactrice van de stomme film; danseres Gret Palucca, die Arthur Lehning leerde kennen in de jaren twintig toen zij furore maakte met de ‘Ausdruckstanz’, woonde er en werd er in 1993 begraven.
4
‘De twee vrienden.’ In: Jaap Goedegebuure, Op zoek naar een bezield verband. Dl. ii (Amsterdam 1981), p. 222.
5
Aan Arthur Lehning, 24 juli 1921.
6
Aan Arthur Lehning, 19 augustus 1921.
7
Het schilderij, ontstaan in 1913 en in 1919 aangekocht door de Nationalgalerie, werd daar in 1937 uit verwijderd om te worden tentoongesteld op de grote expositie Entartete Kunst die op 19 juli 1937 in het Haus der Deutsche Kunst in München opende. Na een protestbrief van de Deutsche Offiziersbund – Franz Marc sneuvelde in 1916 bij Verdun en was drager van het Eiserne Kreuz – werd het een paar dagen later verwijderd en door Hermann Göring meegenomen. Tot 1945 was het in bezit van de nationaal-socialisten en het werd voor het laatst gezien in het Preussisches Abgeordnetenhaus; sedertdien is het spoorloos. Zie: Mario-Andreas von Lüttichau, ‘“Entartete Kunst”, Münich 1937: a reconstruction.’ In: Stephanie Barron, “Degenerate Art”. The fate of the avant-garde in nazi-Germany (New York 1991), p. 45-81 en p. 295.
8
Aan Annie Grimmer, 26 augustus 1921.
9
Aan H. Marsman, 30 september 1921. Arthur Lehning en Marsman scheelden precies drie weken: Marsman was geboren op 30 september 1899, Lehning op 23 oktober.
10
Aan H. Marsman, 5 oktober 1921
11
Van begin af aan fungeerde Arthur als een soort secretaris voor Marsman. Deze gaf hem steeds alle versies van zijn gedichten in bewaring, en vroeg daar weer om wanneer hij ze nodig had. Wanneer Marsman door ziekte uitgeschakeld was, hetgeen vanwege zijn zwakke gezondheid geregeld gebeurde, ontfermde Arthur zich over de literaire productie van zijn vriend. Hij transcribeerde de brouillons die Marsman in bed schreef en tekende de gedichten op die deze dicteerde en verstuurde geregeld gedichten naar verschillende bladen, zowel op Marsmans verzoek als buiten zijn medeweten.
12
Die Biologie des Krieges, geschreven in 1915 in de Festung Graudenz – waarheen men de prominente hartspecialist vanwege zijn openlijke stellingname tegen de oorlog had weggepromoveerd – verscheen in 1917, bij Orell Füssli te Zürich. Behalve Franz Pfemfert, die enkele hoofdstukken in Die Aktion afdrukte, bezat geen Duitse uitgever de moed het boek te publiceren.
13
Uit Sowjet-Rusland. Beelden en beschouwingen verscheen in 1921 bij Brusse in Rotterdam. Er is ook een bibliofiele editie met een houtsnede van Hildo Krop op het omslag.
14
Willy Münzenberg (1889-1940), de onvermoeibare propagandist van de Russische Revolutie in het buitenland, onder wiens leiding de ‘Internationale Arbeiterhilfe’ zou uitgroeien tot de grootste internationale proletarische hulporganisatie ooit. Werd met het zogenoemde ‘Münzenberg-Konzern’, dat diverse kranten en tijdschriften uitgaf en een eigen reeks boeken en films produceerde, het eerste voorbeeld van een persmagnaat.
