Over dit hoofdstuk/artikel

Wim Ellenbroek

over Garmt Stuiveling

over Thilde Stuiveling


Over dit hoofdstuk/artikel

over De ondergang van de familie Boslowits


Igor Cornelissen


Over dit hoofdstuk/artikel

over De ondergang van de familie Boslowits


Igor Cornelissen


Over dit hoofdstuk/artikel

Paul van Capelleveen

over E. du Perron

over L.J.C. Boucher


+
Paul van Capelleveen (1960) is conservator bij de afdeling Bijzondere collecties van de Koninklijke Bibliotheek en conservator Moderne collectie van Museum Meermanno in Den Haag.
1
Paulvan Capelleveen, ‘“Een speciale attractie”. Onbekende brieven van E. du Perron aan uitgever L.J.C. Boucher’, in: De Parelduiker, 13 (2008) 4, p. 15-27. De brieven zijn ondergebracht in Museum Meermanno, Den Haag, BO 070:1-9.
2
De nieuw verworven brieven zijn door Philippe Boucher geschonken. Museum Meermanno, BO 078:33-35. Ik dank de rechthebbenden, met name mr. A.E. du Perron, voor de vriendelijke toestemming voor publicatie van deze brieven.
3
Zie www.meermanno.nl.
4
Kees Snoek, E. du Perron, Den Haag en uitgever Boucher. Woubrugge, Avalon Pers, voor de Begunstigers en Vrienden voor het leven van Museum Meermanno, [2009], p. 6.
5
Brieven van E. du Perron worden geciteerd naar de uitgave E. du Perron, Brieven. Amsterdam, Van Oorschot, 1977-1990. Zie: Brieven, VII, p. 168 (brief van 30 oktober 1937); E. du Perron, Verzameld werk. (Amsterdam 1954-1959), VI. p. 170-171, 197-198, 203-209.
6
Blocnote klein formaat verscheen als deel acht in de reeks Folemprise van L.J.C. Boucher (’s Gravenhage 1936).
7
‘Ik was met Boucher zoowat klaar, maar zond hem op zijn verzoek, eerst de copy; dat moet volgens mijn contract. Hij wil het niet uitgeven, best. Maar hij houdt een idioot sermoen, omdat hij zou willen dat ik dit ook niet bij een ander uitgaf. Ik weet niet welk macchiavellisme hier achter zit, maar zijn brief heeft me ditmaal op de zenuwen gewerkt, en ik heb hem daar blijk van gegeven in mijn antwoord’, in: Menno ter Braak, E. du Perron, Briefwisseling 1930-1940. Amsterdam, Van Oorschot, 1962-1967. Brief van Du Perron aan Ter Braak, 5 maart 1936, in: Briefwisseling 1930-1940. Deel III, p. 381, nummer 915.
8
Zie over de financiën van Boucher: Paul van Capelleveen, ‘L.J.C. Boucher, uitgever in Den Haag’, in: Jaarboek Die Haghe, 2008, p. 125-144.
9
Paul van Capelleveen, L.J.C. Boucher uitgever. ‘Het plezier een boekje te maken en te ontvangen blijft vers als op de eerste dag’. 3e, herz. opl. Den Haag, Museum Meermanno, 2007, p. 5-6.
10
Kees Snoek, E. du Perron. Het leven van een smalle mens. Amsterdam, Nijgh & Van Ditmar, 2005, p. 791.
11
Tilburg, Library (TRE C 0640); Leiden, Universiteitsbibliotheek (360 G 15 en 1020 H 41:2). Zie ook Kees Snoek, E. du Perron, p. 977-978.
12
KB (3022 E 9); verder aanwezig in Amsterdam, Universiteitsbibliotheek (OK 63-9118); Den Haag, Gemeentearchief (Bnr. 132/163.192; Leiden, Universiteitsbibliotheek (1092 F 48); Leiden, KITLV (M cc 71); Maastricht, Stadsbibliotheek (CB 93 E 10); Tilburg, Library (TRE 054 A 13).
13
Briefwisseling 1930-1940. Dl. IV, p. 261-262; Brieven, VI, p. 376-379 (brief van 5 maart 1937).
14
Briefwisseling 1930-1940. Dl. IV, p. 96, 98, 149.
15
Giacomo Antonini, ‘Alexander Sergejewitsch Puschkin geb. 26 Mei 1799 gest. 10 Februari 1837’, in Groot-Nederland, 35 (1937), p. 196-199 (hierin p. 199).
16
Brieven, VII, p. 198 (brief van 21-23 november 1937).
17
Briefwisseling 1930-1940. Dl. IV, p. 135-137 (brief van 8 mei 1937).
18
‘Rapport betreffende boekjaar 1 Jan. 1940-1 Jan. 1941 van de Fa. L.J.C. Boucher’s Uitgeverij’, opgemaakt voor W.J. Boucher door N.V. Nederlandsche Middenstandsbank, kantoor’s-Gravenhage (Noordeinde 35, vlak naast de boekhandel) met begeleidende brief van 18 juli 1941 (en met een losse bijlage ‘Papiervoorraden en boeken per 25 juli 1941’) en ‘Rapport betreffende boekjaar 1 Juli 1940-1 Juli 1941 van de Firma L.J.C. Boucher’ met begeleidende brief van 15 oktober 1941 (met inliggend het overzicht 1939-1940), Museum Meermanno, BO 054.
19
Briefwisseling 1930-1940. Dl. IV, p. 136.
20
Ludo Simons, Geschiedenis van de uitgeverij in Vlaanderen. II. De twintigste eeuw. Tielt, Lannoo, 1987, p. 118-120.
21
Museum Meermanno, BO 004:01, BO 076:026; persoonskaart Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag.

