Over dit hoofdstuk/artikel

Rob Delvigne

over Willem Kloos

over Frederik van Eeden


Jan Veth

Jan Toorop


Over dit hoofdstuk/artikel

L. van der Sterren

over Bob den Uyl

over Edgar Allan Poe


Edouard Manet


1
Een klein onderzoekje levert acht parodieën op in de eerste maanden na het verschijnen van ‘The raven’. Zie Dwight Thomas en David K. Jackson: The Poe log. A documentary life of Edgar Allan Poe, 1809-1849 (Boston 1987).
2
David Galloway (ed.): The other Poe. Comedies and satires (Harmondsworth 1983), p. 22.
3
Dennis W. Eddings (ed.): The Naiad voice. Essays on Poe’s satiric hoaxing (Port Washington 1983), p. ix-xi.
4
David Galloway (ed.): The other Poe, p. 8.
5
Paul Verlaine, Les poètes maudits (Paris 1888), p. 1.
6
Zie voor de invloed van Poe op kunstenaars, in het bijzonder vanzelfsprekend schrijvers, over de hele wereld: Lois Davis Vines (ed.), Poe abroad. Influence, reputation, affinities (Iowa City 1999). Zie voor de invloed die Poe in Frankrijk had p. 9-18. Poe heeft zo weinig sporen in Nederland achtergelaten, dat Nederland slechts terloops wordt vermeld in het hoofdstuk over België (p. 45-51).
7
Bob den Uyl, Hoe en waarom Edgar Allan Poe The Raven schreef en wat John F. Malta, Gerard den Brabander en Bob den Uyl met de vertaling van het gedicht deden, dit alles samengesteld, ingeleid en nabeschouwd door Bob den Uyl (Amsterdam 1983), p. 10.
8
René Wellek, A history of modern criticism 1750-1950. The age of transition (London 1983) [1965], p. 161.
9
De vertaling van Gerard den Brabander verscheen in de oorlog (‘naar Edgar Allen [sic] Poe’) in het tijdschrift ‘t Spuigat. Dit eerste nummer van ’t Spuigat bevat geen colofon, noch een opgave van jaargang, uitgever, jaar van uitgave, paginanummers, enzovoort. Het eerste nummer van ’t Spuigat verscheen in 1944. De redactie bestond uit Gerard den Brabander (pseudoniem van Jan Gerardus Jofriet), Harold de Clauer (pseudoniem van Harm Brander) en M.L. Yzebrands (pseudoniem van M.L. Huizinga). Het tweede en laatste nummer van Het Spuigat [sic] verscheen in juni 1945. Volgens Den Uyl heeft M.L. Huizinga ook een vertaling van ‘The raven’ gewrocht, ‘maar deze werd door Gerard den Brabander meedogenloos verdonkeremaand omdat hij meende dat zijn eigen vertaling beter was’ (Bob den Uyl, Hoe en waarom Edgar Allan Poe The Raven schreef, p. 11). In 1948 werd Den Brabanders ‘De raaf’ door Bruna heruitgegeven (en toen correct: ‘naar Edgar Allan Poe’): Gerard den Brabander, De raaf naar Edgar Allan Poe met teekeningen van Jan Roëde (Utrecht 1948).
10
Bob den Uyl, Hoe en waarom Edgar Allan Poe The Raven schreef, p. 43.
11
Jacob van Lennep, Mengelpoëzy (Den Haag 1872), p. 71-76. (Poëtische werken van mr. J. van Lennep. Dertiende deel.)
12
Gerrit Berend Kuitert, Edgar Allan Poe. Geboren te Boston, 19 Januari 1809, overleden te Baltimore, 7 October 1849 (Groningen 1899).
13
Herman Robbers, De raaf/Edgar Allan Poe; vertaling door Herman Robbers. Ongedateerd vijfbladig handschrift.
14
August Hans den Boef, Edgar Allan Poe, waarin opgenomen Edgar Allan Poe De raaf vertaald door Carel Alphenaar (Amsterdam 1993).
15
Ik zelf heb mij wat dit aangaat ook vergist. Zie mijn essay over ‘The philosophy of composition’: ‘De dichter als eenmansgilde’, in: Hollands Maandblad 43 (2001) 10, p. 15.
16
Ibid. p. 74. Zie Thomas Olive Mabbott, Selected poetry and prose of Edgar Allan Poe (New York 1951), p. 427.
17
Bob den Uyl, Hoe en waarom Edgar Allan Poe The Raven schreef, p. 71.
18
Ibid. p. 71.
19
Ibid. p. 72.
20
Bob den Uyl, Een uitzinnige liefde (Amsterdam 1986), p. 116 en 117.