15
Ernst Toller, Masse Mensch. Ein Stück aus der sozialen Revolution des 20 Jahrhunderts (Potsdam 1921).
16
Pogingen van Arthur Lehning om in Nederland een uitgever te vinden voor Tollers Masse Mensch, Nicolai’s Die Biologie des Krieges en ook Frauenopfer van Georg Kaiser zijn alle mislukt.
17
Aan H. Marsman, Berlijn, 18 november 1921.
18
De vertaling zou, nadat Malik-Verlag in Berlijn had geweigerd, pas in 1924 verschijnen bij Agis-Verlag in Wenen. Overigens zonder vermelding van de vertalers; een gedeelte van het hoofdstuk over ‘De vrouwen in Rusland’ was al door een vriendin van Henriette Roland Holst, Augusta de Wit, in het Duits vertaald.
19
Aan H. Marsman, 6 januari 1922.
20
Alfred Beierle (1885-1950), in de jaren twintig reeds een beroemd voordrachtskunstenaar en acteur in de troep van Max Reinhardt, debuteerde in 1922 als filmacteur met een kleine rol als kelner in Dr Mabuse, der Spieler van Fritz Lang.
21
Georg Kaiser (1878-1945) kon zich na een avontuurlijk leven dat hem onder andere naar Zuid-Amerika voerde, vanwaar hij via Afrika, Spanje en Italië terugkeerde, door zijn huwelijk met de bemiddelde Margarethe Habenicht, in 1908, als onafhankelijk schrijver vestigen. In 1915 werd in Wenen voor het eerst een stuk van hem opgevoerd, Der Fall des Schülers Vehgesack; met de première van zijn Die Bürger von Calais in 1917 werd zijn naam als toneelschrijver gevestigd. Hij ging in 1933 via Amsterdam naar Zwitserland in exil, waar hij berooid en naamloos is gestorven.
22
Aan H. Marsman, 6 januari 1922.
23
Aan H. Marsman, 18 januari 1922.
24
Ernst Toller, Die Maschinenstürmer. Ein Drama aus der Zeit der Luddietenbewegung in England (Wien 1922).
25
‘Ernst Toller’. In: De Nieuwe Kroniek, 10 augustus 1922, p. 59-61 en 7 september 1922, p. 76-77.
26
‘De jaren twintig en de Vliegende Hollander.’ In: De draad van Ariadne. Essays en commentaren. Tweede druk (Baarn 1979), p. 84-85.
27
Opgericht in november 1921 wordt uitgeverij Die Schmiede in 1923 voor het eerst vermeld in het Adreßbuch des Deutschen Buchhandels. Terugblikkend werd de belangrijkste auteur Franz Kafka, van wie in 1924 Ein Hungerkünstler, de laatste door de auteur zelf voor de druk gereedgemaakte publicatie, bij Die Schmiede zou verschijnen. In 1925, het topjaar van de uitgeverij, verscheen er Der Prozess, geëditeerd door Max Brod. Van de buitenlandse auteurs verdient de eerste Duitse vertaling van Proust vermelding, aanvankelijk door Rudolf Schottländer (Der Weg zu Swann, 1926), daarna door Walter Benjamin en Franz Hessel (Im Schatten der jungen Mädchen, 1926). Joseph Roth werd de enige literaire ‘ontdekking’ van de uitgeverij, van hem verschenen Rebellion (1924) en Juden auf der Wanderschaft (1927) bij Die Schmiede. Maar toen was de uitgeverij al over haar hoogtepunt heen. In 1927 verhuisde Rudolf Leonhard naar Parijs en in 1929 hield de uitgeverij op te bestaan. Voor de geschiedenis van de uitgeverij zie Joachim Unseld. ‘Fünfter Exkurs. Der Verlag “Die Schmiede, Berlin.” In: Franz Kafka, ein Schriftstellerleben (Frankfurt 1984), p. 209-220. En: Frank Hermann en Heinke Schmitz, ‘Verlagsgeschichte.’ In: Der Verlag Die Schmiede 1921-1929. Eine kommentierte Bibliographie (Morsum/Sylt 1996), p. 9-30.