Over dit hoofdstuk/artikel

Marco Entrop

over A.B. van Tienhoven


+
Marco Entrop (1956) is redacteur van De Parelduiker. Hij publiceerde diverse artikelen over het dadaïsme, in het bijzonder over de geschiedenis van de beweging in Nederland.
1
A.B.v.T., ‘De voorloopers van Dada’, in: De Nieuwe Courant, nr. 26, donderdag 1 februari 1923, p. 5.
2
Flaneur, ‘Haagsche Brieven clxiii’, in: De Nieuwe Courant. Zondagsblad, 28 januari 1923, p. 2.
3
Maurits Wagenvoort, ‘Een welsamengevoegd schrijverspaar’, in: De Nieuwe Gids, 41 (1926) 11 (nov.), p. 593-596; citaat p. 593. Dat het geen al te best huwelijk was geweest, erkende Pétillon door in het – postuum verschenen – grotemensenboek Het lichtend pad. Een roman voor hen, die twijfelen aan het leven na de dood (Den Haag 1948), haar vroegere echtgenoot op te voeren als de schrijver Sebastiaan Vermeer die, nadat hij zijn aardse loopbaan heeft volbracht, het weer goed wil maken met zijn ex-vrouw Marion le Fèvre, in wie we Pétillon kunnen herkennen. Met dank aan dr. Ari van Tienhoven, Ithaca (New York), die mij op deze roman van zijn moeder attendeerde (telefoongesprek, 1 maart 2010).
4
A.B. van Tienhoven, Hoe leer ik contract-bridge? (Amsterdam 1931). Tussen 14 september 1930 en 1 februari 1931 publiceerde Van Tienhoven elke zondag een ‘Bridge-praatje’ in Het Vaderland.
5
Anoniem, ‘Dada’, in: Nieuwe Rotterdamsche Courant, dinsdag 30 januari 1923. Ochtendblad B, p. 2.
6
Théo van Doesburg, Wat is DADA? (Den Haag 1923). Fotografische herdruk (Amsterdam 1983). Over de dadaïstische bijeenkomsten in Zwitserland berichtte Van Doesburg eerder in zijn artikel ‘Dada’ in De Nieuwe Amsterdammer, nr. 279 (8 mei 1920), p. 4. Als Van Tienhoven het heeft gelezen, zal de opmerking hierover waarschijnlijk bij hem geen belletje hebben doen rinkelen, want Van Doesburg had Cabaret Voltaire per abuis gesitueerd in de stad Genève. Een paar maanden later verscheen, in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van dinsdag 3 augustus 1920 (Avondblad A, p. 1), een bespreking van de augustusaflevering van het tijdschrift Die neue Rundschau. De krant citeerde ruim (en in vertaling) uit de ‘Selbstbiographie’ van Richard Huelsenbeck in dat nummer, een voorpublicatie van een hoofdstuk uit zijn te verschijnen boek En avant dada. Die Geschichte des Dadaismus (Hannover 1920). Het is voorzover bekend het vroegste signalement in een Nederlandse krant van de ontstaansgeschiedenis van Cabaret Voltaire: ‘In het jaar 1916 stichtten Hugo Ball en Emmy Hennings in Zürich in een donkere kleine steeg het Cabaret Voltaire, dat bestemd was de wieg van het Dadaisme te worden. Het Cabaret Voltaire werd weldra het literaire centrum voor allen, die de oorlog over de grenzen van hun vaderland had gegooid. Hier droeg men gedichten voor, danste, zong en beraadslaagde over de mogelijkheden der jonge winst. Het Cabaret Voltaire werd tot proeftooneel voor die vraagstukken die de modernste estetiek in beroering brachten. Tot de intieme medewerkers van het Cabaret Voltaire behoorden, behalve de schrijver dezer regelen, de Roemeniërs Marcel Janco, Tristan Tzara en de Duitsche schilder Arp. Arp was uit Parijs gekomen en bracht van daar een nauwkeurige bekendheid mee met de inzichten van Picasso en Bracques, welke onder den naam Kubisme wereldberoemd geworden zijn.’
