Over dit hoofdstuk/artikel

Ben ten Holter

over S. Carmiggelt

over Willem Elsschot


+
ben ten holter (1942) is de auteur van (o.a.) het Groot Amsterdams kroegenboek, Amsterdam ongekend en, vijfentwintig jaar lang, van de Amsterdam op Zak-agenda.

Over dit hoofdstuk/artikel

Frank Okker

over M.H. Székely-Lulofs


+
frank okker (1951) schreef eerder in De Parelduiker over Willem Walraven, Andrei Makine, Mathieu Corman en Madelon Székely-Lulofs, wier biografie, Tumult, hij in 2008 publiceerde.

Over dit hoofdstuk/artikel

Frank Okker

over M.H. Székely-Lulofs


+
frank okker (1951) schreef eerder in De Parelduiker over Willem Walraven, Andrei Makine, Mathieu Corman en Madelon Székely-Lulofs, wier biografie, Tumult, hij in 2008 publiceerde.

Over dit hoofdstuk/artikel

Niels Bokhove

over Joseph Roth


+
niels bokhove (1946), filosoof en Kafka-expert, schreef eerder over Hermans, Kafka, David Vogel en Sándor Márai voor De Parelduiker. Binnenkort verschijnt van hem Awaters spoor, wandelingen door het Utrecht van Nijhoff.
1
Zie Heinz Lunzer & Victoria Lunzer-Talos, Joseph Roth. Leben und Werk in Bildern. Überarb. Neuaufl. (Keulen 2009), p. 98, afb. 139.
2
Roth schreef op 11 juli 1934, bijna veertig jaar oud, aan Stefan Zweig: ‘Ich fürchte […], daß ich im selben Alter verrückt werde, wie mein Vater.’ (Briefe 1911-1939. Hrsg. u. eingel. v. H. Kesten [Keulen/Berlijn 1970], p. 349.).
3
David Bronsen, Joseph Roth. Eine Biographie (Keulen 1974), p. 40v.
4
Fred Grübel, Schreib das auf eine Tafel die mit ihnen bleibt. Jüdisches Leben im 20. Jahrhundert (Wenen/Keulen/Weimar 1998), p. 29.
5
Bronsen, Op. cit., p. 67; Wilhelm von Sternburg, Joseph Roth. Eine Biographie (Keulen 2009), p. 97v.
6
Zie de lijst van fabulaties in: Bronsen, Op. cit., p. 34vv.
7
S. Morgenstern, Joseph Roths Flucht ohne Ende. Erinnerungen (Keulen 2008), p. 19.
8
Bronsen, Op. cit., p. 332.
9
Bronsen, Op. cit., p. 34.
10
Von Sternburg, Op. cit., p. 183, 302, 436, 460. – Merkwaardig genoeg is dit thema sterk onderbelicht gebleven in de studies over Roth en zijn werk. Het enige wat ik ken is hoofdstuk 2, ‘Phantasie und Wirklichkeit. Geburtsort und Vaterschaft im Leben Joseph Roths’, in Bronsens biografie, p. 29-42.
11
Brief van 10 juni 1930 aan G. Kiepenheuer, Briefe 1911-1939, p. 165.
12
Bronsen, Op. cit., p. 35.
13
A. Rosenbaum, ‘The Tailor’s Synagogue’ en ‘Memories of the Past’ (vert. J.O. Goldstein en J. Landau), Rzeszow Community Memorial Book (Poland), http://www.jewishgen.org/yizkor/rzeszow/rzeszow.html, p. 476 en 478-80, scan van oorspronkelijk Jiddische versie Kehilat Raysha: seferzikaron. Ed. by M. Yari-Wold (Tel Aviv 1967) op http://yizkor.nypl.org/index.php?id=1438 (op de website van de New York Public Library).
14
‘Memories and Happenings. A Portrait of Rzeszow at the Beginning of the 20th Century’, http://www.jewishgen.org/Yizkor/Rzeszow/rze214.html, p. 220.
15
Bronsen, Op. cit., p. 191v. Deze barre tocht heeft Roth verwerkt in Die Flucht ohne Ende (1927), de roman waarmee hij in Duitsland doorbrak als schrijver.
16
Morgenstern, Op. cit., p. 30v. – Op de deelnemerslijst van het congres staan K. Rosenbaum uit Berlijn en S. Rosenbaum uit Rusland. Qua herkomst zou het de tweede kunnen zijn, maar de initiaal klopt niet. (Stenographisches Protokoll der Verhandlungen des xi. Zionisten-Kongresses in Wien vom 2. bis 9. September 1913, hrsg. vom Zionistischen Aktionskomitee [Berlijn/Leipzig 1914], p. 4).
17
Lunzer & Lunzer-Talos, Op. cit., p. 55-52.
18
Een soort biografie van hem (in het Jiddisch) bevindt zich ook in Kehilat Raysha: sefer zikaron, p. 481-83, maar daarvan is geen Engelse vertaling beschikbaar. Met dank aan Reuven Shekel voor de vertaling van deze biografische schets.
19
Bronsen, Op. cit., p. 97v.
20
Joseph Roth, Geschäft ist Geschäft. […] Der Briejwechsel zwischen Joseph Roth und den Exilverlagen Allert de Lange und Querido 1933-1939. Hrgs. u. eingel. v.M. Rietra […] (Keulen 2005), p. 18ov en 385.
21
Zie het lemma ‘Berlin-Hamburger Bahn’ in Wikipedia op internet.
22
Zie http://www.jewishgen.org/Yizkor/Rzeszow/rze103. html#27b.
23
J. Elias, in het Berliner Tageblatt van 20 juli 1916 (geciteerd naar Franz Kafka, Briefe April 1914-1917. Hrsg. v.H.-G. Koch [Frankfurt am Main 2005], p. 538; zie Kafka’s ironische, soms hilarische verslag van zijn ontmoeting op p. 177-182).
24
Zie http://yizkor.nypl.org/index.php?id=1389; Belz Memorial Book, http://www.jewishgen.org/Yizkor/belz/bel522.html.
25
Bronsen, Op. cit., p. 341. Vgl. over de Hirtenstraße: Joseph Roth, Juden auf Wanderschaft (Keulen 1985), p. 49v, en Joseph Roth in Berlin. Ein Lesebuch für Spaziergänger. Hrsg. von M. Bienert (Keulen 20035), p. 73vv.
26
Brief van 10 juni 1930 aan G. Kiepenheuer, zie noot 11.

