[2010/5]
Menno Voskuil+
In dienst van de letteren
Het literaire leven van Kees Lekkerkerker (1910-2006)
‘Er zijn in de literatuur en in de wetenschap hogere en lagere apen. De lagere apen doen het eigenlijke werk, terwijl de hogere apen vooral praten. Zij zijn zó overtuigd van hun eigen gelijk, dat ze weigeren te luisteren naar anderen. Hogere apen vinden vooral hun eigen persoon belangrijk, terwijl de lagere zichzelf in dienst stellen van de wetenschap en de literatuur. Ik ben zo’n lagere aap.’
Zo schetste Kees Lekkerkerker mij op een zomermiddag in 2002 zijn visie op de werkende mens. We zaten in zijn kamer, gelegen op de eerste etage van het Amsterdamse ‘centrum van ouderen’ Flesseman, omringd door zijn meest dierbare boeken en kratten vol papier. Hoewel het een zomerse dag betrof stond binnen de verwarming aan. Aan kou had Lekkerkerker een hekel.
Toen ik iets tegen zijn apentheorie wilde inbrengen keek hij mij indringend aan. ‘Jij bent dus ook een typische hogere aap. Je neemt niets van een lagere aap aan.’ Hiermee werd iedere verdere discussie over dit onderwerp onmogelijk gemaakt. Mijn opmerking was voor Lekkerkerker het zoveelste bewijs dat zijn theorie klopte. Ik nam snel nog maar een slok van mijn lauw geworden thee.
Eind december 2000 ontmoette ik Kees Lekkerkerker voor het eerst. Hij had toen net de zeer respectabele leeftijd van negentig jaar bereikt. Met antiquaar Fokas Holthuis (die samen met zijn partner Paul Snijders tot de weinige vrienden van Lekkerkerker behoorde) bezocht ik hem in zijn volgepakte bovenwoning aan de Spinozastraat, de plek waar hij sinds eind jaren zestig woonde.
De naam van Lekkerkerker had voor mij een haast mythische bijklank: hij was immers de bezorger van die twee delen Gedichten en Proza van Slauerhoff, die al jaren in mijn boekenkast stonden. Ik werd niet teleurgesteld: nadat we enkele steile trappen hadden beklommen en ik Lekkerkerkers broze hand had geschud wees Holthuis mij op een houten kist naast de voordeur. Het was de originele scheepskist van Slauerhoff, die de dichter op al zijn zeereizen had vergezeld.
Overgevoelig
Cornelis Pieter Lekkerkerker werd op 15 november 1910 geboren in het Utrechtse gehucht Willeskop, nabij Oudewater en Montfoort. Lekkerkerker was de jongste uit een gezin van twaalf kinderen. Zijn vader bezat vele stukken land, en hierdoor groeide Lekkerkerker op in zekere welstand. In zijn jeugdjaren liet zijn gezondheid hem vaak in de steek en hij bracht derhalve veel tijd in bed door. Hier verslond hij het ene boek na het andere.
Toen Lekkerkerker zeven jaar was overleed zijn drie jaar oudere zusje, en deze gebeurtenis wierp een zwarte schaduw over zijn jeugd. Door zijn ouders werd hij gedwongen het lijkje in de kist te aanschouwen, en aanwezig te zijn bij de begrafenis. Vooral het neerlaten van de kist moet voor de jonge Lekkerkerker een regelrechte kwelling zijn geweest. In een autobiografische aantekening schreef hij hierover:
Het was bizonder wreed van mijn ouders een zo hypergevoelig jongetje deze dingen te laten beleven en daarbij nog extra te werken op mijn schuldgevoel, zodat ik het idee kreeg dat het mede door mij was dat mijn zusje was doodgegaan.1
Door zijn zwakke gestel en overgevoeligheid voldeed hij niet aan de verwachtingen van zijn strenge vader, wat de relatie tussen beiden zeer problematisch maakte. De vaderfiguur stond symbool voor alle ellende die Lekkerkerker als kind moest ondergaan, zoals blijkt uit dit niet gedateerde fragment:
In het huis was de vader een absolute vorst. Door God gekozen, boven elke kritiek verheven. Geen wonder dat ik een afkeer van God kreeg, temeer naarmate de afkeer van de Vader gestalte kreeg. Het Gezag, die absolute gehoorzaamheid eiste, die niet mocht worden gehinderd, een sombere, norse god, wraakzuchtig, geheel als de oudtestamentische, tiranniek, beladen met schuldgevoel tegenover mij, die zwak en ziekelijk was, onvolgroeid.2
In 1923 bezocht Lekkerkerker de gemeentelijke H.B.S. in Woerden, om na een jaar alweer over te stappen naar het Christelijk Gymnasium te Utrecht. In 1930 verliet hij deze school, echter zonder het eindexamen af te leggen. Deze beslissing zorgde voor een onherstelbare breuk met zijn vader, die erop stond dat hij zijn diploma zou halen, en dan notaris of bankklerk zou worden.
Lekkerkerker verliet het ouderlijk huis en vestigde zich in Utrecht, waar hij een universitaire studie wilde volgen. Na een jaar liet hij dit plan varen, mede door zijn penibele financiële situatie. Hij verhuisde naar Amsterdam om, naar eigen schrijven, zijn leven ‘ondanks tegenstand, geheel aan de letteren’ te wijden.3 Hij verrichtte allerlei hand- en spandiensten voor kranten en uitgeverijen, maar keerde in 1934 terug naar Utrecht, om daar in relatieve armoede een kamer te betrekken.