28
Arthur Lehning, De vriend van mijn jeugd. Herinneringen aan H. Marsman (‘s-Gravenhage/Bandoeng 1954), p. 75.
29
Ontleend aan Jeanpaul Goergen, Speise-Lese-Karte. Ein Führer durch die Künstlerlokale im Neuen Berliner Westen (Berlin 1988).
30
Aan Roel Houwink, 20 september 1922. Jaap Goedegebuure, Op zoek naar een bezield verhand, ii, p. 55-56.
31
Arthur Lehning, De vriend van mijn jeugd, p. 75.
32
Gertrude Bergwitz aan Arthur Lehning, 19 juli 1922.
33
Enkele maanden later kon Arthur Lehning de geruchten rondom Mila Levit en Gertrude Bergwitz nog eens bevestigen: ‘Ik sprak vanavond de eerste vrouw van Mila Levit -. Zij was met hem in de gevangenis in Moskou en in München… Zij werd door hem voor zijn politieke doeleinden gebruikt. En zelfs later toen zij volkomen auseinander waren ook nog als geldbron, toen hij hoorde dat zij een nieuwe vriend had. Een jaar geleden vroeg zij Mila, na hem lang niet gezien te hebben: Waar leef je van? “Gertrude heeft een hollandsche vriend” (dat ben, was ik). Hij is dus inderdaad wat Hillers meende – buitendien een politieke Zuhälter [souteneur] (maar voor hem is politiek en financieën natuurlijk één). Bij mij sneed het mes van twee kanten! Dat was dus zéér voordelig, […].’ Aan H. Marsman, [eind februari 1923]. Marsmanarchief kb.
34
De eerste versie van het calligramme bevindt zich als brouillon achterop de envelop van de brief van begin november 1922, hiervoor geciteerd. Op 6 december schrijft Marsman aan Arthur Lehning: ‘Het Romanische is goed, ja. Maar niet in den bundel! In een 2de misschien. Trouwens: die typografie is een plastisch-, a-(on)-poetisch middel…’ Het werd pas voor het eerst gepubliceerd in 1928 in Avontuur, het tijdschrift van onder anderen Paul van Ostaijen, die andere dichter van calligrammes. Wanneer Arthur Lehning, Annie Grimmer en Marsman, die zijn poëzie steeds bij voorkeur luidop gelezen zag, gedrieën waren, declameerden ze het vers op straat in trialoog, waarbij ze bepaalde pasjes uitvoerden. Annie sprak het eerste gedeelte, en dan namen Arthur en Marsman het om beurten over.
35
De door Marsman bewonderde gedichtenbundel van Herman van den Bergh, medewerker van Het Getij, die in 1917 verscheen.
36
Zie voor het totstandkomen van de bundel het hoofdstuk ‘Het Rode Boekje’ in De vriend van mijn jeugd, p. 81-103.
37
Arthur Lehning heeft hem in 1932 weergezien op Ibiza waar hij een kleine bar exploiteerde en opnieuw in 1940 toen zij beiden als buitenlanders geïnterneerd waren op het Isle of Man.
38
E.J. Gumbel (1891-1966) toonde in zijn publicaties aan de hand van statistieken aan hoezeer de Duitse justitie in deze jaren gecompromitteerd was. Politieke misdaden van links werden zwaar gestraft, terwijl die van rechts, zelfs wanneer het politieke moorden betrof, veelal licht gestraft werden of onbestraft bleven.