Over dit hoofdstuk/artikel

Marco Daane

over Mau Marssen


+
marco daane (1959) is redacteur van De Parelduiker. Hij publiceerde eerder diverse artikelen en boeken over Vlaamse schrijvers en Britse literaire onderwerpen.
1
The Observer, 26 juli 2009.
2
In het Letterenhuis, het Vlaams letterkundig museum in Antwerpen, komt de naam Mau Marssen c.q. Maurice Mus zelfs niet in de catalogus Agrippa voor. Veel data, adressen en bibliografische details in dit artikel zijn ontleend aan een publicatie van de Brugse heemkundige Hendrik Demarest: ‘Musten Mis te gast bij de mafia’, uitgegeven als nrs. 5-6-7-8 (mei-juni-juli-augustus 1990) van de Brugse Gidsenkroniek, jaargang 23. Dit is tevens een aangevulde overdruk uit Koerier van de Beer, april 1978. Gemakkelijker te vinden is zijn samenvatting hiervan in Brugse mensen in de buurschap Langestraat (Brugge 1982), p. 66-67.
3
De man die koud bleef (Brugge [1926]), p. 7.
4
Het pand herbergt nog steeds horeca, in de gedaante van het restaurant Den Amand.
5
In de gevel van een gebouw op de hoek van de Akademiestraat en het Jan van Eyckplein bevindt zich in een nis een stenen beeld dat Brugges oudste inwoner voorstelt: Beertje van de Loge, oftewel van de Poorterslogie, het Corporatiehuis van de poorters en kooplieden van de stad Brugge.
6
Vlaamsche Arbeid 12 (1927), p. 191-192.
7
Maurits Van Coppenolle, Figuren uit Het Brugsche (Brugge 1936).
8
Geert Grub, ‘De verloren schaapjes door Mau Marssen’. In: Kruispunt-Sumier nr. 39 (september 1971), [p. 44-45].
9
Nieuwe Rotterdamsche Courant, 26 november 1928 (ook in Modern, al te modern. Critiek der Vlaamsche poëzie 1923-1930, Kortrijk 1931, p. 94).
10
‘Vlaamsch Erts.’ In: De Stem 9 (1929), p. 151-157.
11
Jong Dietschland 3 (1929), p. 78.
12
In Seinen 1 (1931) 1, p. 9 wordt de verschijning ervan in De Tribune vermeld. Ondanks herhaalde naspeuringen is deze publicatie niet gevonden.
13
Eric Van Hove, ‘Hugo Vrielinck: een bewogen leven.’ In: Het Nieuwsblad, 21/22 oktober 1989.
14
Karel Jonckheere, Waar plant ik mijn ezel? (Brussel/Den Haag 1974), p. 127-128. Zie verder over dit gezelschap: Marco Daane, ‘Een vluchtig geheim. Leven en werken van de “Brugse Maffia”.’ In: Vlaanderen 52 (2003) 295 (april), p. 113-121.
15
Hendrik Demarest meldt hem ook daarna nog in almanakken te hebben aangetroffen als Mus, herbergier, St. Amandsstraat 6 (niet gevonden).
16
André Anny e.a., Het openbaar vervoer te Brugge. I. De stadstram (z.pl., 1994).
17
Henri Demarest, ‘August Stellamans; nog een Christen-Democraat aan het woord.’ In: Brugs Ommeland 19 (1979) 4, p. 315-325; en Ria Barremaecker e.a., Assebroek. Geschiedenis van de Brugse rand. (Brugge [1987]).
18
Brief van Adri(aan) van Renssen aan Hugo Vrielynck d.d. 19 december 1977, geciteerd door Hendrik Demarest in Koerier van de Beer 8 (1978) 2 (april).
19
H. Anten, ’“Niets wordt beschreven, alles is er”. Nijhoff, Du Perron en Constant van Wessems “Bijleveld-bundel”’. In: Traditie en vernieuwing. Opstellen aangeboden aan A.L. Sötemann (Utrecht/Antwerpen 1985), p. 203-213.
20
Brieven E. du Perron aan Constant van Wessem, 19 oktober en 9 november 1930 (Brieven II, Amsterdam 1978). Hij herhaalde zijn visie in zijn recensie van de bundel in Den Gulden Winckel van februari 1931, p. 26 (Verzameld werk II, Amsterdam 1955, p. 268-274; met dank aan Thijs Wierema).
21
Nieuwe Amhemsche Courant, 27 december 1930. Met dank aan Hein Aalders.
22
De Gids 95 (1931) I, 1, p. 137-138.
23
Seinen 1 (1931) 1, p. 9.
24
Twintig Noord- en Zuid-Nederlandse verhalen (Utrecht 1930), p. 310.
25
Marssen moest twee toneelstukken insturen; het andere is meer dan waarschijnlijk Nalatenschap van zonden geweest, dat ook in Twintig Noord- en Zuid-Nederlandse verhalen wordt genoemd. Hij won tevens een geldprijs van 1000 frank. De Morgendstar verplichtte zich ertoe de winnende stukken in 1930 of 1931 uit te voeren. (Letterenhuis, archief De Morgendstar, map M806/D.) Deze toneelmaatschappij bestaat overigens nog steeds.
26
Het tijdschrift vermeldde geen redactie. Vrielyncks huisadres was tevens het redactieadres.
27
Zie over Seinen: Lut Missinne, Kunst en leven, een wankel evenwicht. Ethiek en esthetiek: prozaopvattingen in Vlaamse tijdschriften en weekbladen tijdens het interbellum (1927-1940) (Leuven/Amersfoort 1994); en Renaat Ramon, Geschreven tijd. Literaire en semi-literaire tijdschriften in West-Vlaanderen 1805-2005 (Brugge 2005). Ook van Seinen is in het Letterenhuis geen spoor te vinden.
28
In: Peripatetisch onderricht. Nieuwe kroniek der poëzie (Utrecht/Brussel 1942), p. 63-67.
29
Edward Trips, ‘De maffia.’ In: Brugsch Handelsblad, 14 oktober 1967.
30
‘Spreken met Hugo Vrielynck.’ In: Brugsch Handelsblad, 8 juli 1977.
31
In de Literaire gids voor West-Vlaanderen (Schoten 1985).
32
‘Uit het nabije verleden van een kamervoorzitter. Achille Van Acker. “Toen hij nog lid was van de Brugse Maffia”.’ In: Provinciale Zeeuwsche Courant, 22 januari 1972, p. 16.
33
Mijn woningen. Autobiografisch vierluik (Amsterdam 1997).
34
Vraag me geen leugens (Antwerpen 1986).
35
Citaat in ‘Spreken met Hugo Vrielynck.’ In: Brugsch Handelsblad, 8 juli 1977.
36
Her en der is er sprake van de romans Het beest, Francis van Mander (met Geert Grub), Hadcheck, Oogst van zonden, De stokslager, Verloren brood en De ziener, en de novelle Tips en Taps, of de Zwakheid der Kracht, de Kracht der Zwakheid. Geen ervan lijkt te zijn gepubliceerd.