Slauerhoff
Al vroeg was Kees Lekkerkerker gefascineerd geraakt door de poëzie van Slauerhoff. Toen na het overlijden van de dichter in 1936 een commissie in het leven werd geroepen met als doel een uitgave van het verzameld werk van Slauerhoff te verzorgen, schreef Lekkerkerker een brief aan de commissieleden. Hij stelde hierin dat hij beschikte over een vrijwel compleet overzicht van de in kranten en tijdschriften gepubliceerde gedichten van Slauerhoff, en bood zijn hulp aan.
Een antwoord van de commissie, bestaande uit D.A.M. Binnendijk, Menno ter Braak, N.A. Donkersloot, Jan Greshoff, H. Marsman en A. Roland Holst, bleef echter uit. Enige maanden later moest Lekkerkerker uit de krant vernemen dat zijn brief de commissie wél had bereikt en dat hij was benoemd tot secretaris.4 Ook de taak het Verzameld Werk te verzorgen kwam op zijn schouders terecht.
In hetzelfde jaar stierf ook onverwachts Lekkerkerkers vader, in 1938 gevolgd door het overlijden van zijn moeder. Het landgoed dat de familie bewoonde sinds de vroege jaren dertig werd verkocht en de opbrengst minus de nog lopende hypotheek werd verdeeld onder de kinderen. Kees Lekkerkerker ontving uit handen van notaris Kool te IJsselstein het bedrag van fl. 2580,61. Een schamel bedrag, aangezien het vermogen van vader Lekkerkerker ooit ruim 800.000 gulden zou hebben bedragen.
Lekkerkerker had zich toen al in Brussel gevestigd en werkte hier als literair medewerker bij Het Hollandsche Weekblad, dat zich voornamelijk richtte op Nederlanders woonachtig in België. De hoofdredacteur van dit tijdschrift was dichter (en
tevens lid van de Slauerhoff-commissie) Jan Greshoff, die al jaren met zijn gezin in Brussel resideerde.
In deze periode stortte Lekkerkerker zich ook op het samenstellen van de bloemlezing In aanbouw. In deze in 1939 verschenen uitgave werden poëzie en proza van ruim vijftig jonge auteurs opgenomen, onder wie Gerrit Achterberg, Anna Blaman, Johan Daisne en Karel Jonckheere, en van iedere schrijver werd tevens een portrettekening of -foto afgedrukt. Het kostte Lekkerkerker een hoop heen-en-weergeschrijf om al deze jongelingen in één boek samen te brengen. Zijn epistolair talent kwam hem hier goed van pas. Met een aantal van de door hem aangeschreven auteurs, zoals Bertus Aafjes en Jac. van Hattum, zou Lekkerkerker vele jaren vriendschappelijk contact blijven houden.
De bloemlezing, uitgegeven door H.P. Leopold’s Uitgeversmaatschappij, werd een bescheiden verkoopsucces in zowel Nederland als Vlaanderen. Lekkerkerker schotelde het lezerspubliek met deze bundel een boeiende en representatieve collectie gedichten en verhalen voor van de nieuwe lichting literatoren. Het belang van In aanbouw werd later nog eens onderstreept, toen er in 1988 een facsimile-editie van verscheen.
Kees Lekkerkerker zou overigens zijn hele leven lang de recentste ontwikkelingen in de literatuur op de voet blijven volgen. Zelfs toen hij de tachtig al ruimschoots was gepasseerd, hield hij de jongste generatie auteurs scherp in het vizier. Zo knipte hij jarenlang de Yasha-columns uit de vpro-gids voor zijn omvangrijke
knipselarchief, omdat hij Arnon Grunberg als grote belofte voor de toekomst zag.
Toen het duidelijk werd dat Het Hollandsche Weekblad op zijn laatste benen liep,5 zocht Lekkerkerker emplooi bij de zojuist opgerichte uitgeverij Manteau, onder leiding van boekhandelaarster Angèle Manteau. Tijdens zijn betrekking bij Manteau werd Lekkerkerker getroffen door een fikse blindedarmontsteking. Hij onderging een zware operatie en moest meer dan een maand herstellen in het Institut Privé Dr. Coelst, gelegen aan de Centenaire te Brussel. Hier ontving hij een bemoedigende brief6 van zijn goede vriend P.J. Meertens (de latere directeur van het In-
stituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde, dat nu zijn naam draagt), die hij nog kende van zijn tijd in Utrecht:
Ik hoop dat je deze brief nog kunt lezen, wat dan tegelijk betekent dat je er weer bovenop bent gekrabbeld en beterende bent. Wat ellendig dat ik nu niet naar Brussel kan komen om je op te zoeken!
Ik neem nu maar aan dat je nog in leven bent en dus kennis kunt nemen van wat ik je schrijf. In de eerste plaats dan dit: geef vooral de moed niet op en geloof toch in je beterschap. We kunnen je nog niet missen, je vrienden niet en de Slauerhovianen evenmin, en je hebt nog veel te doen. […]
Het zou bovendien op het ogenblik voor mij erg ongelegen komen als je dood ging, want hoe kan ik nu naar Brussel komen om je nalatenschap te beredderen?