Arthur Lehning had hem in november 1921 via Nicolai leren kennen.
39
Aan Arthur Lehning, 17 november 1922.
40
Tijdens dit verblijf bezocht Marsman de kleine avant-garde-uitgeverijen ‘La sirène’ en ‘Au sans pareil’, waar hij de bundel Dix-neuf poèmes élastiques (1919) van Blaise Cendrars verwierf. Het werd zijn eerste kennismaking met ‘het nieuwe poème sans fil, sans fin et (dieu soit loué) sans sens’ (aan Roel Houwink, 29 september 1922, in Jaap Goedegebuure, Op zoek naar een bezield verband, ii, p. 99), dat kennelijk de juiste vorm bleek voor zijn reisimpressies: ‘Ik bracht in de Seinen een nieuwe vorm, cubistisch, soit, er is werkelijk veel overeenkomstig met Cendrars,’ constateerde hij zelf (aan Arthur Lehning, 6 november 1922). Zie ook: Toke van Helmond, ‘Over Seinen, Steden- en Stadsgedichten.’ In: Stadsgedichten (Amsterdam 1992).
41
D.F. Schütz had op 1 januari 1922 de boekhandel van Marsmans vader overgenomen.
42
Van H. Marsman, [ca 10] november 1922. Waarschijnlijk heeft Marsman Slauerhoff in oktober 1922 leren kennen; de eerste keer dat Marsman melding maakt van een persoonlijk contact met hem is in een brief aan Lehning van 20 oktober 1922: ‘Hij en ik zijn goede vrienden.’
43
Via Marsman volgde kort daarna Roel Houwink met eenzelfde verzoek en via Slauerhoff Constant van Wessem, die graag zijn eerste bundel Clowns en fantasten door Lehning in Duitsland zag uitgegeven. Deze beide projecten werden echter niet gerealiseerd.
44
Oorspronkelijk manuscript van de Brieven van Slauerhoff, door Arthur Lehning voor de definitieve versie herschreven. Voor de totstandkoming van de bundel Archipel zie Arthur Lehning, Brieven van Slauerhoff (‘s-Gravenhage 1955).
45
E.J. Gumbel, ‘De moordorganisaties in Duitschland.’ In: De Nieuwe Kroniek, 5 en 19 oktober 1922.
46
Arthur Lehning, ‘Rede [bij het eredoctoraat in de Sociale Wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam].’ In: Amsterdam, 8 januari 1976, p. 22.
47
Aan Annie Grimmer, 22/23 december 1922.
48
Aan Arthur Lehning, 25 december 1922.
49
Arthur Lehning, De vriend van mijn jeugd, p. 102.
50
Aan Arthur Lehning, 26 december 1922.
51
Aan Arthur Lehning, 15 juli 1923.
52
Aan Arthur Lehning, 22 oktober 1923.
53
In een brief gedateerd 2 maart 1923 schrijft Marsman, kennelijk op diens vraag naar de titel aan Lehning: ‘De bundel heet Verzen.’
54
Arthur Lehning, De vriend van mijn jeugd, p. 102.
55
Aan Arthur Lehning, 6 november 1922.
56
Anoniem [Jan Engelman], ‘De poëzie van Marsman.’ In: Groot Nederland 36 (1938), 7 juli, p. 7-14.
57
In een brief gedateerd 30 juni 1923 schrijft Marsman aan Lehning over een ontmoeting met Bloem: ‘Jacques was opgewekt en zeer ad rem; grappig zijn geklets over allerlei dingen, over den bundel b.v. wat ’n homogeniteit tusschen jullie: “….zeg Henny, de inhoudsopgaaf is het Absolute Sein!”’
58
Aan H. Marsman, 28 november 1921.