37
De Garve was geen vrijblijvend clubje. Adriaan van der Veen en Johan Daisne debuteerden er, de reportages van Egon Erwin Kisch werden er voor het eerst in vertaling (van Nico Rost) uitgebracht en verder verschenen er onder meer De klok van Brulez, een zeer succesvolle herdruk van Minnes dichtbundel In den zoeten inval en uitgaven van Multatuli en Poesjkin.
38
Fernand Bonneures Lexicon van Westvlaamse schrijvers (Torhout 1984-1989) geeft als jaartal 1939, maar de novelle werd al in 1938 besproken door J.A. Rispens (zie noot 39).
39
J.A. Rispens, Richtingen en figuren in de Nederlandsche letterkunde na 1880 (Kampen [1938]), p. 424.
40
Mededeling in handschrift door Marssen in een aan D[irk]. de Jong geschonken exemplaar (Koninklijke Bibliotheek Den Haag, afdeling Bijzondere Collecties). Dirk de Jong was een belangrijk collectioneur van literair werk (vaak met opdracht) en later van clandestien drukwerk. Dat zijn exemplaren van Marssens werk zijn overgeleverd, is bijzonder: tijdens het vergissingsbombardement op het Bezuidenhout van 3 maart 1945 ging zijn literaire collectie ‘nagenoeg’ verloren, maar het clandestiene drukwerk bevond zich in een andere kast die gespaard bleef. Piet Calis, ‘Het avontuur van Dirk de Jong.’ In: Berry Dongelmans e.a. (red.), Dierbaar magazijn. De bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (Amsterdam, cop. 1995), p. 143-152.
41
Cf. noot 40, maar dan in een exemplaar van Nuchtere wereld.
42
Karel Jonckheere vatte deze plot samen in Waar plant ik mijn ezel?, p. 127-132.
43
Demarest, Koerier van de Beer 8 (1978) 2 (april).
44
Mededeling in zijn brief aan Hugo Vrielynck (noot 18). Van Renssen heeft het over ‘Alfred (of is het: Albert?) de Pisser’ en Karel Jonckheere over Het Epos van de Pisser, maar de laatste heeft het boekje dus niet ingezien. Edward Trips sprak in het Brugsch Handelsblad van 14 oktober 1967 over De Pisser; Lukas De Vos maakte in zijn dooprede voor Walter Soethoudts memoires Uitgevers komen in de hemel gewag van Oscar de Pisser (http://ansiel.cinebelblogs.be/, 4 maart 2008); helaas lukte het niet met hem daarover in contact te komen.
45
J. Greshoff, Afscheid van Europa. Leven tegen het leven (‘s-Gravenhage / Rotterdam cop. 1969).
46
Het vroegere tramdepot aan het Gaston Roelandtsplein (destijds Gemeenteplaats) bestaat nog steeds en fungeert nu als depot van de stadsbussen. Ronny Standaert, ‘Beknopte geschiedenis van de Brugse tram’. In: Arsbroek Kring Hervé Stalpaert Jaarboek 5 (1988), blz. 80-84.
47
De citaten en gegevens rond Maurice Mus’ oorlogstijd zijn ontleend aan zijn dossier in het archief van het Militair Gerechtshof te Brussel (Paleis van Justitie), Krijgsraad Brugge nr. 2816. (Met dank aan Marcel van den Boogert.)
48
De ot maakte gebruik van particuliere bedrijven. Jan Vincx, Vlaanderen in uniform. Deel 2 (Antwerpen 1981), p. 244.
49
Jos Rondas en Kurt Ravyts, Het Brugse 1940-1945. Deel 3. Het repressieklimaat en de Brugse Krijgsraad (Kortrijk 2001), p. 387 e.v. Rondas en Ravyts citeren uit het tweewekelijks verschijnende Woensdagblad, dat gedetailleerd aandacht schonk aan deze staart van de oorlog. Mus’ terugkeer is er niet in opgetekend.
50
Aanvullende lijst van vermisten d.d. 31 mei 1946. Stukken betreffende de repatriëring van gedeporteerde arbeiders (vrijwillige en verplichte) en krijgsgevangenen, 1945-1947, Stadsarchief Brugge (gemeentearchief Assebroek, nr. 885). Met dank aan Noël Geirnaert.
51
Raymond Brulez schrijft in zijn geromantiseerde memoires Mijn woningen dat Mus ook ‘chauffeur van een Organisation-Todt-Kolonne’ zou zijn geweest, maar daar is in diens dossier geen sprake van.
52
Het Belgisch Staatsblad van 23 oktober 1947 meldt een gevangenisstraf van achttien maanden.
53
Marnix loste later alsnog de verwachtingen in door in Leuven zijn ingenieursgraad te behalen. Hij trad in dienst van het telefoonbedrijf Bell te Antwerpen.
54
Geert Grub, ‘De verloren schaapjes door Mau Marssen.’ In: Kruispunt-Sumier nr. 39 (september 1971), [p. 44-45].
55
Steenbokje nr. 6, [april 1964], 352 blz.; oorspronkelijk uitgegeven door Van Kampen in 1952 op 400 blz.
56
Ludo Simons, Geschiedenis van de uitgeverij in Vlaanderen. ii. De twintigste eeuw (Tielt 1987).
57
In de blurb van Vrouwelijke monsters werden zijn schuilnamen én ware naam zonder omhaal vermeld. Zie ook Agrippa, de catalogus van het Letterenhuis.
58
Cor Docter in Grossiers in moord en doodslag. Veelschrijvers in Nederland en Vlaanderen (Amsterdam 1997). Van Eck heeft zeven- tot achthonderd titels op zijn verschillende schrijversnamen staan, waaronder ook de stationsromans rond de speurder Jo Durand.
59
Collectie van de auteur.
60
Karel Jonckheere, Waar plant ik mijn ezel?, p. 127-132.
61
De Sint-Jozefstraat is na de fusie van Brugge en de randgemeenten omgedoopt in Vondelstraat.
62
Burgerwelzijn, 18 augustus 1977.
63
Demarest drukte in de Brugse Gidsenkroniek het bidprentje van de familie af, waarin sprake is van ‘een lange lijdensweg’.
64
Brief aan Hugo Vrielynck d.d. 19 december 1977, geciteerd door Demarest in Koerier van de Beer 8 (1978) 2 (april).
65
Plattegrond van de begraafplaats, Stadsarchief Brugge (gemeentearchief Assebroek, nr. 895). Hij lag begraven in vak 39, rechts, graf 21.