7
De gegevens over het ontstaan van de dadabeweging in Zürich zijn ontleend aan: Hans Bolliger, Guido Magnaguagno, Raimund Meyer (red.), Dada in Zürich (Zürich 1985).
8
Gerhard Schaub en Ernst Teubner (red.), Hugo Ball, Briefe 1904-1927 (Göttingen 2003), deel 1, p. 108-109. Het woord ‘Dada’ werd voor het eerst officieel gepubliceerd in Hugo Balls voorwoord van het tijdschrift Cabaret Voltaire.
9
A.B. van Tienhoven, ‘Een artistenkroeg in Zurich’, in: De Nieuwe Amsterdammer, nr. 79 (1 juli 1916), p. 11.
10
‘Die Schweizer neigen mehr zum Jodeln als zum Cubismus.’ Brief van Hugo Ball aan August Hofmann, d.d. 2 juni 1916, in: Hugo Ball, Briefe 1904-1927, deel 1, op. cit. (noot 8), p. 111.
11
Richard Huelsenbeck, Memoirs of a dada drummer. Edited, with an introduction, notes, and bibliography by Hans J. Kleinschmidt. Foreword by Rudolf E. Kuenzli (Berkeley-Los Angeles-Londen 1991), p. 8-9.
12
Harro de Beus, 350 jaar geschiedenis van het geslacht Ephraim, 1646-1996 (Assen 2000), p. 139 en 249.
13
Gerhard Schaub en Ernst Teubner (red.), Hugo Ball, Briefe 1904-1927 (Göttingen 2003), deel 3, p. 99-100, noot bij brief 84 aan Käthe Brodnitz, d.d. 27 januari/8 februari 1916. Op 6 april 1924 schreef Richard Huelsenbeck aan Hugo Ball en Emmy Hennings dat hij van Hans Arp, die op dat moment bij hem in Berlijn verbleef, had vernomen dat Jan Ephraim aan een nierziekte was overleden. Herbert Kapfer en Lisbeth Exner (red.), Weltdada Huelsenbeck. Eine Biografie in Briefe und Bildern (Innsbruck 1996), p. 87.
14
Ter vergelijking: Marcel Janco schatte in zijn herinnering het aantal tafeltjes in het lokaaltje tussen de vijftien en twintig. In de ruimte was volgens hem plaats voor 35 tot 50 bezoekers. Marcel Janco, ‘Creative Dada’, in: Willy Verkauf (red.), Dada. Monograph of a movement (Teufen 1957), p. 28.
15
Richard Huelsenbeck, Reise bis ans Ende der Freiheit. Autobiographische Fragmente. Aus dem Nachlass hrsg. von Ulrich Karthaus und Horst Krüger (Heidelberg 1984), p. 113.
16
Hugo Ball, Die Flucht aus der Zeit (München-Leipzig 1927), p. 77 e.v. Op het einde van zijn leven maakte Ball een selectie uit zijn dagboek(en), waarbij hij een strenge redactie van de gekozen fragmenten niet uit de weg ging, ze soms zelfs antedateerde. Twee reconstructies die zich (mede) op Balls dagboek baseren zijn: Karl Riha, ‘Dada in the Cabaret Voltaire’, in: Brigitte Pichon en Karl Riha (red.), Dada Zurich: a clown’s game for nothing. Crisis and the arts: the history of Dada, volume 2 (New York 1996), p. 36-44 en Hans Arp, Hugo Ball, Emmy Hennings e.a., Een avond in Cabaret Voltaire. Samenstelling, vertaling en nawoord van Jan H. Mysjkin (Nijmegen 2003).
17
Hugo Ball, Briefe 1904-1927, deel 3, op. cit. (noot 13), p. 101-102. ‘Totentanz’ verscheen in januari 1916 op de voorpagina van Der Revoluzzer. Sozialistische Zeitung für Bildung und Unterhaltung, jrg. 2, nr. 1. Het gedicht had zo veel succes dat Ball er briefkaarten van liet drukken die in de zaal werden verkocht.
18