Over dit hoofdstuk/artikel

Marco Entrop


Over dit hoofdstuk/artikel

R. Breugelmans

over F. Bordewijk


1
Zie [J.T. Anema,] ‘Mr F. Bordewijk, advocaat en romancier’, in: Schaap & Partners. Honderd jaar een bijzonder kantoor [Rotterdam 2002], p. 49-59, en ibid., p. 42-44. Daarnaast gaf hij van 1914 tot 1917 staatshuishoudkunde en handelsrecht aan de Middelbare Handelsschool met 2-jarige cursus in Den Haag.
2
Alle gegevens over G. Vormer zijn ontleend aan M.J. Visser, De Haagse boekhandel (Den Haag [1963]2), p. 50-51.
3
Toevalligerwijs (?) werd in deze jaargang op p. 64 D.J. van der Ven, Het wondere leven der paddestoelen (Amsterdam [1915]) besproken…
4
Zie Reinold Vugs, F. Bordewijk. Een biografie (Baarn 1995), p. 39-42.
5
Vugs, p. 40-41. In de inhoudsopgave van Eigen Haard staat Bordewijks naam voluit, een gegeven dat Vugs niet vermeldt. Hij zegt slechts, zonder nadere adstructie, dat de publicatie ‘volkomen zeker’ van Bordewijk is.
6
Deze brieven zijn afkomstig uit de nalatenschap van mr. R.F. Bordewijk, welwillend ter beschikking gesteld door zijn weduwe, Gunilla Bordewijk-Ingelsson.
7
Zie noot 6.
8
Zo ook Vugs, p. 51-52, waar hij wat verdere gegevens verstrekt over de oplage (500 exemplaren) en verkoop en afrekening. Een kortere versie van Rotte blaren, in 1903 verschenen onder de titel Rotte bladen, was voor f 1,40 verkrijgbaar bij de pedel van het Leidsch Studenten Corps (waar Bordewijk geen lid van is geweest).
9
In respectievelijk L.D. Frank en H.B. Wiardi Beckman, Geschiedenis van het Leidsche Studentencorps (Leiden 1927), p. 199, en Geschiedboek van het Leidsche Studenten Corps […], 1575-1950 (Leiden 1950), p. 278. Vergelijk nog Leidse letters. Een bloemlezing. Samengesteld door A. Korthals Altes [e.a.] (Leiden 1955), p. 63.
10
Siem Bakker, Ik ben maar een dilettant. F. Bordewijk, 1884-1965 (Nijmegen 1991), p. 20.
11
F. Bordewijk, Verzameld werk 11 (Amsterdam 1991), p. 479.
12
Lelystad 1982 (AO. No. 1938 (5-11-1982), p. 1-2).
13
p. 289 en 295.

Over dit hoofdstuk/artikel

R. Breugelmans

over F. Bordewijk


1
Zie [J.T. Anema,] ‘Mr F. Bordewijk, advocaat en romancier’, in: Schaap & Partners. Honderd jaar een bijzonder kantoor [Rotterdam 2002], p. 49-59, en ibid., p. 42-44. Daarnaast gaf hij van 1914 tot 1917 staatshuishoudkunde en handelsrecht aan de Middelbare Handelsschool met 2-jarige cursus in Den Haag.
2
Alle gegevens over G. Vormer zijn ontleend aan M.J. Visser, De Haagse boekhandel (Den Haag [1963]2), p. 50-51.
3
Toevalligerwijs (?) werd in deze jaargang op p. 64 D.J. van der Ven, Het wondere leven der paddestoelen (Amsterdam [1915]) besproken…
4
Zie Reinold Vugs, F. Bordewijk. Een biografie (Baarn 1995), p. 39-42.
5
Vugs, p. 40-41. In de inhoudsopgave van Eigen Haard staat Bordewijks naam voluit, een gegeven dat Vugs niet vermeldt. Hij zegt slechts, zonder nadere adstructie, dat de publicatie ‘volkomen zeker’ van Bordewijk is.
6
Deze brieven zijn afkomstig uit de nalatenschap van mr. R.F. Bordewijk, welwillend ter beschikking gesteld door zijn weduwe, Gunilla Bordewijk-Ingelsson.
7
Zie noot 6.
8
Zo ook Vugs, p. 51-52, waar hij wat verdere gegevens verstrekt over de oplage (500 exemplaren) en verkoop en afrekening. Een kortere versie van Rotte blaren, in 1903 verschenen onder de titel Rotte bladen, was voor f 1,40 verkrijgbaar bij de pedel van het Leidsch Studenten Corps (waar Bordewijk geen lid van is geweest).
9
In respectievelijk L.D. Frank en H.B. Wiardi Beckman, Geschiedenis van het Leidsche Studentencorps (Leiden 1927), p. 199, en Geschiedboek van het Leidsche Studenten Corps […], 1575-1950 (Leiden 1950), p. 278. Vergelijk nog Leidse letters. Een bloemlezing. Samengesteld door A. Korthals Altes [e.a.] (Leiden 1955), p. 63.
10
Siem Bakker, Ik ben maar een dilettant. F. Bordewijk, 1884-1965 (Nijmegen 1991), p. 20.
11
F. Bordewijk, Verzameld werk 11 (Amsterdam 1991), p. 479.
12
Lelystad 1982 (AO. No. 1938 (5-11-1982), p. 1-2).
13
p. 289 en 295.