Over dit hoofdstuk/artikel

Rob van Altena

over Ernst van Altena


+
rob van altena (1931), oudere broer van Ernst van Altena, was onder meer leraar Frans en vertaler.
1
de Volkskrant, 19 juni 1999.
2
Ben Haveman, Neuriënd naar het einde. Portretten op leven en dood (Amsterdam 2007), p. 259.
3
D.J. van de Pol, zie noot 45.
4
Rotterdams Nieuwsblad, 27 november 1981.
5
de Volkskrant, 7 juni 1991.
6
De Poëziekrant, nr. 5, 1995.
7
Het Binnenhof, 2 december 1989.
8
Provinciale Zeeuwse Courant, 17 november 1973.
9
de Volkskrant van 11 december 1998.
10
Nestor, maart 1995.
11
Het Parool, 11 december 1998.
12
Het Vaderland, 4 oktober 1958.
13
De Poëziekrant, nr. 5, 1995.
14
Archiefnr. 1057, inv. nr. 132.
15
De Poëziekrant, nr. 5, 1995.
16
de Volkskrant, 7 juni 1991; Haarlems Dagblad, 27 maart 1982.
17
Ben Haveman, Neuriënd naar het einde, p. 261.
18
Het Parool, 11 december 1998.
19
Uitnodiging aan vrienden en bekenden voor zijn 65ste verjaardag.
20
Guus Luijters in het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2000-2001.
21
Haarlems Dagblad, 24 juni 1985.
22
Rotterdams Dagblad, 12 december 1998.
23
Het Parool, 11 december 1998.
24
Voorwoord door Ernst van Altena in zijn verzameluitgave Van Apollinaire tot Wedekind, dertig jaar poëzie vertalen (Bussum 1981).
25
De Standaard, 17 mei 1965.
26
De Groene Amsterdammer, 28 juni 1995.
27
Schriftelijke mededeling van het Nederlands Jazz Archief, 10 januari 2005.
28
Studio, 11 oktober 1970.
29
Elseviers Weekblad, 10 juli 1965.
30
Algemeen Dagblad, 27 januari 1965.
31
De Standaard, 6 maart 1984.
32
Noordhollands Dagblad, 11 december 1998; Gelders Dagblad en Haagsche Courant, 19 juni 1999; de Volkskrant, 7 juni 1991; Ben Haveman, Neuriënd tot het einde, p. 261.
33
De Poëziekrant, nr. 5, 1995.
34
Van taal tot taal, december 1994.
35
De Groene Amsterdammer, 28 juni 1995.
36
Nestor, maart 1995; De Telegraaf, 11 april 1964; Leeuwarder Courant, 1 mei 1976.
37
Mondeling tegen J.C. van Schaik, na een bijeenkomst van dragers van een Franse onderscheiding.
38
De Poëziekrant, nr. 5, 1995.
39
Ben Haveman, Neuriënd tot het einde, p. 262.
40
O.a. in De Standaard, 17 mei 1965.
41
Nestor, juni 1995.
42
2 oktober 1982.
43
De Gelderlander, 12 december 1998. ‘Ik heb ze allemaal gekend: Brassens, Gréco, Prévert’, in: Haagsche Courant, 19 juni 1999.
44
Mondelinge mededeling Mieke Barten, 25 mei 2005.
45
Laatste zin van een interview door D.J. van de Pol in Vrij Nederland van 29 maart 1969. Achteraf heeft Ernst de journalist nog gebeld met het verzoek die zin te schrappen, maar deze weigerde dat.
46
Algemeen Dagblad, 27 januari 1965; De Gelderlander, 12 december 1998.
47
Ernst van Altena, Als je erdoor bent is het water heerlijk, een cyclus gedichten (Amsterdam 1970).
48
Haagsche Courant, 9 januari 1999.
49
De Poëziekrant, nr 5, 1995.
50
Elseviers Weekblad, 10 juli 1965.
51
Mondelinge mededelingen Jetty Paerl, 2 november 2002.
52
Ernst van Altena, Van Apollinaire tot Wedekind, p. 158.
53
De Poëziekrant, nr. 5, 1995.
54
Ernst van Altena in Jacques Brel, Mijn vlakke land/Le plat pays (Amsterdam 2005), p. 11.
55
Idem, p. 10.
56
Ben Haveman, Neuriënd naar het einde, p. 263.
57
Het Parool, 11 december 1998.
58
NRC Handelsblad, 29 juli 1994.
59
NRC Handelsblad, 2005.
60
Ben Haveman, Neuriënd naar het einde, p. 263.
61
Mohammed El-Fers, Jacques Brel (Amsterdam 1991).
62
De Poëziekrant, nr. 5,1995.
63
Inleiding bij de opening van het Schrijvershuis op 12 november 1975.
64
De Gooi-en Eemlander, 11 april 1991; Provinciale Zeeuwse Courant, 12 april 1991.
65
de Volkskrant, 7 juni 1991.
66
De Poëziekrant, nr. 5, 1995.
67
Provinciale Zeeuwse Courant, 6 oktober 1995.
68
Lange recensie door Paul Beers van Ernsts vertaling van De kunst van de roman door Milan Kundera in de Volkskrant, 24 december 1987.
69
Nestor, maart 1995.
70
Noordhollands Dagblad, 11 december 1998.