Over dit hoofdstuk/artikel

Marco Entrop

Wim Ellenbroek

over Reinold Kuipers


Over dit hoofdstuk/artikel

Marco Entrop


1
‘De groep “Wij-Nu”.’ In: Spel en Dans. Geïllustreerd tijdschrift voor tooneel, opera, dans en film 2 (1926) 6 (1 februari), p. 71.
2
Jan R.Th. Campert, ‘Bij Louis Saalborn, theaterdirecteur, acteur en schilder.’ In: Het Vaderland, zondag 28 februari 1926, ochtendblad B, p. 2.
3
Het Wij Nu-manifest verscheen onverkort in onder andere de Nieuwe Rotterdamsche Courant, zaterdag 9 januari 1926, avondblad C, p. 2; Het Vaderland, zaterdag 9 januari 1926, avondblad B, p. 2; en De Kunst 18 (1925-1926) 938 (16 januari 1926), p. 183-184.
4
Brieven van Piet Zwart aan Nel Cleyndert, juli 1926 – februari 1927, Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, Den Haag [doos 9]. Over Wij Nu, p. 50 en 74.
5
Simon Koster, ‘Oratio pro domo. Bij het klachtenboek van “Wij-Nu”.’ In: Spel en Dans 2 (1926) 8 (1 maart), p. 92.
6
‘Experimenteel Tooneel.’ In: De Hofstad. Artistiek Weekblad voor Nederland, zaterdag 6 februari 1926. Met Koster en Rutten had Veterman aan de wieg gestaan van het toneeltijdschrift Het Masker (1921-1924), de voorloper van Spel en Dans.
7
Aardig detail: bij beide uitvoeringen zat de schrijver Simon Vestdijk als toeschouwer op het schellinkje. Wim Hazeu, Vestijk, een biografie (Amsterdam 2005), p. 122.
8
Ben van Eysselsteijn in De Avondpost, zondag 18 april 1926, ochtendeditie.
9
Oog in ’t Zeil [=Eduard Veterman], ‘Een experiment in experimenten.’ In: De Hofstad, zaterdag 1 mei 1926.
10
Zou de organisatie hebben geweten dat Mannus Franken nog geen week eerder, op zondag 25 april 1926, een lezing over de ‘Moderne Fransche Film’ had gegeven in Amsterdam? Onder zijn schuilnaam Pierre Levalle sprak hij voor het gehoor van de c.v.r. (Club der Vrienden van De Rolprent). Van dit ‘Hollandsch Weekblad voor de moderne film’ was Franken de Parijse redacteur. Bij die gelegenheid vertoonde hij ook fragmenten uit Ménilmontant, over welke film hij alias Levalle in De Rolprent van 22 april 1926 een uitvoerig artikel publiceerde.
11
‘Oneenigheid bij het Experiment?’ In: De Avondpost, vrijdag 16 april 1926, avondblad, p. 2. Rutten wijdde in Mijn papieren camera. Draaiboek van een leven (Bussum 1976) een hoofdstukje aan Wij Nu (p. 42-44), maar tekende hierover een weinig coherent verhaal op dat bovendien nogal spaarzaam is gedocumenteerd. Over zijn breuk met Wij Nu rept Rutten bijvoorbeeld met geen woord.
12
Van Eysselsteijn, op.cit. (noot 8).
13
Wij Nu kan met recht een voorloper van de Nederlandsche Filmliga worden genoemd. In de historiografie van die beweging wordt de – weliswaar bescheiden gebleven – voortrekkersrol van Wij Nu genegeerd. Céline Linssen, Hans Schoots, Tom Gunning, Het gaat om de film! Een nieuwe geschiedenis van de Nederlandsche Filmliga 1927-1933 (Amsterdam 1999).
14
Veterman, op. cit. (noot 6).
15
August Heyting, ‘Madame la Mode. (Ingezonden.)’ In: Het Vaderland, zaterdag 10 april 1926, avondblad B, p. 2 en Het Vaderland, dinsdag 13 april 1926, avondblad B, p. 1.
16
‘“Wij nu”. L’Inhumaine van Marcel L’Herbier.’ In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, zondag 18 april 1926, ochtendblad D, p. 1. Beide toneelstukken van Koster kwamen tot stand lang voordat Wij Nu in beeld was. Camélia voltooiden Koster en Mauhs begin 1925. Onder de publicatie van Madame la Mode in Morks Magazijn (juli, augustus en september 1926) is het jaar van ontstaan vermeld: 1922.
17
Piet Zwart, op. cit. (noot 4). Mouchoir de nuages, tragédie en 15 actes van Tristan Tzara ging op 17 mei 1924 in Parijs in première. Kurt Schwitters voltooide Das Totenbett mit happy end. Lustspiel in einem Akt tussen 1925 en 1930 en droeg het voor op de Merzavonden. Zie: Kurt Schwitters, Das literarische Werk. Band 4: Schauspiele und Szenen (Keulen 1977), p. 141-156. Zwart heeft Schwitters zijn (toen nog) toneelstuk in wording waarschijnlijk horen voordragen toen deze in de zomer van 1926 logeerde bij Lajos van Ebneth in Kijkduin.
18
Het Vaderland, woensdag 15 september 1926, ochtendblad, p. 1.