In De Nieuwe Courant, op. cit. (noot 1), herinnerde Van Tienhoven zich de grotesken onder de titels ‘Das holzerne Pferd’ en ‘Der verkommene Journalist oder Satanopolis’. Ze maakten deel uit van een roman waaraan Ball vanaf 1916 werkte en die een halve eeuw na zijn dood zou worden uitgegeven, Tenderenda der Phantast. Roman (Zürich 1967). ‘Das Carousselpferd Johann’ bloemleesde Ball voor Cabaret Voltaire (Zürich 1916), p. 8-9.
19
Hugo Ball, Gedichte. Herausgegeben von Eckhard Faul (Göttingen 2007), p. 62.
20
Emmy Hennings had Georg Heym (1887-1912) leren kennen in het kunstenaarscabaret ‘Simplizissimus’ in München, waar ze rond 1910 vaak optrad, soms met Heym samen. De dichter en toneelschrijver Frank Wedekind behoorde tot de stamgasten. Toen Ball Cabaret Voltaire begon, strekte ‘Simplizissimus’ hem ten voorbeeld. Brief aan Käthe Brodnitz, d.d. 29 december 1915. Hugo Ball, Briefe 1904-1927, deel 1, op. cit. (noot 8), p. 98.
21
‘Das Irrenhaus’ werd door Josef Tress gepubliceerd in Die Aktion, jrg. 4 (1914), nr. 31 (1 augustus), p. 679-680. Het gedicht had ook op het programma gestaan van de door Ball en Hennings op 17 december 1915 in Zürich gehouden I. Abend Deutscher Autoren. Hugo Ball, Briefe 1904-1927, deel 3, op. cit. (noot 13), p. 88, noot bij brief 81 aan Maria Hildebrand, d.d. 20 december 1915.
22
Programma-aankondigingen Künstlerkneipe Voltaire, in Volksrecht (Zürich), 12 februari 1916, in: Brigitte Pichon en Karl Riha (red.), op. cit. (noot 16), p. 200. In zijn dagboek noemt Ball haar ‘Madame Leconte’, Ball, op. cit. (noot 16), p. 78 en 85.
23
‘A la Martinique’ werd rond 1913 geschreven door Henri Christiné op een melodie van George M. Cohan en destijds populair gemaakt door de Franse chansonnier Charlus (artiestennaam van Louis Napoléon Defer, 1860-1951).
24
Volgens Hugo Ball, op. cit. (noot 16), p. 78, in zijn dagboeknotitie van 6 februari 1916, hadden de Russische bezoekers een heus balalaikaorkest opgericht, bestaande uit meer dan twintig man, dat tot de vaste gasten ging behoren.
25
Ibidem, p. 86.
26
Hun namen staan bij dit nummer vermeld op het programma van de ‘Dada-Abend’ van 14 juli 1916, afgebeeld in: Hans Bolliger, Guido Magnaguagno, Raimund Meyer (red.), op. cit. (noot 7), p. 255.
27
Huelsenbeck arriveerde in Zürich op 25 februari 1916 en trad de volgende avond voor het eerst op in Künstlerkneipe Voltaire. Hugo Ball, Briefe 1904-1927, deel 3, op. cit. (noot 13), p. 104.
28
‘Emmy Hennings / Gedichte’, in: Hans Bolliger, Guido Magnaguagno, Raimund Meyer (red.), op. cit. (noot 7), p. 275. Het zestien pagina’s tellende typoscript bevatte de gedichten ‘Betrunken taumeln alle Litfasssäulen’, ‘In Budapest am 1. Mai’, ‘Aether’, ‘Mädchen am Kai’, Gefängnis’ en ‘Kindergedicht’.
29
Van onzen correspondent, ‘DA-DA’, in: De Telegraaf, dinsdag 22 juli 1919. Avondblad, eerste blad, p. 2.
30
Anoniem, ‘Het Da-da-ïsme’, in: De Tijd, zaterdag 26 juli 1919, p. 1.
31
Wenzel Frankemölle, ‘Het dadaisme’, in: De Amsterdammer, weekblad voor Nederland, nr. 2220 (10 januari 1920), p. 8. Frankemölle woonde op zondag 7 december 1919 een dadamatinee bij in het Tribüne-theater. Zijn verslag van die bijeenkomst was geïllustreerd met afbeeldingen, afkomstig uit het toen zojuist verschenen tweede nummer van Der Dada.