Over dit hoofdstuk/artikel

Rob van Altena

over Ernst van Altena


+
rob van altena (1931), oudere broer van Ernst van Altena, was onder meer leraar Frans en vertaler.
1
de Volkskrant, 19 juni 1999.
2
Ben Haveman, Neuriënd naar het einde. Portretten op leven en dood (Amsterdam 2007), p. 259.
3
D.J. van de Pol, zie noot 45.
4
Rotterdams Nieuwsblad, 27 november 1981.
5
de Volkskrant, 7 juni 1991.
6
De Poëziekrant, nr. 5, 1995.
7
Het Binnenhof, 2 december 1989.
8
Provinciale Zeeuwse Courant, 17 november 1973.
9
de Volkskrant van 11 december 1998.
10
Nestor, maart 1995.
11
Het Parool, 11 december 1998.
12
Het Vaderland, 4 oktober 1958.
13
De Poëziekrant, nr. 5, 1995.
14
Archiefnr. 1057, inv. nr. 132.
15
De Poëziekrant, nr. 5, 1995.
16
de Volkskrant, 7 juni 1991; Haarlems Dagblad, 27 maart 1982.
17
Ben Haveman, Neuriënd naar het einde, p. 261.
18
Het Parool, 11 december 1998.
19
Uitnodiging aan vrienden en bekenden voor zijn 65ste verjaardag.
20
Guus Luijters in het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2000-2001.
21
Haarlems Dagblad, 24 juni 1985.
22
Rotterdams Dagblad, 12 december 1998.
23
Het Parool, 11 december 1998.
24
Voorwoord door Ernst van Altena in zijn verzameluitgave Van Apollinaire tot Wedekind, dertig jaar poëzie vertalen (Bussum 1981).
25
De Standaard, 17 mei 1965.
26
De Groene Amsterdammer, 28 juni 1995.
27
Schriftelijke mededeling van het Nederlands Jazz Archief, 10 januari 2005.
28
Studio, 11 oktober 1970.
29
Elseviers Weekblad, 10 juli 1965.
30
Algemeen Dagblad, 27 januari 1965.
31
De Standaard, 6 maart 1984.
32
Noordhollands Dagblad, 11 december 1998; Gelders Dagblad en Haagsche Courant, 19 juni 1999; de Volkskrant, 7 juni 1991; Ben Haveman, Neuriënd tot het einde, p. 261.
33
De Poëziekrant, nr. 5, 1995.
34
Van taal tot taal, december 1994.
35
De Groene Amsterdammer, 28 juni 1995.
36
Nestor, maart 1995; De Telegraaf, 11 april 1964; Leeuwarder Courant, 1 mei 1976.
37
Mondeling tegen J.C. van Schaik, na een bijeenkomst van dragers van een Franse onderscheiding.
38
De Poëziekrant, nr. 5, 1995.
39
Ben Haveman, Neuriënd tot het einde, p. 262.
40
O.a. in De Standaard, 17 mei 1965.
41
Nestor, juni 1995.
42
2 oktober 1982.
43
De Gelderlander, 12 december 1998. ‘Ik heb ze allemaal gekend: Brassens, Gréco, Prévert’, in: Haagsche Courant, 19 juni 1999.
44
Mondelinge mededeling Mieke Barten, 25 mei 2005.
45
Laatste zin van een interview door D.J. van de Pol in Vrij Nederland van 29 maart 1969. Achteraf heeft Ernst de journalist nog gebeld met het verzoek die zin te schrappen, maar deze weigerde dat.
46
Algemeen Dagblad, 27 januari 1965; De Gelderlander, 12 december 1998.
47
Ernst van Altena, Als je erdoor bent is het water heerlijk, een cyclus gedichten (Amsterdam 1970).
48
Haagsche Courant, 9 januari 1999.
49
De Poëziekrant, nr 5, 1995.
50
Elseviers Weekblad, 10 juli 1965.
51
Mondelinge mededelingen Jetty Paerl, 2 november 2002.
52
Ernst van Altena, Van Apollinaire tot Wedekind, p. 158.
53
De Poëziekrant, nr. 5, 1995.
54
Ernst van Altena in Jacques Brel, Mijn vlakke land/Le plat pays (Amsterdam 2005), p. 11.
55
Idem, p. 10.
56
Ben Haveman, Neuriënd naar het einde, p. 263.
57
Het Parool, 11 december 1998.
58
NRC Handelsblad, 29 juli 1994.
59
NRC Handelsblad, 2005.
60
Ben Haveman, Neuriënd naar het einde, p. 263.
61
Mohammed El-Fers, Jacques Brel (Amsterdam 1991).
62
De Poëziekrant, nr. 5,1995.
63
Inleiding bij de opening van het Schrijvershuis op 12 november 1975.
64
De Gooi-en Eemlander, 11 april 1991; Provinciale Zeeuwse Courant, 12 april 1991.
65
de Volkskrant, 7 juni 1991.
66
De Poëziekrant, nr. 5, 1995.
67
Provinciale Zeeuwse Courant, 6 oktober 1995.
68
Lange recensie door Paul Beers van Ernsts vertaling van De kunst van de roman door Milan Kundera in de Volkskrant, 24 december 1987.
69
Nestor, maart 1995.
70
Noordhollands Dagblad, 11 december 1998.