Over dit hoofdstuk/artikel

Jos van Waterschoot

over Wim Sonneveld


1
Het geluid van bloemen. Autobiografie deel ii, 1939-1945. Amsterdam 1993.
2
Bzzlletin 17 (1988) 153, p. 12.
3
Henk R. Mondria, Bommelbibliografie 1978 (Den Haag 1978).
4
J.F.L.M. Cornelissen, De Toonder toneelstukken. Voorstellingen 1941-1999 (Zutphen 2004). In dit boek wordt nauwelijks bronnenmateriaal vermeld en volstaat de auteur met aanduidingen als ‘in een krant staat’, zonder krant of datum te noemen. Maar het moet gezegd: Sonneveld zelf vond het blijkbaar niet belangrijk. Zijn plakboeken bevatten talloze anonieme krantenstukjes.
5
Archief Wim Sonneveld, tin, Amsterdam.
6
Datum onbekend.
7
Datum en krant onbekend.
8
Het artikel is ondertekend met L.J.C., krant en datum zijn onbekend.
9
De Zwarte Soldaat was het ‘strijdblad van de w.a. der n.s.b.’.
10
Zie noot 4.
11
Zie noot 4. In twee interviews uit 1984 en 1998 werd ze vergeefs gevraagd naar haar betrokkenheid.
12
Unicum, 11 september 1943.
13
nrc Handelsblad, 9 februari 1998.