Over dit hoofdstuk/artikel

Merijn de Boer

over P.H. Ritter


+
Merijn de Boer (1982) is redacteur van Uitgeverij G.A. van Oorschot en Tirade. Eerder publiceerde hij in De Parelduiker over P.H. Ritter jr. en Geert van Oorschot.
1
Gé Vaartjes, Herman de Man. Een biografie (Soesterberg 1999), p. 202.
2
De tekst is opgenomen in Jan J. van Herpen, Al wat in boeken steekt. Dertig jaar radiowerk van dr. P.H. Ritter jr. bij de AVRO (Zutphen 1982), p. 185.
3
Maar in het Radio Jaarboek van 1932 schreef hij ‘dat het weinig bemoedigend klonk, toen de Hilversumse kapper door wie ik mij liet ontbaarden, nadat ik gepoogd had door de microfoon de schoonheid van een epos van Querido uit te leggen aan het Nederlandse volk, zijn ontvangtoestel regelde met de woorden: “Nu krijgen we na die onzin gelukkig weer eens een stukje muziek.”’ (Van Herpen 1982, p. 13).
4
‘“Deze tijd is hard en ruig en wenst schokkende dingen.” De briefwisseling tussen dr. P.H. Ritter jr. en G.A. van Oorschot’. In: De Parelduiker 13 (2008) 3, p. 38-49.
5
Respectievelijk in Verzameld werk vi, p. 80, vw iv, p. 575 en p. 351.
6
Ter Braak aan Du Perron 3 december 1935.
7
Omwille van het gunstige belastingklimaat daar, overwoog hij in 1938 te verhuizen naar België. Aan de toen in Brussel woonachtige Greshoff schreef hij op 9 juli 1938: ‘Wij worden hier dusdanig door den fiscus uitgemergeld, dat ik overweeg het roer om te gooien, en jouw voorbeeld te volgen.’ (Jan J. van Herpen, Een schrijver in geen perkje passend. De briefwisseling Dr. P.H. Ritter Jr. – Jan Greshoff [1910-1953] [Leiden 1991], p. 102).
8
Diana van Dijk en Cees van der Wel, ‘Schrijvers in dienst van het drankkapitaal.’ In: Het Oog in ’t Zeil 3 (1986), p. 3.
9
In 1929 dreigde Ritter door de Vereniging van Letterkundigen (Ritter: de ‘Vereniging van Groote Mannen’) geroyeerd te worden wegens achterstallige contributie. Dat werd voorkomen dankzij de inmenging van vriend en mecenas Frans Mijnssen.
10
Menno ter Braak, Verzameld werk vi (Amsterdam 1950), p. 353.
11
Menno ter Braak, ‘De romans van Dr Ritter’. In: Het Vaderland, 1 december 1934.
12
Gabriel Smit, ‘P.H. Ritter jr., estheet, aristocraat, wijsgeer.’ Geciteerd uit: Al wat in boeken steekt, p. 93.
13
Menno ter Braak, Verzameld werk iv, p. 575, 576.
14
In zijn afscheidsrede vertelde Ritter het volgende: ‘Toen ik begon met mijn radiocarrière kreeg ik van alle kanten de opmerking, dat ik zo “gemaakt” sprak. Waerde toeheurders [Ritter sprak de woorden overdreven deftig uit]. Ik dacht bij mijzelf: er moet een fout zijn in mijn voordracht, waat ligt de oorzaak? En ik liep naar een spraaklerares die mij deed inzien, dat de geaffecteerdheid een gevolg was van een spraakgebrek, dus dat het nu niet zo’n man met slobkousen was die achter de microfoon zat maar dat de man eenvoudig een bepaalde spraakfout moest verbeteren. Wat was het geval? Ik zette mijn mond niet wijd genoeg open bij het uitspreken van de klinkers. Ik heb mij toen naarstig geoefend en de resultaten van mijn oefening toegepast bij mijn spreken voor de microfoon. De klachten verminderden, maar nog steeds sta ik genoteerd als een ietwat deftigdoend redenaar.’ Ritter voor de radio op 29 September 1957. Opname in het bezit van het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid.
15
Een schrijver in geen perkje passend, p. 40.
16
Herman Robbers aan Ritter 13 juli 1932.
17
Kees Fens, ‘Wie, wat, hoe en waarom wordt in Nederland gelezen?’ In: De Linie, 30 maart 1957.
18
In het artikel over de briefwisseling met Geert van Oorschot kwam de anekdote al ter sprake dat hij eens een recensie-exemplaar kreeg toegestuurd met daarin een briefje van vijfentwintig gulden. De causerie over dat boek zou hij zijn begonnen met de woorden: ‘Reeds het openslaan van dit boek was mij een waar genoegen!’
19
In het artikel ‘Uitgeverij De Arbeiderspers. Van ontstaan tot ontzuiling’ van Sjaak Hubregtse is te lezen dat voordat Kuipers zelf directeur werd in 1946, de uitgeverij gedurende een jaar onder leiding stond van Kool. Uit: Martin Ros e.a. (red.), Het zevende jaarboek voor het democratisch socialisme, (Amsterdam 1986), p. 132-167.
20