Over dit hoofdstuk/artikel

Ruben van Luijk

over J. Slauerhoff

over Jan Greshoff


over Japan


+
ruben van luijk (1976) werkt als historicus aan de Universiteit van Tilburg. Hij publiceerde eerder over Slauerhoff en Jules Verne.
1
J. Slauerhoff, Verzamelde gedichten, bezorgd door K. Lekkerkerker (Amsterdam 1995), p. 796. Hein Aalders wijdt enkele regels aan de eerste hokkai (‘Het komen van mijn gedichten’) in zijn proefschrift over Slauerhoff als criticus: H.G. Aalders, Van ellende edel. De criticus Slauerhoff over het dichterschap (Amsterdam 2005), p. 256.
2
Biografische informatie ontleend aan Wim Hazeu, Slauerhoff. Een biografie (Amsterdam 1995), p. 270-275; J. Slauerhoff, Reisbeschrijvingen, bezorgd door Herman Vernout (‘s-Gravenhage 1981), p. 175-176; Etto Krijger, Slauerhoff in zelfbeelden (Amsterdam 2003), p. 42, 70.
3
Slauerhoff aan Hans Feriz, november 1925; Krijger, Op. cit., p. 87. In de eerste afdeling van de bundel Oost-Azië (1928) staan gedichten die geïnspireerd zijn op Slauerhoffs bezoek aan Japan in het najaar van 1925.
4
‘Bibliotheek van J. Slauerhoff geschonken aan het Gemeente-archief te ‘s-Gravenhage 1939’, Letterkundig Museum Den Haag, S00646P.
5
Arie Pos, Chen Shaogang & Nanneke Scheltens-Boerma, Dronken in de lente. De Chinese gedichten van J. Slauerhoff (Leiden 1993), p. 12.
6
Julius Kurth, Japanische Lyrik aus vierzehn Jahrhunderten (München z.j. [1902]), p. i.
7
Zie Bertrand Agostini, ‘The Development of French Haiku in the First Half of the 20th Century: Historical Perspectives’, in: Modern Haiku 32 (2001) 2.
8
Basil Hill Chamberlain, Japanese poetry (London 1911).
9
Bijvoorbeeld T.G. Komai, ‘On Japanese poetry’, in: The Poetry Review 3 (juli-december 1913), p. 289-292; en de bekendere Yone Noguchi, auteur van The spirit of Japanese poetry (London 1914).
10
Yoshinobu Hakutani, ‘Ezra Pound, Yone Noguchi, and Imagism’, in: Modern Philology. A Journal devoted to Research in Medieval and Modern Literature 90 (1992-1993), p. 46-69, aldaar p. 48.
11
Richard Aldington, Images of war (London z.j. [1919]), p. 25. Het gedicht is ook te vinden in Aldington’s Collected poems 1915-1923 (London 1933), p. 75.
12
Jean Paulhan e.a., ‘Haï-Kaïs’, in: La Nouvelle Revue Française 15 (1920), p. 319-345, aldaar p. 335.
13
Willy Vande Walle, Haiku. Van scherts tot experiment (Amsterdam 2003), p. 9. Zie voor Doeff ook Frits Vos, ‘Hollanders als curiosa’, in: J. van Tooren, De Waterwilgen. Japanse Senry (Amsterdam 1987), p. 131-136.
14
Louis Couperus, Nippon, in: Volledige Werken 48 (Amsterdam 1992), p. 142-143.
15
Couperus, Nippon, p. 146. Couperus zal zijn haiku aan een Engelse vertaling ontleend hebben, gezien zijn eerdere uitlatingen dienaangaande en zijn gebruik van de term ‘lyrisch epigram’.
16
Couperus, Nippon, p. 147-148.
17
Vonken van het vuur. Kleine gedichten (Arnhem 1925), p. 44, 47.
18
Keurdicht (1907-1927) (Maastricht 1927), en Vonken van het vuur. Kleine gedichten (Maastricht 1928), p. 89. Zie ook Louis Gillet, Jan Greshoff. Zijn poëzie en poëtiek (Hasselt 1971), p. 345.
19
Gedichten 1907-1934 (‘s-Gravenhage 1934), p. 92-97; Gillet, Op. cit., p. 363-364.
20
Helikon 1 (1931), p. 27-28.
21
Groot Nederland 34 (1936) 102, p. 509.
22
Dit gedicht is tevens terug te vinden in Slauerhoffs gedicht ‘De Eenzamen’, als derde strofe in het vierde deel. Of de drie regels hun bestaan begonnen als ‘hokkai’ of als onderdeel van het grotere gedicht, valt moeilijk meer vast te stellen.
23
Dit is de laatste geautoriseerde versie van dit gedichtje en tevens de versie die te vinden is in het afschrift van Slauerhoffs ontwerp voor zijn volgende, nooit gepubliceerde bundel ‘Al dwalend’ (‘Al dwalend’ [afschrift van conceptbundel door L.M. van Wessem-Schuster], Letterkundig Museum Den Haag, S00646A). De keuze van bezorger Kees Lekkerkerker voor de eerste versie lijkt me niettemin artistiek gezien geheel gerechtvaardigd.