Gelukkig voor zijn vrienden, de Slauerhovianen en Piet Meertens in het bijzonder, herstelde hij volledig van de ingrijpende operatie. Eind 1940 verliet Kees Lekkerkerker de uitgeverij van Manteau en keerde hij terug naar Nederland. Hij betrok een kamer in Amsterdam en trachtte hier werk te vinden bij een krant of een uitgeverij.
Outsider
Na enige maanden zoeken kreeg Lekkerkerker een baan aangeboden bij Uitgeverij Contact, gevestigd op de Prinsengracht. Hij kon hier aan de slag als eerste redactionele assistent van de directie, wat inhield dat hij onder meer contacten met auteurs onderhield, manuscripten beoordeelde, drukproeven corrigeerde, prospectussen
opstelde en het literair archief verzorgde. Kortom: een spin in het web van de uitgeverij.
Opvallend is dat de directie van Contact zoveel (belangrijke) werkzaamheden overliet aan iemand die geen formele opleiding had op het gebied van literatuur, redactie of archivering. Lekkerkerker had zijn kennis in deze velden verkregen door zelfstudie en werkervaring, en dit autodidactschap zou van grote invloed blijken op zijn wereldbeeld en manier van werken.
Zoals zoveel autodidacten voelde Lekkerkerker zich in zekere mate een outsider, met name op gebieden waar een wetenschappelijke titel of opleiding in aanzien staat. Door zijn literaire activiteiten kreeg hij immers vaak te maken met academici (zo nam prof. dr. N.A. Donkersloot een prominente plek in binnen de Slauerhoff-commissie) en dit zorgde geregeld voor enige wrijving.
Gedurende zijn leven ervoer Lekkerkerker diverse malen aan den lijve dat wetenschappers eerzuchtige trekjes vertoonden en hun onderzoeken of boeken slechts ter meerdere glorie van henzelf publiceerden. Zelf zei hij altijd wars te zijn van dit soort ijdelheid; het werk moest centraal staan, niet de maker.
Zijn outsiderschap maakte hem ook extra bewust van het verschil in waardering tussen universitair geschoolde en selfmade letterkundigen. Lekkerkerker meende dat de maatschappij aan hem veel hogere eisen stelde dan aan mensen met een wetenschappelijke opleiding. Hierdoor ontwikkelde hij door de jaren heen een zeker wantrouwen tegenover academisch opgeleide personen. Dit wantrouwen zou aan de basis liggen van zijn theorie over hogere (lees: academici) en lagere apen (lees: autodidacten).
Om aan de, althans in zijn ogen, hogere eisen te kunnen voldoen verzette Lekkerkerker niet alleen grote hoeveelheden werk, hij deed dit ook nog eens uiterst nauwgezet. De minutieusheid die hij van nature al bezat (denk aan het door hem opgestelde overzicht van de verspreide gedichten van Slauerhoff) wendde hij nu ten volle aan. Naarmate zijn nauwgezetheid echter steeds extremere vormen ging aannemen begon deze ook tegen hem te werken, maar daarover later meer.
Op de uitgeverij werd deze minutieusheid echter zeer gewaardeerd. Het correctiewerk dat Lekkerkerker verrichtte bleek vrijwel foutloos te zijn. Contact boekte in de eerste jaren van de oorlog goede resultaten: het bedrijfsresultaat was in 1942 zelfs zo florissant, dat de medewerkers van de uitgeverij een gratificatie werd verstrekt, groot tweederde van een maandsalaris. Alsof dat nog niet genoeg was kreeg Lekkerkerker ook nog eens een loonsverhoging in het vooruitzicht gesteld.7
Het is ons in de achter ons liggende periode van Uw werkzaamheid gebleken dat U ten volle opgewassen bent tegen de taak van 1ste corrector in ons bedrijf, terwijl wij vertrouwen in de toekomst in toenemende mate U als adviseur en assistent, speciaal op wetenschappelijk gebied, te kunnen inschakelen. In verband met deze hoogere kwalificeering van Uw werkzaamheden hebben wij besloten Uw salaris over het jaar 1943 te stellen op f. 175,- per maand, met ingang van januari 1943.
Hoewel Lekkerkerker zichzelf als lagere aap zag, wars van ijdelheid, moet deze kwalificatie hem deugd gedaan hebben. Dat uitgerekend hij als autodidact tot adviseur op wetenschappelijk gebied werd benoemd!
Zonder verantwoording
Tussen alle bedrijven door had Lekkerkerker veel werk verricht voor de geplande zeven delen Verzameld werk van Slauerhoff. In 1941 waren de eerste drie delen poëzie en een deel proza al verschenen bij Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar, gebonden in een mooie, witlinnen band met een sober stofomslag. In de jaren na de Tweede Wereldoorlog zagen nog eens twee delen proza het licht, en gaf uitgeverij Stols een tweedelige herdruk van de gedichten uit.
Vooral Slauerhoffs poëzie bleek erg in trek te zijn bij het boekenkopende publiek. In 1948 rolde bij Stols de vijfde druk van de Verzamelde gedichten al van de per-
sen. Ondanks het grote verkoopsucces valt er wel het een en ander aan te merken op de opzet en indeling van deze editie, die tot op de dag van vandaag (met enige aanvullingen) te verkrijgen is in de boekhandel.
Doordat Slauerhoff maar liefst elf gedichten tweemaal bundelde, meende de Slauerhoff-commissie dat een chronologische ordening van de bundels niet tot de mogelijkheden behoorde. Een dergelijke opzet zou betekenen dat deze elf gedichten twee keer zouden moeten worden opgenomen.