Reinold Kuipers, Gerezen wit (Amsterdam 2002), p. 115-118. Het problematische aan dit verhaal is alleen dat Ritter De atlasvlinder nooit besproken heeft. Het boek verscheen namelijk in 1958, een jaar nadat Ritter zijn afscheidscauserie voor de microfoon had uitgesproken. Wél besprak hij op zondag 18 november 1956 De vrijwilliger van Zikken. Mocht de bespreking van dit boek het resultaat zijn geweest van Ritters bezoek aan Kuipers, dan heeft deze laatste niet alleen de titel verkeerd maar ook het jaartal waarin hij door Ritter werd bezocht, want hij schrijft dat dat was in 1957.
21
Rico Bulthuis, De koorddansers en andere herinneringen (Den Haag 1985), p. 84, 85.
22
In zijn bespreking van De goede herder. Verzameld werk vi, p. 351.
23
A.W. Bruna, kleinzoon van de oprichter van de gelijknamige uitgeverij, aan Ritter 27 oktober 1937. De geciteerde brieven in dit artikel zijn aanwezig in het Archief Ritter van de Universiteitsbibliotheek Utrecht, tenzij anders vermeld.
24
Daamen aan Ritter 24 september 1928.
25
Ritter ontving 160 brieven van de uitgeverij, hij schreef er 164 terug.
26
Hij besprak het boek ook in De Hollandsche Revue.
27
Jo van Ammers-Küller (1884-1966) kreeg vlak na de oorlog een tijdelijk publicatieverbod wegens collaboratie met de bezetter. Ze was een van die veelgelezen schrijvers uit die tijd die niemand nu nog leest. Ritter besprak haar werk vijf keer voor de radio.
28
Meulenhoff aan Ritter 14 januari 1935.
29
Meulenhoff aan Ritter 16 maart 1936.
30
De meeste teksten van Ritters boekbesprekingen zijn niet bewaard gebleven, evenmin de brochuretekst van Elf jaar.
31
Sinds 1923 heet de uitgeverij voluit ‘N.V. Meulenhoff & Co’s Import- en Algemeene Boekhandel Amsterdam’, waarvan de hoofdbranches de Uitgeverij, de Boekhandels en de Importhandel zijn.
32
De auteur is Teixeira de Pascoaes. De vertaling is van Marsman in samenwerking met Albert Vigoleis Thelen. Aanvankelijk zou deze laatste de vertaling schrijven samen met ‘een jonge antroposoof die in Dornach woonde’. Toen hij echter de vertaling aan Marsman liet lezen, werd deze zo boos over het Nederlands van de antroposoof, dat hij zijn onmiddellijke medewerking aanbood. ‘Daarmee begon de grootste vertaaltragedie die ooit heeft plaatsgevonden,’ aldus Thelen (Adriaan Morriën, Ik heb nu weer de tijd [Amsterdam 1996], p. 193).
33
Ritter aan Meulenhoff 5 oktober 1937.
34
Meulenhoff aan Ritter 12 juli en 24 november 1938.
35
Andere critici die veelvuldig door Meulenhoff werden geciteerd (en bij naam genoemd) waren Kelk, Van Duinkerken en Ter Braak.
36
Bij Querido verschenen Ritters boeken De legende van het juweel (1922), Karakters (1923), Het gracieus avontuur (1924), Het huis eener kunstenares (over Ina Boudier-Bakker, 1925) en De lusten en lasten der redeneerkunst (1926). Van de correspondentie met Querido zijn 216 brieven van de uitgeverij bewaard gebleven en 88 van Ritter.
37
Querido aan Ritter 18 november 1929.
38
In Ontmoetingen met schrijvers (1956) schreef Ritter over Querido: ‘Een dominerende eigenschap van Emanuel was zijn zin voor stiptheid en orde. Ik herinner mij een van zijn geestdriftigste momenten. Dat was, toen hij zijn onbeperkte bewondering te kennen gaf voor Troelstra als werker. Troelstra was bezig zijn “Gedenkschriften” samen te stellen, die bij Querido zouden uitkomen. Hij was door een ernstige ongesteldheid aan het bed gekluisterd. Niettemin kwam de copie en kwamen de gecorrigeerde drukproeven op de klok binnen. Zulk een stiptheid won Emanuels hart.’
39
Querido aan Ritter 18 november 1929.
40
Op 13 november 1928 schrijft Mijnssen aan Ritter dat het hem niet mogelijk is het hele bedrag voor Ritter te betalen, maar: ‘als je mij het gironummer van Querido opgeeft, zal voor de overschrijving van dat bedrag onverwijld gezorgd worden’ (Jan J. van Herpen, Gastheer van de kunst. De briefwisseling Dr. P.H. Ritter Jr. – Frans Mijnssen [1904-1951] [Weesp 2001], p. 195-196).
41
Ritter aan Querido 6 mei 1936. Brief in het Letterkundig Museum.
42
Ritter aan Querido 2 januari 1937.
43
Ritter aan Querido 14 januari 1937. Querido’s ‘dreigement’ komt uit een brief van 11 januari.
44
Ritter aan Querido 12 mei 1936.
45