24
Krijger, Op. cit., p. 174.
25
Dit is in ieder geval wel de achtergrond van de wonderlijke wederopstanding die de hokkai recent heeft mogen beleven bij een moderne Amerikaanse dichtersgroep. Wie over het internet zwerft op zoek naar informatie over hokkai’s, kan terechtkomen bij de Hokku-Inn, een in 1998 opgerichte groep van dichters die op traditionele, pre-Shikiaanse wijze hokku wil maken en op haar website ook hokkai laat zien. Met de hokkai’s van Slauerhoff hebben deze echter niets te maken. David Comler, een van de oprichters van de Hoku-Inn, bedacht de hokkai als een gesimplificeerde variant van renga waarbij de laatste regel van de ene hokku steeds als verbinding dient met de volgende. Het woord hokkai werd gevormd uit een samentrekking van hokku en kai, wat bijeenkomst of ontmoeting zou betekenen (zie: http://hokko.tripod.com/hokkai.htm; emailuitwisseling met Donna Ferrell en David Comler op 27 en 31 januari 2006).
26
Geraadpleegd werden onder andere de reeds genoemde verzamelingen van Basil Hill Chamberlain en Julius Kurth; verder Georges Bonneau, Anthologie de la poésie japonaise (Parijs 1935); K. Florenz, Dichtergrüsse aus dem Osten. Japanische Dichtungen (Leipzig z.j.); Harold Gould Henderson, The bamboo broom. An introduction to Japanese haiku (Boston 1934); Asatar Miyamori, An anthology of haiku. Ancient and modern (Tokio 1932); Michel Revon, Anthologie de la littérature japonaise. Des origines au xxième siècle (Parijs 1923); Leon de Rosny, Anthologie japonaise. Poésies anciennes et modernes des insulaires du Nippon (Parijs 1881); Clara A. Walsh, The master-singers of Japan. Being verse translations from the Japanese poets (Londen 1914).
27
Pos e.a., Op. cit., p. 12; zie ook Aalders, Op. cit., p. 247-255.
28
Émile Steinilber-Oberlin en Hidétaké Iwamura, Chansons des Geishas. Traduites pour la première fois de japonais (Parijs 1926). Een deel van Slauerhoffs bibliotheek was tijdens zijn verblijf in Tanger verbrand.
29
Hazeu, Op. cit., p. 271.
30
Krijger, Op. cit., p. 174. Volgens Krijger is dit bericht in de laatste week van 1936 verzonden, maar dat is evident onmogelijk, aangezien de dichter toen reeds enkele maanden overleden was.
31
J. Slauerhoff, ‘Een poëtisch levenswerk’, in: Nieuwe Arnhemsche Courant 40, 11862 (zaterdag 6 oktober 1943), p. 3.
32
Slauerhoffs formulering is hier overigens niet helemaal helder. Bedoelt hij dat Greshoffs gedichten ‘een imitatie Japansche vorm’ zijn, of geeft hij hiermee een omschrijving van ‘Hai Kai’? In het laatste geval zou dit een glimp van licht kunnen werpen op Slauerhoffs merkwaardige nomenclatuur. Hokkai = hokku, dat wil zeggen de oorspronkelijke Japanse vorm, terwijl haikai staat voor de (Franse?) imitatie? Het blijft interpreteren op de vierkante millimeter.
33
Gillet, Op. cit., p. 81, noemt met name Emmanuel Lochacs bundel L’Oiseau sur la pyramide. Tercets (Parijs 1924). Te denken valt ook aan Maurice Heims Haï-kaï d’Occident (Parijs 1925). Beide bundels bieden korte gedichten in rijmende vorm die weinig aan Japanse haiku doen denken maar veel gemeen hebben met Greshoffs terzines.
34
Brieven Jan Jacob Slauerhoff aan Jan Greshoff, Letterkundig Museum Den Haag, S00646 B1; brieven Jan Greshoff aan Jan Jacob Slauerhoff 1933-1935, ibidem G00785 B1.
35
Lucebert, val voor vliegengod (Amsterdam 1986, 1ste dr. 1959), p. 30.
36
Jef Last, Vloog een bloesem terug naar haar tak (‘s-Gravenhage 1966).
37
J.C. van Schagen, Narrenwijsheid en ander onkruid (Amsterdam 1961), p. 174. Voor Croiset, zie: Max Croiset, Inzicht (’s Gravenhage z.j. [1963]). Ook Bert Schierbeek moet hier gememoreerd worden, wiens bundels De deur (1972) en De tuinen van Suzhou (1986) veel Japanse invloeden laten zien.
38