Over dit hoofdstuk/artikel

Marco Daane

over William Butler Yeats


+
Marco Daane (1959) is redacteur van De Parelduiker. Hij publiceerde eerder vooral over Richard Minne, Willem Elsschot en George Orwell.
*
Het gezin Bordewijk kende vier zonen: Hendrik (ook wel Henri of Han genoemd): 1872-1953, Hugo (Huug): 1879-1939, Ferdinand: 1884-1965, en Johann (Jo): 1887-1961.
**
Begin 1886 verhuisde het gezin Bordewijk naar Singel 198 in Amsterdam, pal naast de Associatie Cassa waar vader Bordewijk in dienst trad.
***
Jongere zus van Betsy.
*
De wingerdrank verscheen in 1936. Bordewijk beschreef het Keizerrijk, het smalle steegje tussen Spuistraat en Nieuwezijds Voorburgwal, ook in ‘Drie bouwkundige miniaturen’, opgenomen in de bundel Bij gaslicht (1947).
*
Ferdinand heeft in Amsterdam, waarschijnlijk vanaf 1889, de Nederlandsch-Duitsche School aan de Keizersgracht 279 bezocht.
*
Van februari 1900 tot april 1904 woonde het gezin Bordewijk aan de Nassau-Zuilensteinstraat 8 te Den Haag.
*
Dit gegeven verwerkte Bordewijk in zijn roman Bloesemtak.
*
‘In en om de Kas’ verscheen in de nrc van 23 april 1963 en werd later gebundeld in Lente; zeven verhalen (1964) als ‘Om en bij De Kas’.
*
Bordewijk vergist zich hier. Het paar arriveerde pas de 29ste.
*
Omdat Betsy Bertram-Haus een verkeerde titel noemt, beseft Bordewijk niet dat ze 5 auteurs over hun uitgever (1962) bedoelt (zie ook p. 22).

Over dit hoofdstuk/artikel

Rody Chamuleau

over F. Bordewijk


13 maart 1942

28 mei 1943


+
Rody Chamuleau (1944) is neerlandicus en small-press uitgever. Van zijn hand verschenen diverse artikelen over literair-historische onderwerpen. Samen met J. Dautzenberg publiceerde hij in 1991 een Overzicht van de Nederlandse letterkunde van de 19e en 20ste eeuw.
*
Robert (Robs, 1915-2003) studeerde tijdens de oorlog in Groningen rechten.
**
Nina Bordewijk huwde in 1943 met haar verloofde, Willem Herfst, advocaat te Leiden.
*
Aloysius Bertrand (1807-1841), Franse schrijver voor wiens prozagedichten Bordewijk grote bewondering had. Vijftien vertalingen van zijn hand verschenen in De korenharp, Nieuwe reeks (1946).
**
Johann, jongste broer van Ferdinand.
***
Zuster van Bordewijks vrouw, getrouwd met een oudere broer van F. Bordewijk.
*
Sascha was een van Bordewijks honden, ookbeschreven in het verhaal ‘De beide honden’ (vw deel 8).
*
Het gaat om Krotten en sloppen van L.M. Hermans, dat in 1901 in Amsterdam verscheen.
*
Gevleugelde versregel van Horatius uit Carmina, waarvan de vertaling luidt: Helaas, vluchtig glijden de jaren voorbij.
**
Bedoeld zijn respectievelijk Station Hollandsch Spoor en Delftsche Poort, het toenmalige Centraal Station van Rotterdam, in 1940 platgebombardeerd.
*
Bordewijk was in die tijd president-commissaris van de machinefabriek Enkes N.V. te Voorburg.

Over dit hoofdstuk/artikel

Gunilla Bordewijk-Ingelsson

over F. Bordewijk