Daarnaast bestond er een concept voor een nieuwe indeling, van de hand van Slauerhoffs vriend E. du Perron. Hij wilde het merendeel van de bestaande bundels slechts als kern handhaven, en deze aanvullen met werk uit dezelfde perioden. Volgens Du Perron kon Slauerhoff zich persoonlijk goed vinden in zijn herindeling.8 Het is dan ook niet verrassend dat de keuze van de Slauerhoff-commissie viel op dit concept.
Een bijkomend voordeel van Du Perrons opzet was dat hij ruimte bood voor de postume bundel Al dwalend. In de papieren nalatenschap van Slauerhoff had Kees Lekkerkerker een schematische indeling voor deze nieuwe bundel gevonden, en zo kon hij Al dwalend reconstrueren aan de hand van manuscripten en verspreid gepubliceerde gedichten.
Bij de samenstelling van de eerste drie delen Verzameld werk koos Lekkerkerker er echter voor Al dwalend uit te breiden en hierin alle ongebundelde gedichten die buiten de opzet van Du Perron vielen onder te brengen, aangevuld met een forse pluk
ongepubliceerd werk. Er ontstond zodoende een nieuwe poëziebundel die bijna 300 pagina’s besloeg.
Voor de lezer was het nu echter volstrekt onduidelijk welke gedichten in de originele bundels stonden, en welke waren toegevoegd. Ook wat betreft de samenstelling van Al dwalend tastte men in het duister. Een heldere verantwoording was dan ook zeer gewenst, maar in zowel de oorspronkelijke drie delen poëzie als de tweedelige herdruk van Stols ontbrak deze.
Lekkerkerker zelf verwees steeds naar een uitgebreide, nog te publiceren tekstverantwoording, die oorspronkelijk in het zevende deel van het Verzameld werk zou worden afgedrukt. Dit deel verscheen in 1954 zonder de verantwoording, en ook in het door Lekkerkerker zelf uitgegeven achtste deel,9 met daarin het kritisch proza van Slauerhoff, ontbrak de beloofde tekstverantwoording. In 1961, toen er een herdenkingsuitgave van de Verzamelde gedichten in een iets gewijzigde spelling werd uitgebracht, was er zelfs sprake van een tekstverantwoording in twee delen, maar ook deze is nooit verschenen.
In een interview met Jessica Voeten, dat op 12 december 1980 verscheen in nrc Handelsblad, ging Lekkerkerker uitgebreid in op het achterwege blijven van de verantwoording:
Er kwamen zoveel nieuwe manuscripten tevoorschijn en zoveel brieven, ik geloof meer dan zeshonderd, en die leverden zoveel nieuwe gegevens op, dat het me meer en meer duidelijk werd dat ik niet meer achter de tekst van de Verzamelde Werken kon staan. De verantwoording, die ik herschrijven moest, begon zoveel errata te bevatten, dat het zicht op de varianten helemaal verloren dreigde te gaan. Ik begreep dat er een heel nieuwe Slauerhoff moest komen. Met tegelijkertijd een uitgebreide verantwoording. Maar wie zou dat uitgeven? Nijgh had de rechten, en die wilde geen verantwoording.
De uitgeverij Nijgh & Van Ditmar zag begrijpelijkerwijs weinig brood in geheel nieuwe edities van Slauerhoffs poëzie en proza, waaraan Lekkerkerker dan weer vele jaren zou moeten besteden. Men koos er liever voor de goed verkopende bestaande editie om de paar jaar te herdrukken, zonder verantwoording. Voor de perfectionistische Lekkerkerker moet deze gang van zaken een doorn in het oog zijn geweest (alhoewel de jaarlijks terugkerende royaltycheque de pijn enigszins moet hebben verzacht).
Geen neerlandicus
In 1947 verliet Lekkerkerker uitgeverij Contact om zijn geluk elders te beproeven. Zijn vertrek viel samen met de laatste jaargang van het literaire tijdschrift Proloog, waarvan hij sinds de oprichting in 1945 redactiesecretaris was geweest.10 Voor Lekkerkerker brak nu een roerige tijd aan. Hij vertrok twee keer (in 1948 en 1953) voor
langere tijd naar Zuid-Afrika, op uitnodiging van de aldaar verblijvende Jan Greshoff. Ondanks hulp van deze literator lukte het Lekkerkerker niet om passende arbeid in dit land te vinden. Doordat Lekkerkerker het letterzetten niet had geleerd bleek het voor hem erg lastig in Zuid-Afrika een baan te vinden als typografisch vormgever en tekstbezorger.
Bij de pakken neerzitten deed hij echter niet: Lekkerkerker was ondertussen secretaris geworden van het in 1949 opgerichte Uitvoerend Comité ter Herdenking van Jacob Israël de Haan, dat onder voorzitterschap van Victor E. van Vriesland stond. Het doel van dit comité, de verzamelde gedichten van De Haan te publiceren, betekende voor tekstbezorger Lekkerkerker weer enige jaren werk, zij het dat hij er nauwelijks voor betaald kreeg.
Niet alleen het naspeuren van alle gedichten kwam op Lekkerkerkers schouders terecht, hij diende ook nog eens een zo groot mogelijk Comité van Aanbeveling bijeen te krijgen, teneinde een subsidie voor het project veilig te stellen. Hij wist door middel van een ‘noodkreet’ een groot aantal bekende schrijvers en dichters, onder wie Gerrit Achterberg, Willem Elsschot, W.F. Hermans en Simon Vestdijk, zitting in dit comité te laten nemen.