De haikus in Narrenwijsheid en ander onkruid zijn gegroepeerd onder de titel ‘Miniaturen’. Naar Van Schagens eigen zeggen (p. 192) zijn deze ontleend aan twee bundeltjes (Miniaturen en Laatste vaart) die hij eerder in eigen beheer had uitgegeven, dus duidelijk voor Paula Gomes’ boekje, dat in 1964 als nieuwjaarsgeschenk bij uitgeverij Lannoo in Tielt verscheen.
39
Karel Hellemans, Tanka, haiku, senryū. Inleiding tot de Japanse poëzie (Assen 1980), p. 95. Het Boekenweekgeschenk van Aafjes uit 1973 bevat verscheidene haiku’s: Bertus Aafjes, Een lampion voor een blinde, of: de zaak van de Hollandse heelmeesters (z.p. 1973).
40
Hugo Claus, Fūga (Hasselt 1979); Nic van Bruggen, Ademloos seizoen (‘s-Gravenhage 1974), p. 56-63.
41
Allen Ginsberg, Journals mid-fifties (Londen 1995), p. 209-212; Jack Kerouac, ‘Some western haikus’, in: Scattered poems (San Francisco z.j. [1970]), p. 69-74.
42
Last, Op. cit., p. 15. Zie ook de inleiding van Bamboe ruist in het Westen van Gomes, p. 6: ‘De filosofie die hier aan het woord is, is die van de Zen – en het is waarlijk niet om mee te doen met de Zen-mode, die thans heerst van Greenwich Village tot het Leidseplein, dat wij Basjo geciteerd hebben en u bij de jaarwisseling een bundel Nederlandse haikus aanbieden.’
43
J. van Tooren, De Waterwilgen, p. 11, 12.
44
R.H. Blyth, Haiku (z.p. [Tokio] 1952) i p. v-vi. Blyths enthousiasme ging zover dat hij in de internationale verbreiding van haiku het begin van het aards paradijs meende op te merken, zie Blyth, A History of Haiku (z.p. [Tokio] 1964), p. 349.
45
Rudolf W. Poortier, ‘Nederlandse Haïkoe’, in Spektator. Tijdschrift voor Neerlandistiek 7 (1978), 9/10, p. 499-512; Hellemans, Tanka, haiku, senry; J. van Tooren, Haiku. Een jonge maan (Amsterdam 1994), i.h.b. p. 95-97; Willy Vande Walle, Haiku. Van scherts tot experiment (Amsterdam 2003).
46
Veronica F. Laterveer, Het verschijnsel ‘Haiku’ in het Nederlands taalgebied (Bloemendaal 1982), p. 17.
47
Idem, p. 36.
48
Idem, p. 26.
49
Michael Reck, Masaoki Shiki und seine Haiku-Dichtung (München 1968), p. 23.
50
Earl Miner, Hiroko Odagiki & Robert E. Morrell, The Princeton companion to classical Japanese literature (Princeton 1985), p. 276-277, 304; Vande Walle, Op. cit., p. 11-13, 37, 77-99; Reck, Op. cit., p. 47-49.
51
Zie hiervoor John Walter de Gruchy, Orienting Arthur Waley. Japonism, Orientalism, and the creation of Japanese literature in English (Honolulu 2003).
52
Bijvoorbeeld Chamberlains Japanese poetry en de met keizerlijke goedkeuring verschenen bloemlezing van Asatarō Miyamori, An anthology of Haiku; en niet te vergeten Ezra Pounds bekende ‘hokku-like sentence’.
53
Vande Walle, Op. cit., p. 95. In het Japans wordt de lengte van de zinnen overigens niet gemeten in lettergrepen, maar in ‘moren’, een fonologische eenheid waarvoor in westerse talen geen corresponderende grootheid bestaat. Een haiku telt dus feitelijk (5+7) + 5 moren, gescheiden door een snijwoord.
54
Vande Walle, Op. cit., p. 77-99.
55
Geciteerd in Ellis Amburn, Subterranean Kerouac. The hidden life of Jack Kerouac (New York 1999), p. 295. Kerouac volgt hierin overigens Blyth, die de haiku in het Westen al als ‘one emission of breath, one exhalation of soul’ definieerde.
56
Hellemans, Op. cit., p. 67.
57
Zoals al opgemerkt door Poortier, Op. cit., p. 419, Vande Walle, Op. cit., p. 9, en Gillet, Op. cit., p. 81.
58
Nog in 1934 vertaalde Harold Gould Henderson haikus rijmend: ‘a literal translation might be mistaken for an unfinished piece of prose’, meende hij. Zie zijn The bamboo broom, p. x.
59
Aalders, Op. cit., p. 178-182.
60
Zie bijvoorbeeld de haiku in Noguchi’s The spirit of Japanese poetry (noot 9); tevens Hakutani, ‘Ezra Pound, Yone Noguchi, and Imagism’, p. 58-59 (noot 10).

Over dit hoofdstuk/artikel

Nico Keuning

over Johnny van Doorn


Over dit hoofdstuk/artikel

Nico Keuning

over Johnny van Doorn