Over dit hoofdstuk/artikel

Arno Kuipers

over Herman Robbers

over Roel Houwink


7 april 1925


1
Alle aangehaalde brieven bevinden zich in de collectie van het Letterkundig Museum.
2
Zie Hans Anten, Van realisme naar zakelijkheid (Utrecht 1982), p. 40-44. Zie ook p. 25-26 over het verzet van de jongeren tegen het proza van Robbers. Zie ook Jaap Goedegebuure, Nieuwe zakelijkheid (Utrecht 1992), p. 100.
3
Erica van Boven, Een hoofdstuk apart: ‘vrouwenromans’ in de literaire kritiek 1898-1930 (Amsterdam 1992), p. 30.
4
Ibid, p. 42-48.
5
Zie voor de relaties van Slauerhoff met Robbers (en Houwink): Wim Hazeu, Slauerhoff. Een biografie. Tweede druk (Amsterdam 1995).
6
Zie Ludo Stynen, Lode Zielens, volksschrijver (Tielt 2001). Via Robbers kwam Lode Zielens ook in nauw contact te staan met Roel Houwink.
7
Zie Henk ten Berge, ‘De debutant en de kunstpaus. Henk ten Berge over Jan de Hartog en Herman Robbers in Schoorl.’ In: Kees de Bakker (red.), Hier schijnt de zon. Van Bernlef tot Reve: schrijvers over Schoorl, Camperduin en Groet (Schoorl 2003), p. 42-65.
8
Een korte biografische schets biedt Hans Werkman, ‘Roel Houwink’, in: Dineke Colenbrander [et. al], Opwaartsche wegen. Schrijversprentenboek 28. (‘s-Gravenhage/Kampen/Haarlem 1989), p. 50-52.
9
Zie Wim Hazeu, Gerrit Achterberg. Een biografie. Derde druk (Amsterdam 1989), p. 106-112.
10
Zie Gillis J. Dorleijn, ‘Weerstand tegen de avantgarde in Nederland.’ In: Hubert F. van den Berg en Gillis J. Dorleijn (red.), Avant-garde! Voorhoede? Vernieuwingsbewegingen in Noord en Zuid opnieuw beschouwd (Nijmegen 2002), p. 137-155.
11
Roel Houwink, ‘Muggendans.’ In: Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift 31 (1921), dl. lxi, p. 336-345.
12
De roman van Bernard Bandt (1897) is een coming-of-age-roman over een jonge adolescent met een moeizame kantoorbaan die zijn weg moet vinden in het volwassen leven. De roman beleefde tot 1919 zeven herdrukken.
13
Jaap Goedegebuure, Op zoek naar een bezield verband. De literaire en maatschappelijke opvattingen van H. Marsman in de context van zijn tijd (Amsterdam 1981), p. 85-86.
14
Van Boven, Een hoofdstuk apart, p. 32-34.
15
Roel Houwink, ‘[recensie van] Hartsgeheimen, door Henry Barbusse.’ In: Den Gulden Winckel 21 (1922), p. 169.
16
Hans Werkman, ‘Roel Houwink’, p. 50.
17
Paul van Ostaijen, ‘[recensie van] Roel Houwink, Novellen, Zeist.’ In: Verzameld werk iv (Amsterdam 1979), p. 520.
18
Ibid.
19
H. Marsman, ‘Over Roel Houwink’s Novellen.’ In: De Vrije Bladen 1 (1924), p. 209.
20
Ibid, p. 209-210.
21
Goedegebuure, Op zoek naar een bezield verband, p. 86.
22
Roel Houwink, Novellen (1920-’22) (Zeist 1924), p. 91.
23
Marsman, ‘Over Roel Houwink’s Novellen’, p. 209.
24
Zie Jaap Goedegebuure, Zee, berg, rivier. Het leven van H. Marsman (Amsterdam 1999), p. 134-150.
25
H. Marsman, ‘Marginalia – Aan de Heeren Dr. P.N. van Eyck en J. Greshoff.’ In: De Vrije Bladen 2 (1925), p. 317-319.
26
Zie voor het perspectief van Marsman op deze affaire: Goedegebuure, Op zoek naar een bezield verband, p. 175 en Zee, berg, rivier, p. 151-152.
27
‘“De razende oorlogsverklaring der Jongeren”.’ In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 9 januari 1926, ochtendblad B.
28
Goedegebuure, Op zoek naar een bezield verband, p. 175.
29
‘Herman Robbers als uitgever.’ In: Nieuwsblad voor den boekhandel, 22 september 1937, p. 530.
30
Zie ook: Roel Houwink, ‘Herinneringen (1).’ In: lambe 2 (1982) 5, p. 34-37.
31
Van Boven, Een hoofdstuk apart, p. 63-72.