De lange zoektocht naar een uitgever die het grote project aandurfde eindigde bij G.A. van Oorschot, maar deze wilde uiteindelijk pas met drukken beginnen wanneer er 750 exemplaren bij voorintekening verkocht zouden zijn. Daarom lagen pas in de zomer van 1952 de twee delen Verzamelde gedichten in de boekhandel, voorzien van een stemmig zwart, door Helmut Salden ontworpen omslag.
De uitgave, die veel voeten in de aarde had gehad, werd door Van Oorschot later getypeerd als een commerciële mislukking. Hij schreef een jaar na verschijnen aan het Comité dat er geen enkel exemplaar meer werd besteld en dat de bij aanbieding verkochte exemplaren aan de boekhandel stof stonden te vergaren op de planken.11 Reden genoeg voor Lekkerkerker om Nederland weer even achter zich te laten.
Na zijn tweede verblijf in Zuid-Afrika keerde Lekkerkerker in 1953 terug naar Amsterdam, waar hem een flinke teleurstelling te wachten stond. Begin jaren vijftig kregen de plannen een museum voor de Nederlandse letterkunde op te richten steeds meer vorm. Op 15 juni 1954 vond de formele oprichtingsvergadering plaats van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, kortweg het Letterkundig Museum genoemd.12 In het bestuur hadden onder anderen de professoren W.J.M.A. Asselbergs (beter bekend als de schrijver Anton van Duinkerken), N.A. Donkersloot en Garmt Stuiveling zitting.
Lekkerkerker, die nog steeds op zoek was naar betaalde literaire arbeid (maar wel op zijn termen), had her en der te kennen gegeven wel iets te voelen voor de functie van adjunct-conservator. Donkersloot was van mening dat Lekkerkerker hier prima op zijn plaats zou zijn, maar Stuiveling had voor deze baan iemand anders op het oog, de conservator van het kleine Multatuli Museum, Henri A. Ett.
Het bestuur van het Letterkundig Museum besloot, mede door het meningsverschil tussen Donkersloot en Stuiveling, de functie van adjunct-conservator in vaste dienst te schrappen en de diverse werkzaamheden op freelance basis te verdelen. Ook Lekkerkerker ging als freelancer aan de slag voor het museum, maar dat hij geen functie met een vast salaris kreeg toegewezen bleef hem dwarszitten. De oorzaak lag volgens hem in het feit dat hij geen wetenschappelijke titel had (terwijl vrijwel het hele bestuur van het museum op zijn minst was gepromoveerd), zoals hij voor zichzelf optekende:
Inderdaad had ik verwacht dat ik benoemd zou worden aan het Letterkundig Museum. Ik ben de eerste die gesolliciteerd heeft, na een brief van Donkersloot. In deze brief staat echter nadrukkelijk, dat ik geen enkele kans had conservator te worden; hiervoor zou men een drs. ‘neerlandicus’ benoemen. […]. Men ziet dus dat Donkersloot mij zelf ook allerminst als conservator kon zien.13
Vooral professor Donkersloot moest het in zijn ogen ontgelden. Donkersloots halfslachtige houding ten opzichte van zijn eventuele benoeming tot conservator versterkte het wantrouwen dat Lekkerkerker toch al had jegens academici: de hogere apen lieten weer eens duidelijk zien hoe zij werkelijk tegen de lagere apen aankeken! Donkersloot meldde hem ten slotte op 4 april 1958 per brief dat alle mogelijkheden tot een vaste aanstelling waren uitgeput. Vooral de opmerking tot
besluit (‘Ik wéét er niets meer op, dan gewoon een baan aannemen, en daarnaast trachten door te gaan’), zal bij Lekkerkerker veel kwaad bloed hebben gezet.14
Bibliograaf
Zijn financiële situatie noopte hem ertoe zich toch als freelance medewerker aan het Letterkundig Museum te verbinden. Hij werd ingezet als maker van bibliografische kaarten, die verschenen als Mededelingen van de Documentatiedienst. Het was de bedoeling dat deze kaarten op gezette tijden zouden verschijnen, maar door geldgebrek en het afhaken van andere freelancers kwam in de beginjaren de productie ervan bijna geheel op Lekkerkerkers schouders terecht. Vanaf aanvang liep het project dan ook al vertraging op. Kees Lekkerkerker was allerminst blij met de situatie:
Men geraakte achterop met de bibliografische kaarten en dwong mij door een slinkse manipulatie (gesteund door de niets begrijpende Donkersloot) om gedurende 3 halve maanden 30 kaarten te leveren. Ik protesteerde, maar dit protest werd onvoldoende of in het geheel niet gesteund door Donkersloot, zodat ik in godsnaam maar het Slauerhoff-werk staakte en me wierp op de bibliografieën.15
Ook de honorering van zijn werkzaamheden beviel Lekkerkerker geenszins. Hij kreeg per geleverde kaart betaald, maar door zijn enorm nauwgezette manier van werken besteedde hij veel meer tijd dan gepland aan het project. Zijn extreme nauwkeurigheid begon hem hier duidelijk parten te spelen: stad en land moest worden afgereisd om een bepaalde druk van een titel in handen te krijgen, en deze werd dan nauwkeurig gemeten en bekeken. Lekkerkerker bezocht dan ook gere-