Het gaat om Zuiderzee van Jef Last, Onheil in de verte van Barend Roest Crollius en De Vriendt keert weer van Arnold Zweig. Ritter besprak dit laatste boek op 15 januari 1933 en Zuiderzee op 28 oktober 1934 voor de radio.
46
Querido aan Ritter 15 maart 1939.
47
Ritter aan Querido 16 maart 1939. Ritter was redacteur van het tijdschrift. De prospectussen zijn in de collectie van de Koninklijke Vereniging van het Boekenvak, aanwezig in de Universiteitsbibliotheek van de UvA, niet te vinden.
48
Querido aan Ritter 16 januari 1940 en Ritter aan Querido 5 februari 1940.
49
Ritter besprak het boek uiteindelijk inderdaad in de zomer, namelijk op 13 augustus. Eerder al had hij het boek besproken in het Utrechtsch Dagblad van 7 mei 1938.
50
Over zijn avonden met Querido in diens villa in Laren schreef hij: ‘Ik ben […] verrijkt door zijn wonderbaarlijke mensenkennis en zijn verrassend inzicht in de psychologische situaties der samenleving.’
51
Zoals Jan Kuijk schreef in De Parelduiker (13 [2008] 4, p. 72) liet Ritter visitekaartjes drukken met daarop onder andere: ‘Commissionair in letterkunde en aanverwante zaken’. Een treffende omschrijving.
52
Ritter was niet de enige radiocriticus die adviseurs-taken vervulde voor uitgeverijen. Ook P.J. Risseeuw, criticus voor de ncrv, deed het. Zie: Hans Werkman, ‘“Klem je vast aan de mensen.” Over P.J. Risseeuw, honderd jaar na zijn geboorte.’ In: Liter 17 (2001), p. 53-70.
53
Het is onduidelijk om welk en wiens manuscript het ging. Ritter aan Van Suchtelen 20 september 1939. Brief in het Letterkundig Museum.
54
Tussen Nederlandsche Keurboekerij en Jan Greshoff, Nederlandsche Keurboekerij en Herman de Man, Hollandia en De Man, Zuid-Hollandse Uitgeversmaatschappij en Clare Lennart, Reinier van Genderen Stort en Callenbach, Van Genderen Stort en Sijthoff.
55
Jan J. van Herpen, Met bestendig jeukende pen. Documentair Klein memoriaal over leven en werk van dr. P.H. Ritter jr. (1882-1962) (Nijmegen 2009), p. 274. In Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde te Leiden 2008-2009, p. 109-119, verscheen een levensbericht, geschreven door Gé Vaartjes.
56
De eerste schreef, ter bekrachtiging van een verzoek om enkele uitgaven voor de radio te bespreken, op 7 juni 1939: ‘Ik heb er geen bezwaar tegen, dat U in mindering van het honorarium der grammofoonplaten thans reeds een bedrag van 100,- wordt toegestuurd en zal zulks direct na Uw verdere berichten overmaken.’ De tweede schreef namens uitgeverij Daamen op 17 april 1939: ‘Mocht U meenen, dat een contra-prestatie op eenige wijze gewenscht is, zoo heeft U maar te kikken. Nogmaals; uw bespreking is ons alles waard.’ Het ging om een bespreking van Ridder zonder vrees of blaam (een boek over Colijn). Een antwoord van Ritter op deze brieven is niet bewaard gebleven.
57
Tussen 1936 en 1939 vroeg Stok Ritter om besprekingen van in totaal 17 boeken. Van die 17 boeken besprak Ritter (of liet bespreken) er 15 voor de avro. Een vergelijkbare tactiek paste uitgever L.J. Veen toe, ten behoeve van het werk van Guido Gezelle. Jan Pauwels concludeert in zijn boek ‘Méér dan een mode-koorts.’ Guido Gezelle en zijn postume uitgever Lambertus Jacobus Veen, 1901-1919, dat Veen critici de overname tegen betaling van positieve recensies in zijn propagandablad in het vooruitzicht stelde, waarna recensenten eerder geneigd waren het werk van Gezelle te bespreken.
58
‘Door fiscale redenen was ik niet in staat mijn openstaande schuld af te lossen. Ik zal U enigszins tegemoet komen door aanstaande zondag drie boeken van U te laten bespreken voor de microfoon.’ Ritter aan Doeke Zijlstra 30 juli 1937.
59
Ritter aan Herman Robbers 20 september 1933.
60
P.J.F.H. van de Rivière aan Ritter 20 februari 1934.
61
Het ging om De blauwe horizon (1936) en Tooverlantaarn (1937).
62
Ritter aan A.W. Bruna 30 december 1938.
63
Het kan zijn dat die vereffend is met de publicatie van Vertoog en Ontboezeming (1942) – daarover wordt niets duidelijk. Ritter besprak Lennart (pas) op zondag 2 juli en deed dat in een uitzending die als onderwerp had: ‘Jonge auteurs’.
64
R. Boltendal, Boekmakers. Portretten van uitgevers (Amsterdam 1965), p. 139-140.