Over dit hoofdstuk/artikel

Arno Kuipers

over Herman Robbers

over Roel Houwink


7 april 1925


1
Alle aangehaalde brieven bevinden zich in de collectie van het Letterkundig Museum.
2
Zie Hans Anten, Van realisme naar zakelijkheid (Utrecht 1982), p. 40-44. Zie ook p. 25-26 over het verzet van de jongeren tegen het proza van Robbers. Zie ook Jaap Goedegebuure, Nieuwe zakelijkheid (Utrecht 1992), p. 100.
3
Erica van Boven, Een hoofdstuk apart: ‘vrouwenromans’ in de literaire kritiek 1898-1930 (Amsterdam 1992), p. 30.
4
Ibid, p. 42-48.
5
Zie voor de relaties van Slauerhoff met Robbers (en Houwink): Wim Hazeu, Slauerhoff. Een biografie. Tweede druk (Amsterdam 1995).
6
Zie Ludo Stynen, Lode Zielens, volksschrijver (Tielt 2001). Via Robbers kwam Lode Zielens ook in nauw contact te staan met Roel Houwink.
7
Zie Henk ten Berge, ‘De debutant en de kunstpaus. Henk ten Berge over Jan de Hartog en Herman Robbers in Schoorl.’ In: Kees de Bakker (red.), Hier schijnt de zon. Van Bernlef tot Reve: schrijvers over Schoorl, Camperduin en Groet (Schoorl 2003), p. 42-65.
8
Een korte biografische schets biedt Hans Werkman, ‘Roel Houwink’, in: Dineke Colenbrander [et. al], Opwaartsche wegen. Schrijversprentenboek 28. (‘s-Gravenhage/Kampen/Haarlem 1989), p. 50-52.
9
Zie Wim Hazeu, Gerrit Achterberg. Een biografie. Derde druk (Amsterdam 1989), p. 106-112.
10
Zie Gillis J. Dorleijn, ‘Weerstand tegen de avantgarde in Nederland.’ In: Hubert F. van den Berg en Gillis J. Dorleijn (red.), Avant-garde! Voorhoede? Vernieuwingsbewegingen in Noord en Zuid opnieuw beschouwd (Nijmegen 2002), p. 137-155.
11
Roel Houwink, ‘Muggendans.’ In: Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift 31 (1921), dl. lxi, p. 336-345.
12
De roman van Bernard Bandt (1897) is een coming-of-age-roman over een jonge adolescent met een moeizame kantoorbaan die zijn weg moet vinden in het volwassen leven. De roman beleefde tot 1919 zeven herdrukken.
13
Jaap Goedegebuure, Op zoek naar een bezield verband. De literaire en maatschappelijke opvattingen van H. Marsman in de context van zijn tijd (Amsterdam 1981), p. 85-86.
14
Van Boven, Een hoofdstuk apart, p. 32-34.
15
Roel Houwink, ‘[recensie van] Hartsgeheimen, door Henry Barbusse.’ In: Den Gulden Winckel 21 (1922), p. 169.
16
Hans Werkman, ‘Roel Houwink’, p. 50.
17
Paul van Ostaijen, ‘[recensie van] Roel Houwink, Novellen, Zeist.’ In: Verzameld werk iv (Amsterdam 1979), p. 520.
18
Ibid.
19
H. Marsman, ‘Over Roel Houwink’s Novellen.’ In: De Vrije Bladen 1 (1924), p. 209.
20
Ibid, p. 209-210.
21
Goedegebuure, Op zoek naar een bezield verband, p. 86.
22
Roel Houwink, Novellen (1920-’22) (Zeist 1924), p. 91.
23
Marsman, ‘Over Roel Houwink’s Novellen’, p. 209.
24
Zie Jaap Goedegebuure, Zee, berg, rivier. Het leven van H. Marsman (Amsterdam 1999), p. 134-150.
25
H. Marsman, ‘Marginalia – Aan de Heeren Dr. P.N. van Eyck en J. Greshoff.’ In: De Vrije Bladen 2 (1925), p. 317-319.
26
Zie voor het perspectief van Marsman op deze affaire: Goedegebuure, Op zoek naar een bezield verband, p. 175 en Zee, berg, rivier, p. 151-152.
27
‘“De razende oorlogsverklaring der Jongeren”.’ In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 9 januari 1926, ochtendblad B.
28
Goedegebuure, Op zoek naar een bezield verband, p. 175.
29
‘Herman Robbers als uitgever.’ In: Nieuwsblad voor den boekhandel, 22 september 1937, p. 530.
30
Zie ook: Roel Houwink, ‘Herinneringen (1).’ In: lambe 2 (1982) 5, p. 34-37.
31
Van Boven, Een hoofdstuk apart, p. 63-72.

Over dit hoofdstuk/artikel

Mirjam de Veth

over André Gide


Over dit hoofdstuk/artikel

over I.A. Bunin

over André Gide


1
Oestami Boeninych, 2 (Frankfurt am Main 1981), p. 81.
2
André Gide, Journal, 1, 1887-1925 (Paris 1996), p. 1184.
3
Oestami Boeninych, 2, p. 91.
4
Zie Roger John Keys, ‘Ivan Bunin and Thomas Mann’, in Forum for Modern Language Studies 36 (2000), p. 357-365.
5
Deze brief is gepubliceerd in Oestami Boeninych, 3 (Frankfurt am Main 1982), p. 212.
6
Oestami Boeninych, 3, p. 102.
7
Oestami Boeninych, 3, p. 109.
8
Oestami Boeninych, 3, p. 107.
9
Oestami Boeninych, 3, p. 116.
10
André Gide, Journal. Dl. 2, 1926-1950 (Parijs 1997), p. 780.
11
Oestami Boeninych, 3, p. 110.
12
Geciteerd in I.A. Boenin. Novyje materially (Moskou 2004), p. 360.
13
Georgi Adamovitsj, ‘Table talk’, in Novy Zjoernal, nr. 66, 1961, p. 87.
14
André Gide, Roger Martin du Gard, Correspondance. Dl. 2, 1935-1951 (Paris 1968), p. 237.
15
‘Perepiska I.A. Boenina s M.A. Aldanovym’, in Novy Zjoernal, nr. 153, 1983, p. 163.
16
Geciteerd in Cahiers de l’émigration russe 4 (1997), p. 154.
17
Zie noot 16.

Over dit hoofdstuk/artikel

Marco Entrop

over André Gide