geld uitgeverijen en auteurs thuis om hun archiefexemplaren te onderwerpen aan zijn bibliografische onderzoek.16
Ondanks het continue gesteggel over geld bleef hij tot 1987 (Lekkerkerker had toen de respectabele leeftijd van 77 jaar bereikt) de Mededelingen van de Documentatiedienst maken en de andere bibliografen van het Letterkundig Museum van adviezen voorzien. Doordat zijn kaarten de basis van het bibliografische project vormden, werden latere bibliografen min of meer gedwongen in Lekkerkerkers voetsporen te treden en even minutieus (en tijdverslindend) te werk te gaan. Na zijn vertrek als freelancer besloot de toenmalige directie al snel met het prestigieuze maar o zo prijzige kaartsysteem te stoppen. In 1992 kwam er dan ook officieel een einde aan de Mededelingen (alhoewel de allerlaatste aflevering pas in 1996 van de persen rolde).17
Corrector en tekstbezorger
Naast zijn werk voor het Letterkundig Museum zorgde ook het corrigeren van manuscripten voor de broodnodige inkomsten. Een aantal auteurs, onder wie Bertus Aafjes, Jac. van Hattum, Ed. Hoornik en Jan Wolkers, beschouwde hem als ‘vaste’ corrector. Van Wolkers ontving Lekkerkerker tijdlang steevast het eerste exemplaar van diens nieuwe roman (alleen de eersteling van Turks fruit liep hij door afwezigheid mis, zoals Wolkers op 20 november 1969 in zijn dagboek noteerde).18
Van 1959 tot en met 1964 trad Lekkerkerker op als redactiesecretaris van De Gids, het oudste nog bestaande literaire tijdschrift van Nederland. Waarschijnlijk gebeurde dit op voorspraak van zijn goede vriend Ed. Hoornik, die sinds 1954 in de redactie zat. Lekkerkerkers hoofdtaak was het rondsturen van bijdragen aan de redactieleden en het onderhouden van contacten met auteurs. Toen de voltallige redactie in 1965 besloot op te stappen om zodoende plaats te maken voor de jongere generatie vertrok Lekkerkerker ook. Alleen Hoornik behield, als nieuwe secretaris, een rol in de verjongde redactie.19
Ed. Hoornik zou, na zijn overlijden in 1970, nog een grote rol in het leven van Kees Lekkerkerker gaan spelen. De erven van Hoornik zagen graag het verzameld werk verschijnen, en sloten hiertoe een overeenkomst met uitgeverij Meulenhoff. Een speciale zevenkoppige commissie werd gevormd, waarin naast Lekkerkerker ook J. Bernlef en K. Schippers (Hoorniks schoonzonen) én Mies Bouhuys (Hoorniks echtgenote) zitting namen.
In 1972 verscheen Verzamelde gedichten, het eerste deel van Hoorniks Verzameld werk dat uiteindelijk vijf delen moest beslaan. De voorbereiding van deze uitgave lag volgens het colofon in handen van bovengenoemde commissie, terwijl Lekkerkerker als tekstbezorger werd genoemd. De volgende delen werden geheel aan Lekkerkerkers inzicht overgelaten, iets dat hij waarschijnlijk niet zo erg zal hebben gevonden.
Ondanks het feit dat er geen formeel contract werd opgesteld ging Lekkerkerker minutieus maar voortvarend te werk, en een jaar na het verschijnen van de Verza–
melde gedichten lag Hoorniks Verhalend proza al in de boekhandel. Toen de uitgever evenveel haast wilde maken met het derde deel trok Lekkerkerker aan de bel: er moest nu eindelijk eens een contract worden opgesteld.
De uitgeverij gaf gehoor aan het verzoek van Lekkerkerker en op 7 oktober van dat jaar ondertekenden Lekkerkerker, Laurens van Krevelen (namens uitgeverij Meulenhoff) en Mies Hoornik-Bouhuys een contract dat voorzag in de uitgave van de vijf delen Verzameld werk van Ed. Hoornik. Lekkerkerker kreeg als bibliograaf, tekstbezorger en corrector van het project een honorarium van fl. 15.000,- in het vooruitzicht gesteld.
Vooral het samenstellen van het derde deel (Journalistiek proza en brieven) en het vijfde deel (Kritisch proza) kostte Lekkerkerker ongelofelijk veel tijd. Naast het doorspitten van allerhande dag-, week- en maandbladen besteedde Lekkerkerker vele dagen aan het napluizen van ieder mogelijk spoortje. Zo vond hij op een bankafschrift (!) van Hoornik een bijschrijving van 115 gulden, afkomstig van de naamloze vennootschap Helders & Van der Wal. Een brief richting dit bedrijf volgde direct:
Naar mij uit een onderzoek is gebleken, hebt u op 23 januari 1970 aan de, nu overleden, dichter Ed. Hoornik een bedrag van fl. 115,- overgemaakt. Zoudt u even, als het kon op korte termijn, willen nagaan welke bijdrage hiervoor is geleverd? Al maanden namelijk ben ik op zoek naar de tekst van een vertelling
van Hoornik, ‘De trompet’ getiteld, en ik heb het vermoeden dat u deze omstreeks Kerstmis 1969 hebt gepubliceerd, hetzij in uw personeelsblad, hetzij als relatiegeschenk.20
Het antwoord van de firma Helders & Van der Wal moet een teleurstelling voor Kees Lekkerkerker zijn geweest: het geld bleek bedoeld als honorarium voor een kerstverhaal van Mies Bouhuys.