Over dit hoofdstuk/artikel

Hans Olink

over Bertolt Brecht

over Gerda Goedhart


+
Hans Olink (1949) is journalist en publicist. Hij is redacteur van het vpro-radioprogramma ovt. In het najaar verschijnt bij Atlas zijn biografie van A. den Doolaard, Dronken van het leven.

Over dit hoofdstuk/artikel

Hans Olink

over Bertolt Brecht

over Gerda Goedhart


+
Hans Olink (1949) is journalist en publicist. Hij is redacteur van het vpro-radioprogramma ovt. In het najaar verschijnt bij Atlas zijn biografie van A. den Doolaard, Dronken van het leven.

Over dit hoofdstuk/artikel

Benno Barnard

over Jeroen Brouwers


+
Benno Barnard (1954) is dichter, essayist, toneelschrijver en vertaler. Sinds 1976 woont hij (meestal) in België. Dichters van het Avondland (2006) is zijn geschiedenis van de voorbije eeuw aan de hand van tien Europese dichters. In Een vage buitenlander (2009) legt hij uit waarom hij Engeland als zijn ‘persoonlijke rotspartij overzee’ beschouwt.

Over dit hoofdstuk/artikel

Katherina Lindekens

over Jeroen Brouwers


+
Katherina Lindekens (1983) studeerde Germaanse taal- en letterkunde aan de Vrije Universiteit Brussel en musicologie aan de K.U. Leuven. Ze werkt nu als muziekprogrammator bij het Concertgebouw Brugge.
1
Jeroen Brouwers over Zomervlucht. In: Reiziger in muziek, Nederland 3,18 november 1990.
2
Naast de novelle Zonder trommels en trompetten (1973) analyseerde ik in mijn afstudeerscriptie de romans Joris Ockeloen en het wachten (1967) Zonsopgangen boven zee (1977), Het verzonkene (1979), Bezonken rood (1981), Winterlicht (1984), De zondvloed (1988), Zomervlucht (1990) en Geheime kamers (2000). Voor dit attikel betrok ik ook zijn laatste roman, Datumloze dagen (2007), bij het onderzoek.
3
Bezonken rood, p. 7.
4
Het verzonkene, p. 15.
5
De zondvloed, p. 195.
6
Het verzonkene, p. 15.
7
Winterlicht (1984), p. 11.
8
Het verzonkene, p. 50.
9
Idem, p. 32.
10
Zonder trommels en trompetten, p. 59.
11
Zonsopgangen boven zee, p. 75.
12
Winterlicht, p. 118.
13
Zomervlucht, p. 100.
14
Geheime kamers, p. 283.
15
Zonder trommels en trompetten, p. 96.
16
Zomervlucht, p. 206.
17
Idem, p. 73.
18
Idem, p. 143-144.
19
Rolf Bosboom en Antal Giesbers, ‘Schrijver Jeroen Brouwers over liefde, literatuur en dood.’ In: De Gelderlander, zaterdag 8 september 1990.
20
Zonder trommels en trompetten, p. 58-59. Niet toevallig lijkt de instrumentatie van dit fragment sterk op die van Bachs Matthäus-Passion. Deze compositie is zo belangrijk voor de novelle dat die laatste er bijna metaforisch door wordt vervangen.
21
De zondvloed, p. 289.
22
Idem, p. 289-290.
23
Idem, p. 93.
24
Het verzonkene, p. 66. Variatie hierop in Bezonken rood, p. 33.
25
De zondvloed, p. 73.
26
Joris Ockeloen en het wachten, p. 74. Ook in Winterlicht, p. 188.
27
De zondvloed, p. 289.
28
Idem, p. 371.
29
Idem, p. 203.
30
Idem, p. 78.
31
T. van Deel, ‘Orpheus in de lift’. In: Bij hetschrijven. (Amsterdam 1979), p. 118.
32
De zondvloed, p. 165.
33
Zonder trommels en trompetten, p. 108.
34
Idem, p. 56.
35
Datumloze dagen, p. 116.
36
Een nieuw Requiem omvat een bewerking van Mozarts Requiem voor sopraan en blazersensemble door Christian Köhler, een nieuwe tekst van Jeroen Brouwers en tekeningen van Roger Raveel. Een productie van Muziektheater Transparant (2009) onder regie van Josse De Pauw, gespeeld door de acteur Tom Jansen, en in coproductie met I Solisti del Vento en deSingel en in samenwerking met uitgeverij Wever & Bergh, Klara en Knack.
37
Winterlicht, p. 99.
38
De zondvloed, p. 29.
39
Fred Brouwers, ‘Jeroen Brouwers schrijft een boek…’ In: Onze Tijd, nr. 94, november 1995.
40
Zomervlucht, p. 15.
41
Bezonken rood, p. 121.
42
Frank van Dijl, ‘Schrijver Jeroen Brouwers blijft zichzelf trouw’. In: Algemeen Dagblad, 11 oktober 1990.
43
De zondvloed, p. 13.
44
Rob Schouten, ‘Het vagevuur van literatuur’. In: Hans Dütting (Red.), Over Jeroen Brouwers, Kritische motieven (Baarn 1987), p. 137.
45
De zondvloed, p. 473.
46
Zonsopgangen boven zee, p. 244.
47
Piet Piryns, ‘Nieuw licht op Vlaams onderonsje’. In Vrij Nederland, 15 juli 1978.
48
Datumloze dagen, p. 106.
49
De zondvloed, p. 105.
50
Idem, p. 106.
51
Gwennie Debergh, ‘Gij moet goed oefenen, mijn vriend’. In: Brouwers in Brussel (Brussel 2000), p. 24.