Het derde en vierde deel van Hoorniks Verzameld werk verschenen respectievelijk in 1974 en 1975, maar het vijfde deel liet lang op zich wachten. De vertraging zat hem vooral in de samenstelling van de uitvoerige bibliografie, die in dit deel zou worden opgenomen. Net als aan zijn bibliografieën voor het Letterkundig Museum besteedde Lekkerkerker veel meer tijd dan gepland aan dit project. Namens de uitgeverij schreef directeur Laurens van Krevelen hem begin januari 1977 een brandbrief:
Wij zouden het zeer op prijs stellen als binnenkort het Hoornik-manuscript definitief voor produtie ter beschikking is. Het wordt voor ons een vrijwel onmogelijke toestand, die de al volstrekt hopeloze exploitatie van het verzameld werk nog veel treuriger maakt. Ik weet wel dat jij er persoonlijk het meest voor hebt moeten ‘lijden’, en dat het alleen aan jouw ijver en doorzettingsvermogen te danken zal zijn dat Hoornik zo is uitgegeven. Het is verstandig om er nu toch zo snel mogelijk een punt achter te zetten.21
Net als de Verzamelde gedichten van Jacob Israël de Haan was ook het Verzameld werk van Hoornik een commerciële flop: de productiekosten wogen nauwelijks op tegen de opbrengst. Ondanks de brief van Van Krevelen maakte Lekkerkerker weinig haast met het afronden van het manuscript. Op 31 augustus schreef Lekkerkerker nog aan de Zeeuwse dichter Hans Warren:
Maar het allerberoerdste is dat ik nog steeds met het vijfde deel van Hoornik bezig ben, iedere dag. Het is wel op een oor na gevild, om een slagersterm te bezigen, maar het zijn toch wel de laatste loodjes die het zwaarst wegen.22
Pas in 1978 lag het vijfde deel in de winkel, en kon uitgeverij Meulenhoff dit slepende project afsluiten. Het zou ook het laatste grote project van Lekkerkerker zijn, die al enkele jaren ervoor de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt.
Slauerhoff mét verantwoording
Dit betekende echter geenszins dat hij nu op zijn lauweren zou gaan rusten: in de hierop volgende jaren werkte Lekkerkerker gestaag door aan de bibliografische kaarten van het Letterkundig Museum en, bovenal, Slauerhoff.
Waren De Haan en Hoornik geen bestsellers gebleken, Slauerhoff maakte dit ruimschoots goed. Deze gedoemde dichter en romancier bleef tot de verbeelding spreken en zijn werk beleefde herdruk op herdruk, waarbij steeds weer gebruik werd gemaakt van de door Lekkerkerker bezorgde teksten. Ook stelde hij diverse bloemlezingen uit de verhalen en gedichten samen, waarvan Alleen in mijn gedichten kan ik wonen uit 1978 de bekendste is.
In de jaren tachtig en het begin van de jaren negentig brachten de uitgeverijen Nijgh & Van Ditmar en bzztôh een aantal van Slauerhoffs romans en verhalenbundels in afzonderlijke edities uit. Lekkerkerker werd de ruimte geboden iedere titel van een verantwoording te voorzien, en deze mogelijkheid nam hij met beide handen aan. Eindelijk kon worden geput uit de verantwoording van Slauerhoffs Verzameld werk, die al jaren ongebruikt stof lag te vergaren.
De reeks, waarin onder andere Het leven op aarde en De opstand van Guadalajara werden opgenomen, verscheen in een uniforme blauwe band met lichtblauw stofomslag. Kees Lekkerkerker liet met zijn verantwoordingen precies zien waarom hij al in 1961 de Bijzondere prijs van de Jan Campert-stichting had gekregen: uitermate nauwgezet beschreef hij alle door hem gevonden tekstvarianten in handschriften en gedrukte teksten. Zo besloeg de tekstverantwoording in de nieuwe editie van Schuim en as uit 1991 maar liefst 40 van de in totaal 172 bladzijden die het boek telde!
Naarmate Lekkerkerker ouder werd trok hij zich steeds verder terug in zijn eigen wereld. Het contact met zijn vrienden van vroeger (voorzover zij nog in leven waren) verwaterde en hij bezocht zelden nog recepties of (literaire) bijeenkomsten. Deze gelegenheden vormden voor hem jarenlang de plek bij uitstek om vrienden te ontmoeten en contacten op te doen.
Deze jaren van relatieve eenzaamheid gebruikte Lekkerkerker om allerlei theorieën te ontwikkelen over het menselijk handelen. Zijn apentheorie kwam al enkele keren ter sprake, en over zijn schuldgevoeltheorie (intermenselijke relaties worden hoofdzakelijk bepaald door schuldgevoel) schreef hij zelfs een eigen evangelie, het Evangelie van Kaël. Tegen zijn spaarzame bezoekers mocht hij graag uitweiden over maatschappelijke toestanden en de politiek, waarbij vooral premier Wim Kok het moest ontgelden.
Door een ongelukkige val brak Lekkerkerker begin 2006 zijn heup, waarna hij werd opgenomen in het vu-ziekenhuis. Na enkele maanden revalideren in het Amsterdamse St. Bernardus was hij voldoende hersteld om terug te keren naar zijn kamer in de Flesseman. Hier overleed hij op 28 augustus 2006, terwijl hij op de rand van zijn bed zat. Een zuster had hem net zijn steunkousen aangetrokken.
Over zijn uitvaart had Lekkerkerker duidelijke instructies achtergelaten: aan zijn overlijden mocht geen aandacht worden besteed, en zijn crematie zou in een zo klein mogelijk gezelschap moeten plaatsvinden, bij voorkeur zelfs zonder enige bezoeker. Slechts zes mensen waren dan ook op de ochtend van 31 augustus aanwezig op begraafplaats De Nieuwe Ooster. Zijn stoffelijk overschot lag niet in een
kist, maar was, zoals hij zelf graag wilde, in lakens gewikkeld. In de kleine aula sprak zijn goede vriend Paul Snijders enkele persoonlijke woorden, en ik las drie gedichten van Slauerhoff voor.
Met dank aan Fokas Holthuis, Paul Snijders en Nick ter Wal.
Gebruikte literatuur
Siem Bakker, Literaire tijdschriften. Van 1885 tot heden (Amsterdam 1985). |
Jeroen Brouwers, Kroniek van een karakter deel 2. 1982-1986. De oude Faust (Schoten 1987). |
Wim Hazeu, Slauerhoff. Een biografie (Amsterdam 1995). |
Kees Lekkerkerker en Hans Warren, Een verstokt necrofiel. Brieven 1973-1979 (Woubrugge 2007). |
Nop Maas, Werken voor de eeuwigheid. Een geschiedenis van het Letterkundig Museum (Antwerpen/Amsterdam, 2004). |
Greta Seghers, Het eigenzinnige leven van Angèle Manteau (Amsterdam 1992). |
Hans Warren, Geheim dagboek 1973-1975 (Amsterdam 1992). |
Jan Wolkers, Dagboek 1969 (Amsterdam 2006). |
- +
- Menno Voskuil (1977) is onderzoeksassistent voor het niod-project Biografie van Albert Verwey. Daarnaast publiceerde hij onder meer Pakhuis Büch (2006) en Een verstokt necrofiel. De briefwisseling tussen Hans Warren en Kees Lekkerkerker (2007). Onlangs verschenen twee door hem bezorgde bundels met ongepubliceerde gedichten van J. Slauerhoff als bibliofiele uitgave.
- 1
- Ongedateerde autobiografische aantekening, tien getypte vellen, Archief Kees Lekkerkerker (akl).
- 2
- Korte ongedateerde autobiografische aantekening, akl.
- 3
- ‘Proeve van biografie’, handgeschreven overzicht, akl.
- 4
- Hazeu, Slauerhoff. Een biografie, 1995, p. 736.
- 5
- Het laatste nummer van Het Hollandsche Weekblad verscheen op 11 mei 1940.
- 6
- Piet Meertens aan Kees Lekkerkerker, Amsterdam 25 juni 1940, akl.
- 7
- Uitgeverij Contact aan Kees Lekkkerkerker, Amsterdam 23 december 1942, akl.
- 8
- K. Lekkerkerker, Verantwoording. In: Slauerhoff, Verzamelde Gedichten, 1998, p. 922.
- 9
- Dit (oorspronkelijk niet geplande) deel verscheen in 1957 als privé-uitgave van Lekkerkerker omdat uitgeverij Nijgh & Van Ditmar geen brood zag in een aanhangsel met kritisch proza.
- 10
- Bakker, Literaire tijdschriften. Van 1885 tot heden, 1985, p. 268.
- 11
- Het uitgebreide verhaal achter deze uitgave valt te lezen in het bidbook Unieke collectie Jacob Israël de Haan van antiquariaat Fokas Holthuis, verschenen in 2008.
- 12
- Zie voor het volledige verhaal over de oprichting van het Letterkundig Museum het gedenkboek Werken voor de eeuwigheid. Een geschiedenis van het Letterkundig Museum van Nop Maas (Antwerpen/Amsterdam, 2004).
- 13
- Ongedateerde autobiografische aantekening, getiteld Gesprek met Polak, vier getypte vellen, akl.
- 14
- N.A. Donkersloot aan Kees Lekkerkerker, Amsterdam 4 april 1958, akl.
- 15
- Ongedateerde autobiografische aantekening, getiteld Gesprek met Polak, vier getypte vellen, akl.
- 16
- Hans Warren beschreef op humoristische wijze in zijn Geheim dagboek hoe Lekkerkerker hem bezocht om het plankje auteursexemplaren aan nauwkeurige inspectie te onderwerpen. Zie Warren, Geheim dagboek 1973-1975, 1992, p. 65-67. Voor een ietwat venijniger beschrijving: Brouwers, Kroniek van een karakter deel 2: De oude Faust, 1987, p. 332-333.
- 17
- Maas, Werken voor de eeuwigheid, 2004, p. 268.
- 18
- Wolkers, Dagboek 1969, 2006, p. 137.
- 19
- Bakker, Literaire tijdschriften. Van 1885 tot heden, 1985, p. 31.
- 20
- Kees Lekkerkerker aan N.V. Helders & Van der Wal, Amsterdam 18 maart 1972, akl.
- 21
- Laurens van Krevelen aan Kees Lekkerkerker, Amsterdam 13 januari 1977, akl.
- 22
- Kees Lekkerkerker en Hans Warren, Een verstokt necrofiel, 2007, p. 29.